Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noord en Zuid. Jaargang 10 (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 10
Afbeelding van Noord en Zuid. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.27 MB)

Scans (31.95 MB)

ebook (3.40 MB)

XML (1.78 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noord en Zuid. Jaargang 10

(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 236]
[p. 236]

Germanismen?

De Heer Mr. C. Bake heeft in Afl. 5 van den 9en jaarg. van N. en Z. o.a. de woorden nachtelijk in de beteekenis van bij nacht, van den nacht; verkapt in die van heimelijk en nevenschikking als germanismen afgekeurd. Daarop heb ik 't een en ander ter verdediging dier woorden in 't midden gebracht, dat in de tweede afl. van den thans loopenden jaarg. is opgenomen, tegelijk met het antwoord van den Heer B. Dit laatste komt mij zoo weinig afdoende voor, dat ik niet kan nalaten er op terug te komen.

Vooraf wensch ik te doen opmerken, dat niet de vraag, of de genoemde woorden aan 't Duitsch ontleend zijn, het punt van verschil uitmaakt, maar alleen de kwestie, of ons taaleigen al of niet veroorlooft, ze in de bedoelde beteekenissen te gebruiken. Het overnemen van woorden uit de eene taal in de andere immers is een zoo algemeen en verklaarbaar verschijnsel, dat niemand een woord op dien grond alleen zal afkeuren. Wel is waar moeten wij met germanismen meer dan met andere -ismen op onze hoede wezen, maar toch kan de Duitsche oorsprong van een woord alleen geen reden zijn om het onvoorwaardelijk af te wijzen.

De uitgang lijk heeft wel oorspronkelijk aan adjectieven de beteekenis gegeven van de gedaante, het voorkomen hebbende van, maar in den loop der eeuwen is het gevoel daarvoor zoo verzwakt, dat vele adj. met dit achtervoegsel niets anders beteekenen, dan dat men het begrip, dat de stam van zulk een bnw. aanduidt, met de zelfstandigheid, die er door bepaald wordt, op eene of andere wijze verbonden acht (De Groot, Spraakl. 187). Dat komt, volgens De Groot, doordat men vele bijwoorden met dit achtervoegsel als adject. is gaan gebruiken. Daardoor kunnen ze, evenals de meeste bijwoorden, veelal omschreven worden door een znw. met een voorzetsel, Gelijk hier beteekent op deze plaats, vandaag - op dezen dag, zoo - op die wijze, snel - met spoed, beduidt middellijk - door middel van, adellijk - van adel, - smartelijk - met smart, feitelijk - metterdaad, tijdlijk -gedurende een tijd; waarom dus ook niet nachtelijk - gedurende den nacht? En wanneer koninklijk de twee beteekenissen van een koning en gelijk van een koning heeft, waarom dan ook niet nachtelijk die van van den nacht (het nachtelijk uur), zoowel als gelijk in den nacht, waarmede Prof. De Vries vrede heeft? De uitdrukking nachtelijk uur kan men ook vergelijken met Meische morgenstond, Maartsche sneeuw, waarbij de even kleurlooze uitgang sch denzelfden dienst doet als hier -lijk.

De Duitsche taal is, gelijk de heer B. opmerkt, rijk aan adjectieven, afgeleid van bijw. van tijd en plaats. Behalve nächtlich

[pagina 237]
[p. 237]

heeft zij ook woorden als heisig, dortig, jetzig, gestrig, abermalig, ja zelfs links- en rechts-rheinisch. Wij behoeven op deze neiging om de taal te verfraaien, door verbuigbare woorden in de plaats van onverbuigbare te stellen, niet met minachting neer te zien, gelijk de Heer B. doet, maar hebben integendeel reden om den Duitschers het gemak, waarmede zij de taal tot hunnen dienst dwingen, te benijden.

Ten slotte wijs ik den Heer B. er op, dat de door hem aangehaalde antoriteiten, in plaats van zijne voorstelling te bevestigen, juist de mijne ondersteunen. Terwijl toch Prof. de Vries het woord nachtelijk in de gewraakte beteekenissen afkeurt, omdat het als adverb niet bestaat, wijst Prof. Verdam er op, dat ‘het Mnl. een bijwoord nachtelijc = bij nacht, kent.’ Zoo het dus den heer B. of mij gelukt, voor het laatste de noodige bewijsplaatsen te vinden, dan is daarmede de kwestie opgelost en behoeft niemand zich meer geweld aan te doen om een woord te vermijden, dat in eene werkekelijke behoefte voorziet en dan ook algemeen ingang heeft gevonden, zij het ook voornamelijk in de schrijftaal.

Aan het woord verkapt zal ik niet veel woorden meer verspillen. De gevallen, waarin men het, om de geringe afwijking in beteekenis van vermomd, zou willen gebruiken, zijn slechts zeldzaam en bovendien kan men het dan gemakkelijk door heimelijk vervangen. Over nevenschikking echter wensch ik nog een woordje te wisselen. Het Woordenboek kent slechts bijschikking, maar onze beste spraakkunsten, als die van De Groot, Cosijn, Terwey, hebben alle nevenschikking. Wat kan die heeren bewogen hebben hunne benaming in weerwil van het Wdb. te handhaven? Het antwoord is, dunkt mij, eenvoudig. Wanneer bij het voorvoegsel van een zelfst. nw. vormt, dan geeft het daaraan meestal de beteekenis van eene minderheid in rang, verg. bijzaak, bijblad, bijgebouw, bijplaneet, bijschrift, bijbedoeling. Zoo is het volkomen in den haak, dat men onder bijzin een ondergeschikten zin verstaat. Gebruikt men nu het woord bijschikking op de wijze, zooals Prof. De Vries verlangt, dan komt men in het geval, dat een bijgeschikte zin de tegenstelling tot een bijzin vormt, en verzwaart zoodoende voor beginners noodeloos de toch reeds moeilijke zinsontleding. In 't Duitsch bestaat reeds dezelfde moeilijkheid: daar is ein nebengeordneter Satz de tegenstelling tot Nebensatz hetgeen volstrekt geen navolging verdient.

Ook op de vorming van 't woord is m.i. geene aanmerking te maken. Nevens is door middel van de bijwoordelijke s uit neven ontstaan en dit weder uit en (= aan, in) even. Hoe dikwijls gebeurt het nu niet, dat een woord en eene samenstelling een later verouderden vorm heeft behouden! Men denke slechts aan averechts, waarin ave het verminkte woord aven, avan is, dat zich later in

[pagina 238]
[p. 238]

af en van heeft gesplitst; zoo vindt men in ietwat en niemendal nog de oudere vormen van iets en niets. Zou men nu deze woorden buiten gebruik moeten stellen, omdat onze taal geene woorden ave en iet kent? En zoo nevenschikking af te keuren is, omdat het ook eene schikking van neven kan beteekenen (eene aardigheid, die aan Bilderdijks hemelling = hemelstokvisch! doet denken), waar blijven dan al onze homoniemen. Zou men dan het woord beer niet meer voor muurstut mogen bezigen, omdat een beer een verscheurend dier is, of niet meer van een kist met dubbelen boôm mogen spreken, omdat een boom eene plant is?

Mij dunkt, wanneer er tegen nachtelijk en nevenschikking geen grootere bezwaren bestaan, dan die door den Heer B. zijn opgegeven, dan kunnen we gerust voort gaan, die woorden te gebruiken.

 

C.J.V.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken