Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noord en Zuid. Jaargang 26 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 26
Afbeelding van Noord en Zuid. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.30 MB)

Scans (26.77 MB)

ebook (3.97 MB)

XML (1.51 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noord en Zuid. Jaargang 26

(1903)– [tijdschrift] Noord en Zuid–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bloemlezing uit nieuw-Nederlandsche fraaie letteren.

Het zal den ernstigen beoefenaar onzer moedertaal een hoogst nuttige oefening zijn, zich in de beteekenis van onderstaande volzinnen en uitdrukkingen in te denken.

Zijn de vormen soms ongewoon, ze zijn daarom niet onverstaanbaar, voor wie nadenkt; de schrijvers hebben natuurlijk wat zij te zeggen hadden opzettelijk zóo uitgedrukt.

De lezers mogen tevens zich afvragen, waar de nieuwe vorm onjuist is; uitlijvende vrouwen mag vreemd klinken, men begrijpt dat de bedoeling is vrouwen, die met het bovenlijf uit het raam hangen, dat is juist; maar onjuist is, dat de muzikant de noten optuurt, het beeld der noot komt tot hem op, maar hij haalt het niet op door te turen.

We bevelen deze oefening ten sterkste aan.

 

Achter hen speelt het orchest een air uit Il Trovatore. Al die muzikanten in de breede afschutting onder aan het tooneelscherm, dat glad-hoog boven hen òpstaat, bewegen in gelijklange streken hunne strijkstokken over de snaren, schuin langs hun vooroverneigend gezicht, of blazen met ronde windvolle wangen en vooruitgestoken lippen in de bruine fluit-houten dwars, lang of recht, vóór hunnen mond en laten nu eens de instrumenten zakken om ze een oogenblik

[pagina 335]
[p. 335]

later haastig weer onder de kin of aan den mond te brengen, met eenen zenuwachtigen drift om op tijd in te vallen, ieder achter het grijswitte vak van zijnen lessenaar, vierkantend onder zijn oog, dat de noten van het muziekpapier optuurt.

En in hun midden, boven hen uit, duikt de orchestmeester op: zijne glimmend-kale kruin, omlijst door eenen zwarten kring krullende haren, naar het publiek gekeerd, de lucht boven de ronding van het souffleurshok met schuine en rechte slagen van den maatstok kris-en-kras doorsnijdende. De roode lichtschijn van de naar den zaalkant overdekte voetlichten flikkert tegen het klatergoud van de dikke-geel-verf-franjes der in bollige rondplooien-vallende-purper-en grijsgeverfde draperiën, in breede plooigolvingen òpkleurende tusschen de aan-weerszijden-van-het-schermvlak dik-opgaande vergulde kolommen der holgapende met rood fluweelen gordijnen behangen loges-d'avant-scènes. En uit de voetlichten stijgt een roodgele lichtglans langs het scherm op, boven aan de zoldering teruggekaatst in de zaal en daar samenvloeiend met den blauwwitten lichtschijn van de in-veelheid-van-kristallen schitterende electrische-lichtkroon, die, in het midden van de zaal, onder de zwevende engelen- en muren-figuren van het plafond, boven het parterre hangend, een blauwig-deinend-licht uitstraalt.

* * *

Zwartgrijs is zijn bewustzijn en bont vallen daarop de geluiden, die door het geopende venster met intense kracht in de kamer dringen en zich mengen met het kleinschokkend suizen van het kokende water in den ketel, die nog in eenen hoek van het vertrek staat. Dit suizen vloeit in blauw-grijs-zilveren-springgolfjes in zijn enkel-en-boven-alle-geluiden-de-stilte-hooren weg. De tramwagen meert het huis voorbij met bruin-grijs-gehor langs de rails en, midden in, kleptikt de hoefslag van het paard, witgeel. Uit de verte hoort hij eenige malen de trambel rood-oranje plekken in de lucht neergooien.

Menschenstemmen gaan op straat voorbij: zacht violet aankomend, wassend tot donkerpaars onder het venster, zacht-violet afnemend tot zij grijs versterven. Met groen-grijze snerphorten van metaal-op-steen hoort hij op de straat iemand met een ijzeren schop iets opscheppen en tusschen al die klein brokkige hoor-emoties vlekkerig in het grijs-zwart van zijn verstijfd denken, wringt en dringt en kringt en slingert zich innig-vroolijk, wit-fijn, roodgeel wit, een walsmelodie op een piano getingeld, soms plotseling ver-

[pagina 336]
[p. 336]

doofd door het rood-bruin gesnor van een voorbijgaand rijtuig.

Dan gooit hij opstaand die stille massa van zich af en eene groote verteedering vloeit in zijn hart.

* * *

De huizen stonden hoog in het wit hunner raamlijstingen, in het ongelijk hunner stoepen, het binnen-behangene van hun geelwit gesteven achter glas, het warm-schemerend hunner verwelktgeziene bloempotten.

 

Het gejakte uit-lijven van vrouwen.

 

Ze stonden zwijgend in het ontroering-open-beneden hunner deuren waar samen-groepten de buren op de hooge stoepen-hoogen.

Ze stonden, de huizen, rijend naast elkaar, dof-steen-geolied en wit, door-wormd door vrouwe-gordijnen-netheid.

Ze stonden, heen-grachtend, heen-gevelend, toppend, dalend en rijzend.

 

De langzaam-doorschovene-van-karren, de éen-ding-pratende stilstaan-en-wachtvolte.

 

Waar koper blonk, hoofd-bewegend helm-koper rustigverwegend wachtkoper, flikkerlijn-koper.

 

De uitramende bovenhuizende vrouwen.

 

En stil stonden de huizen, de hooge wit-nette-omhoog-gangen der heenzijdende zwijg-huizen.

 

En zwijgend onder het geweldige feest-tonen van die - hooger en hooger en kleiner - musiceeren in zwart en zacht klein vleezen uitzien boven styf-neer-puntend wit, is het hoorende Leven het geruischloos even-bewogen-gezien der hoofden in de volle muziekovergieting en het zachtjes zich wenden binnen de keurige rijen; en is het in de groote lucht-ruimte het rauw-schrille van een menschenkuchje en het warm getinte reuk-geprikkel door zoovéél gebadene, zorgzaam-behandelde menschen bijeen: de even-muskus-geuren der ingeregen busten kittelend de maag naar rijkdom en weelde.

 

Van de over-en-weersche huize hoogen naar de lagende straatverte, de straat-engende-verte, de snel-dalende toppen rijing stekend de lucht af; de heet-wiebelend gevoelde boven de pijn-trillende oogleden - en, onder het stil-vale pannenrood van tusschen-gévelende daken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken