Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noord en Zuid. Jaargang 7 (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 7
Afbeelding van Noord en Zuid. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.10 MB)

Scans (83.60 MB)

ebook (3.31 MB)

XML (1.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noord en Zuid. Jaargang 7

(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Doode Taalwetenschap.

Terwijl aan de eene zijde met ijver gestreden wordt om door de studie der levende taal het taalonderwijs vruchtbaar te maken, het practisch nut te doen afwerpen en het aantrekkelijk te doen zijn, wordt aan de andere zijde met groote inspanning gewerkt om door de beoefening der doode taalwetenschap het onderwijs in de moedertaal voor de meesten zonder vrucht, voor zeer velen eene marteling, voor velen onmogelijk te doen zijn.

We wenschen vooraf onzen lezers de kennismaking aan te bevelen van een stuk, dat in No. 5 van het Overveluwsch Weekblad (2 Febr.), voorkomt en dat we met verlof van de redactie van dat blad, overnemen.

De schrijver heeft in een vroeger artikel de handschoen opgenomen voor velen van hen, die met ongunstig gevolg het examen voor hoofdonderwijzer hebben afgelegd. Hij meent de oorzaak te moeten zoeken in de hoogst ondoelmatige wijze, waarop de taal wordt beoefend en die het gevolg is van de verkeerde wijze van examineeren. Daarop geeft de Schr. ons onder den titel Bargoensch of Sophistiek het volgende te lezen:

‘Wij moeten ieder, die belang stelt in de zaak der ongelukkigen, aanraden kennis te nemen van hetgeen op het examen behandeld

[pagina 112]
[p. 112]

werd. Van de opgaven voor het Nederlandsch luidde de eerste: ‘Vergelijk den bedrijvende vorm der werkingszinnen met den lijdenden vorm.’ - Het woord ‘werkingszinnen’ kijkt u, wel is waar, wat vreemd aan, doch als gij eenmaal weet, dat de vraag het onderscheid bedoeld, dat bv. bestaat tusschen: de commissie negert de schoolmeesters, en: de schoolmeesters worden door de commissie genegerd, - dan roept gij onwillekeurig uit: Wat zal een mensch daar veel over schrijven! - Zoo gaat het met meer van deze vragen.

Bij andere duizelt het u een weinig, bv. deze: ‘Hoe kan eene bijvoegelijke bepaling of zin in oorzakelijk verband staan met den zin of hoofdzin?’

Het zit hem waarschijnlijk in de technische termen, zegt gij. - Ja, dat doet het ook; daar zit het hem in, en in nog wat anders.

Die technische termen spelen tegenwoordig in de Nederlandsche spraakkunst een groote rol. Men zou denken, dat ieder beschaafd mensch, die zijne moedertaal verstaat, de daarover gestelde vragen, ik zeg niet, moest kunnen beantwoorden, maar ze ten minste moest kunnen begrijpen. Doch ver van daar. De samenstellers der boeken voor spraakkunst die het meest in gebruik zijn, schijnen zich er op toe te leggen, om in dat vak een soort van Bargoensch in te voeren, dat alleen voor hen, die 't klappen van de zweep kennen, verstaanbaar is. We vernamen daareven reeds van ‘werkkingszinnen’ en ‘bijvoegelijke bepalingen met oorzakelijk verband’, doch dat zijn kleinigheden. Wat zegt ge van ‘werkwoorden van verandering’, van ‘sterke grondwoordwerkwoorden’, van ‘zacht volkomene’ en ‘scherp volkomene klinkers’, van ‘zachtverwante medeklinkers’, van ‘naamwoordelijke infinitief’ van ‘deelwoordelijk bijvoegelijk naamwoord’, van ‘voornaamwoordelijke bepaling van de naamvals- of voorzetselbepaling’, van ‘deelwoordelijke en ‘telwoordelijke bepaling van 't subject’, van ‘belanghebbend voorwerp’ en ‘oorzakelijk voorwerp’, van ‘beknopte oorzakelijke voorwerpszinnen’?

Hoor eens, hoe behagelijk en bondig de tijden der werkwoorden gedoopt worden! Het praesens heet ‘onvoltooid tegenwoordigen tijd’, het perfectum ‘voltooid tegenwoordige tijd’, het imperfectum ‘onvoltooid verleden tijd’, het plusquamperfectum ‘voltooid verleden tijd’, het futurum ‘onvoltooid toekomende tijd’ het futurum exactum ‘voltooid toekomende tijd’. En dan komen bij dit herdoopt zestal nog twee andere tijden, van welke gij waarschijnlijk nooit gehoord hebt, t.w.: ‘de onvoltooid verleden toekomende tijd’. Een ander overhoopgooier van erkende terminologieën spreekt van ‘onvolmaakte tegenwoordige’, ‘volmaakte tegenwoordige’, ‘onvolmaakte verleden’, ‘volmaakte verleden tijd’ en maakt de spraakverwarring daarmee nog grooter. Immers een oningewijde zal in den ‘volmaakten tegenwoordigen’ en den ‘volmaakten verleden tijd’ niet zoo dadelijk de onvolmaakt en meer dan volmaakt verleden tijden herkennen.

[pagina 113]
[p. 113]

Ja, onder de mindere goden van het gild zijn er, die ook de naamvallen niet onaangetast laten.

Menige vragen zijn niet te verstaan, als men dit Bargoensch niet beet heeft. Om ze te beantwoorden, daar behoort nog wat anders toe.

Vele vragen, bv.: Hoe verdeelt ge de afhankelijke zinnen? of: Welke onderscheiden betrekkingen worden uitgedrukt door den vierden naamval? zijn dan alleen te beantwoorden, als men de paragraaf van de spraakkunst, waaraan ze ontleend zijn, van buiten kent. Gezonde begrippen over taal baten daarbij zoo goed als niets.

Hu is het lastig, dat de commissiën niet vooraf bekend maken, naar welk boek zij hare vragen zullen inrichten. De ongelukkige candidaat kon niet volstaan met òf van Helten, òf Terwey, òf de Groot door te werken, - hij dient op de spitsvondigheden van deze allen en misschien van nog andere gevat te zijn.

Op de spitsvondigheden, zeg ik; want waarlijk, die taalboeken vervallen in een ‘Grubeln’, zouden de Duitschers zeggen, waarbij de judica en syllogismen van de Middeleeuwsche logica nog maar kinderspelen zijn.

Dacht gij wel, dat er vijftien soorten van genitieven zijn? Hoe menig blokker zit ze op de rij af van buiten te leeren, en wat heeft hij er aan, als hij ze kent! - Wist gij, dat een ‘voorzetselbepaling’ kan zijn: van plaats, van wijze, van tijd, van omstandigheid, van oorzaak of reden, van middel, van doel, van gevolg, van betrekking of ten opzichte waarvan, van overeenstemming of afwijking, van scheiding, van vereeniging of aanraking? - Denk er eens over na, dat er is een ‘aaneenschakelend zinsverband’, en dat dit wederom kon zijn, eenvoudig verbindend, voorzettend en rangschikkend verdeelend. Dat er verder is: een tegenstellend zinsverband, wederom onderscheiden in zuiver tegenstellend, beperkend tegenstellend en uitsluitend; waarbij nog komen een redengevend zinsverband en een verklarend zinsverband?

Al die sofisterij verveelt U en ook mij walgt zij. Ik wilde U alleen aantoonen, dat de meest gebruikelijke taalboeken wemelen van een taalbedervend Bargoensch en van eene onvruchtbare sofistiek.

De ongelukkige hoofdonderwijzers moeten met die brabbeltaal vertrouwd zijn en de spitsvondige begripsonderscheidingen in het hoofd hebben. Zoo niet, dan druipen zij. Gezonde taalbegrippen en lectuur baten zonder dat niets. De auteurs, aan welke de voorbeelden op al die sofisterijen ontleend worden, zouden zonder genade worden afgewezen, als zij voor zulk een rechtbank verschenen.

Zouden wij hier wellicht eene gereede oplossing hebben van het anders onverklaarbaar feit, dat de meeste der afgewezenen juist over de moedertaal struikelden?

Tot zoover het Overveluwsch Weekblad.

[pagina 114]
[p. 114]

We weten, dat dit blad wel eens wat overdrijft, maar in dit geval noemt het alleen feiten, die aan ieder bekend zijn en die ieder ten overvloede in zijn handboek kan naslaan.

Naar aanleiding van dit stuk wenschen we de volgende vragen te beantwoorden.

1o.Wat is doode taalwetenschap?
2o.Is de leer van den volzin onmisbaar voor de degelijke kennis der taal en zoo ja in hoeverre?
3o.Is de hedendaagsche wijze van behandeling der zinsontleding noodzakelijk of wenschelijk?
4o.Hoe zou een stelsel van zinsontleding ingericht kunnen zijn, in rechtstreeksch verband met de eigenlijke beoefening der taal, zoodat het nauwkeurig spreken en schrijven en volledig begrijpen der taal er door bevorderd werd?

Red.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken