Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noord en Zuid. Jaargang 22 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 22
Afbeelding van Noord en Zuid. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.91 MB)

Scans (31.18 MB)

ebook (6.41 MB)

ebook (5.97 MB)

XML (1.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noord en Zuid. Jaargang 22

(1899)– [tijdschrift] Noord en Zuid–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 361]
[p. 361]

Kleinigheden uit de practijk.

Overtuigd dat de opheldering van iedere kleinigheid voor den studeerende eenige waarde heeft, wensch ik eenige ruimte te wijden aan de toelichting van een paar bijzonderheden uit de Spraakkunst.

 
No. 1. Toen, 't Vaderland in last door twist der burgherijen,
 
Gij 't leven waart getroost te heilighen den Staet.

Vraagt men candidaat-hoofdonderwijzers naar het foutieve van dit vers uit Roskam, dan krijgt men tot antwoord: 't Vaderland is onderwerp van in last zijnde zen in een beknopten zin kan het onderwerp nooit uitgedrukt zijn.

Dit antwoord heeft niet veel waarde, 1e. omdat 't Vaderland geen onderwerp is, wijl 't onderwerp persoon en getal geeft aan het werkwoord, zoodat er zonder vervoegd werkwoord geen sprake kan zijn van onderwerp; 2e. omdat dit waarom niets zegt, zoolang niet le pourquoi du pourquoi er aan toegevoegd wordt, m.a.w. zoolang niet verklaard is, waarom in een beknopten zin het onderwerp nooit uitgedrukt mag worden.

Het komt mij daarom beter voor, aldus te redeneeren: De deelen van een volzin, ook van een samengestelden volzin, moeten onderling samenhangen: de enkelvoudige volzinnen staan o.a in onderling verband door een voegwoord of de woordschikking; de zinsleden hangen samen, doordat het eene zinslid gezegde, voorwerp of bepaling is bij een ander zinslid, b.v. in Na door de bestraffing van Egmond en Hoorne de rust achter zich verzekerd te hebben, trok Alva met zijn leger Lodewijk van Nassau te gemoet, hangt de beknopte zin door middel van na of van na zich verzekerd te hebben, aan trok, en de andere leden van den beknopten zin staan weer rechtstreeks of indirect in verband met na zich verzekerd te hebben. Alles staat dus in onderlingen samenhang.

In: Steeds zorgende en zwoegende voor de stoffelijke welvaart der zijnen, vergat zij hun zedelijk heil te bevorderen, hangt de beknopte zin door middel van zorgende en zwoegende aan hij. Alles sluit dus weer aaneen.

Ik acht het onnoodig dit met meer voorbeelden op te helderen. Ik meen dus nu als regel te mogen stellen: In eiken beknopten

[pagina 362]
[p. 362]

zin moet een verbandwoord voorkomen Deze term is uit zich zelf zoo duidelijk, de toepassing van dien regel is zoo gemakkelijk, dat er m.i. tegen de invoering geen bezwaren kunnen ingebracht worden.

Toetsen wij daaraan het boven geciteerde vers uit Roskam, dan komen wij tot deze redeneering: in last zijnde behoort bij 't Vaderland; door twist is een bepaling bij in last zijnde; van burgherijen hangt weer aan twist; de leden van den beknopten zin hangen dus direct of indirect aan 't Vaderland, bijgevolg 't Vaderland moet het woord zijn, waardoor de beknopte zin in verband staat met den volledigen zin of m.a.w. 't Vaderland; moet het verbandwoord zijn. Nu is er in den volledigen volzin: ‘Gij 't leven waart getroost enz. geen woord te vinden, waarbij 't Vaderland behoort. De beknopte zin hangt dus in de lucht of m.a.w. hangt niet samen met den volledigen volzin.

Soms geeft men als reden van afkeuring van boven besproken constructie aan: 't Vaderland staat in geen naamval (of naamvalsbetrekking) dus is de constructie af te keuren. Bij eenig nadenken blijkt dat dit op hetzelfde neerkomt als bovenstaande redeneering. Zij is echter minder goed te begrijpen, daarom stel ik voor den term verbandwoord in dit geval te gebruiken. Beknopte zinnen, waarin, zooals men zegt, het onderwerp uitgedrukt is, verdienen dus afkeuring, omdat er geen verbandwoord in voorkomt.

2. Het zal moeilijk zijn om dat te bewijzen. Hij weigerde om mij te helpen.

Waarom het gebruik van dit om, zoo gewoon in de spreektaal, in de schrijftaal afgekeurd wordt, weet men meestal vrij goed te verklaren.

Dat men in deze afkeuring ook te absoluut kan zijn, wordt minder goed ingezien. Jacobs en Koenen zeggen daarover in hun Spraakkunst ten dienste van studeerende onderwijzers in een noot:

‘Soms kan 't gebruik van om gewenscht zijn, wanneer n.l de beknopte zin wat ver af staat, b.v.: Hij gelastte mij om, zoodra ik met de berekening der kosten gereed zou zijn, hem het plan te brengen.

Dat is juist, maar of het voor iedereen geheel helder is? Dat in een Spraakkunst, waarin de toelichtingen zooveel ruimte innemen, de zuinigheid betracht wordt, is zeker te billijken - in een tijd-

[pagina 363]
[p. 363]

schrift mag er echter wat meer over gezegd worden; daarom dit:

Bij het redekundig ontleden, vooral van een doorwrochten zin, is het noodig te beginnen met de vraag: waar is het begin, waar het einde van den volzin? Heeft men aldus die grenzen vastgesteld, dan kan men zeggen: binnen die grenzen staat het woord, waarvan de dienst moet bepaald worden. De ondervinding heeft mij geleerd, dat men, op deze wijze methodisch te werk gaande, tot het verlangde inzicht geraakt. Ter toelichting neem ik eenige verzen uit Bronbeek van Potgieter:

 
En echter, hoe uw indruk heden
 
Hier spoorslag strekt tot hooger vlucht,
 
Waar, wuivende over 't Westersch eden,
 
Geen tegenstelling van 't verleden
 
Ons beurtlings noopt tot blos of zucht!

Gevraagd zij: waar hoort wuivende bij? De redeneering is nu deze: wuivende komt voor in den volzin, die begint met waar en die eindigt met zucht. Binnen die grenzen moeten wij dus het woord zoeken, waar wuivende bij hoort. Welnu, in dien volzin komt geen enkel woord voor, waarvan wuivende bepaling kan zijn, dus.... de zin is niet in orde. Dat de Dichter wuivende gedacht heeft als behoorende bij den persoon, aangeduid door uw in uw indruk, en waarom dat ook niet in den haak is, blijve voorloopig onbesproken. Ik gaf het voorbeeld slechts om te verduidelijken, dat het vooraf zoeken der grenzen van een zin nuttig kan zijn.

Een ander voorbeeld is het volgende:

 
Daar zag hij dien de breede borst
 
Van Heldenijver blaken.

Behoort dien bij zag of bij blaken? - Om methodisch tot een oplossing van deze, niet moeilijke, vraag te geraken, ontwikkele men den beknopten zin, daar dan de grens tusschen hoofdzin en bijzin beter zichtbaar wordt. Men verkrijgt dan: Daar zag hij, dat dien de breede borst van Heldenijver blaakte en niet Daar zag hij dien, dat de breede borst van Heldenijver blaakte

De gevolgtrekking ligt nu voor het grijpen.

En nu een zin met om: Hij gelastte mij om, zoodra ik thuis was, dat op te schrijven. Liet men om weg, dan stond er: Hij gelastte mij, zoodra ik thuis was, dat op te schrijven.

Zoo uitgedrukt, is de gedachte niet helder voorgesteld: de bijzin kan bepaling zijn van gelastte en van opschrijven. Lascht men om

[pagina 364]
[p. 364]

in, dan laat de duidelijkheid niets te wenschen over: Immers de beknopte zin begint met om en eindigt met schrijven. Dus zoodra ik thuis was moet, als staande in den beknopten zin, ook daarin dienst doen. De bijzin kan derhalve nu niet als bepaling van gelastte opgevat worden. - Waarom men nu zegt: om bewijst hier alleen grammatischen dienst, kan alleen duister zijn voor hen, die nooit opgemerkt hebben dat de voorzetsels logisch en grammatisch verband uitdrukken. En die zijn er, vertrouw ik, niet veel. Men vergunne mij te herhalen: het is nuttig er de leerlingen aan te gewennen bij redek. ontleding op de grenzen van de volzinnen te letten.

3. Aan alle zijden door vijanden omringd, begon zijn moed te zinken.

Waarom foutief?

‘Wijl geen der leden van den beknopten zin in betrekking kan staan tot een lid van den volledigen volzin’ staat in Jacobs en Koenen. Dat is juist. Met behulp van den nieuwen term uitgedrukt, zou het luiden: Wijl in den beknopten zin geen enkel woord voorkomt, dat dienst kan doen als verbandwoord. Men vergunne mij weer le pourquoi du pourquoi te geven, zooals het een tijdschrift voegt.

Omringd kan alleen gezegd worden van een zelfstandigheid; omringd kan dus alleen behooren bij een substantief of een zelfstandig voornaamwoord. In den volledigen volzin komt geen zelfstandig woord voor, waarbij omringd kan behooren. De zin is dus niet in orde. En verder: bedoeld zal wel zijn: omringd is bepaling van zijn, maar zijn is een bijvoeglijk woord, en dus....

De lezer passe deze redeneering nu toe op wuivende in het citaat uit Bronbeek.

S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken