Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 16 (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 16
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 16

(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

kulturele kroniek

[pagina 92]
[p. 92]

literatuur

Beb Vuyks leven op avontuur.

Niet alleen gretige lezers maar ook literatuurdocenten en tekstanalytici hebben met het Verzameld werk van de schrijfster Beb Vuyk een kluif toegeworpen gekregen, die het waard is er langdurig de tanden aan te wagen. Allereerst al omdat het pakkende lektuur biedt van een vertelster pur sang. Een getalenteerd vertelster, die het niet gaat om het uitstallen van huis, bed en minnaars of om alledaagse konflikten van straat en stad, maar die vanuit het oude Nederlands-Indië en het nieuwe onafhankelijke Indonesië ons getuige maakt van een uitzonderlijk bestaan buiten de Europees gangbare perken.

 

Er ligt daarnaast in dit boek een halve eeuw schrijftechnische ontwikkeling verscholen, die de bovenindividuele kenmerken draagt van de diverse literaire stromingen in Nederland vanaf het begin van deze eeuw tot de dag van vandaag en die het individuele stempel vertoont van iemand wiens schrijven uit een overmaat van beleven is gedistilleerd. Het schrijven met het leven als wortelstok, kan er van dit soort werk worden gezegd. Alleen moet het dan wel worden onderscheiden van alles wat niet zonder kunde en zwier is geformuleerd en ook door het leven ‘gevoed’ mag worden genoemd, maar dan toch net de greep op de lezer mist die bij Beb Vuyks verhalen vol avontuur ook het lezen tot avontuur maakt. Voor die greep is niet alleen het talent verantwoordelijk en evenmin zijn visie en intelligentie van een uitzonderlijke persoonlijkheid het, hoezeer dit alles eveneens het werk van Beb Vuyk kenmerkt. Maar het is vooral het gevolg van een verhaalstruktuur die de persoonlijkheidsstruktuur alle kansen tot uitdrukking geeft. Tot uitgroeien zelfs, want een kunstenaar die zo werk en persoon verstrengelt, kompleteert zich. Hij doet meer dan het gebruikelijke noteren of oreren waar de doorsnee produkten van zoveel ambitieuze literatuurmakers zich door kenmerken.

Inderdaad heeft de uitzonderlijke persoon Beb Vuyk een uitzonderlijk bestaan geleid. Ze kreeg er de aanleg voor mee, want een mengeling van buitenlands en ook buiteneuropees bloed, ze had o.a. een Madoerese grootmoeder, maakte dat de in 1905 in Delfshaven geboren dochter van een scheepsbouwer al vroeg hunkerde naar een leven vol avontuur. En dan in Nederlands-Indië, het land van die grootmoeder met de bruine huid, waar gehoorzaam aan de wetten van mendel haar wezen niet vreemd van was gebleken; al zag en kende ze haar ook nooit. Want haar eigen vader was al als kind naar Nederland gekomen en het er ietwat eksotisch uitziende meisje, dat op straat werd uitgescholden en leed aan gevoelens van minderwaardigheid en apartheid, doorliep in Rotterdam een schooltijd als een voor het overige normaal Nederlands kind. Altans, op nog een ander abnormaal trekje na: een al jong blijkende drang tot schrijven.

Als schoolmeisje schrijft ze verhalen, geijkte romantische verhalen in het ‘mooie’ literaire genre dat het Tachtigers- en na-Tachtigers-proza had gekenmerkt. Op haar 17e jaar zijn er al drie geplaatst in het familietijd-schrift Eigen Haard. En ze leest tegelijk, veel en hartstochtelijk, bij wijze van plaatsvervangende aktiviteit.

Voor een broedend talent moet dat het kontakt betekenen met de literatuur van de dag; en dit temeer als een verhaal uit die begintijd in 1930 wordt geplaatst in De Vrije Bladen, dan een avant-garde-tijdschrift met de namen van modernistische schrijvers als o.a. Marsman en Van Wessem er onverbrekelijk aan verbonden. Van dan af hoort ze bij de literatuur. Een tweede kort verhaal van haar, De Verliezer, wordt ook in 1930 opgenomen in de door Van Wessem met behulp van Du Perron samengestelde bundel Twintig Noord- en Zuid-Nederlandse Verhalen en in 1932 wordt de nieuwe en in de kahiervorm omgezette reeks van De Vrije Bladen geopend met haar verhaal Vele namen. De drie verhalen hebben een atmosfeer van buiten de Nederlandse grenzen en de psichische attributen van vereenzaamden gemeen. Ze zijn met vaart en niet zonder eksaltatie geschreven, zwaar aangezet, met een geladen naast een overladen beeldpraak, die bij herlezing vandaag de toen hoog opgetaste last niet meer blijkt mee te voeren. Het ekspressionisme en de nieuwe zakelijkheid kregen er de overhand in. Marsmans ‘vitalistische’ geluid viel er in te herkennen. Uitingen van angst en minderwaardigheid werden erin gekompenseerd door het verlangen naar wat de schrijfster zelf later noemde ‘een leven dat mij volkomen leek, snel en hijgend van daden’.

Aan zo'n leven was ze dan inmiddels begonnen. Gewapend met de aan een huishoudschool verworven aktes in voedingsleer en koken en met de ervaring die enkele jaren van werken opleverden in gestichten en vakantiekolonies voor kinderen, was ze in 1929 naar het toenmalige Nederlands-Indië vertrokken. Ze werd er in het Westjavaanse bergstadje Soekaboemi verbon-

[pagina 93]
[p. 93]

den aan een opvoedingsgesticht voor meisjes.

Het was een eerste stap in een land waarin ze als zich thuisgekomen voelde. In 1932 trouwt ze met een planter, een Indischman van gemengd bloed ook maar dan met een grootmoeder van het Molukken-eiland Ambon, waar hijzelf een deel van zijn jeugd had doorgebracht. Ze wonen een tijdje op een eenzaam en tegen een berghelling gelegen thee-onderneming in Midden-Java. Maar als haar man wegens bezuinigingsmaatregelen wordt ontslagen, trekken ze begin 1933 naar Boeroe, ook een Molukken-eiland en vlakbij Ambon gelegen, waar de mogelijkheid was een verwaarloosde kajoepoetiholie-onderneming van zijn vader met een nieuw elan te gaan eksploiteren. En om vrij van de armzalige koloniaal Europese beschaving en van de voor hen drukkende koloniaal menselijke verhoudingen, een onafhankelijk bestaan van ontginnen, kweken en verhandelen te leiden. Een ontginnen ook van zichzelf, want op dat eenzame eiland, met om zich heen een paar Europeanen of wat ervoor doorging en wonend in een inheems huis met naast de deur een inheemse kampong, groeiden alle fakulteiten van de schrijfster Beb Vuyk zo uit dat er werk ontstond van een soort die schaars is en een gehalte dat tot het beste behoort in de Nederlandstalige literatuur. Voor het vastleggen van wat ze had gezien en doorleefd, koos ze nu de romanvorm. Of beter, ze probeerde in de gangbare vorm van de gebruikelijke roman en dus omgebogen, of als men wil, omgelogen, haar ervaringen op de Javaanse thee-onderneming uit te schrijven in het in 1937 verschenen boek Duizend eilanden. Het is al geserreerder geschreven dan het jeugdwerk, met de vaart die toen de reportageroman was gaan kenmerken en met een flitsend vertoon van werkelijkheidselementen, die kaleidoskopisch een beeld oproepen van loodzware verlatenheid. De deprimerende verlatenheid waar een entourage van regen, eenzaamheid en dienstbaarheid uit armoede aanleiding toe geeft; al liggen er ook de prikkels tot toegewijd werken in verscholen voor wie met natuur en mens meeleeft. De fraai opgetuigde literaire kunsttaal alsook de opgezweepte beeldspraak en de absolute karakteristieken van het ekspressionisme zijn er nog volop in te herkennen. Het bezorgt het verhaal naast missers op het gebied van de beeldspraak en slordigheden op dat van de formulering, een hibridisch element. En dit laatste wordt dan nog versterkt door een soort plechtstatigheid die een echo is van een veel verderweg liggende geluidsbron, namelijk de Bijbel in de geharnaste 17e-eeuwse Statenvertaling. Je hoort hier afwisselend Egon Erwin Kisch hijgen en de apostel Paulus proklameren. Met zwaarbelaste woorden als genade, openbaring, wanhoop, vernietiging, aanranding, innigheid e.d. is (en blijft) Beb Vuyk niet zuinig. Hier, en ook later, moeten bijvoorbeeld in plaats van ‘maar’ en ‘klein’, de woorden ‘doch’ en ‘gering’ er ons aan herinneren dat we op zijn zondags en bijna ritueel worden toegesproken; terwijl een om dezelfde reden manipuleren met de voltooid tegenwoordige tijd, een onnodige taalmonstruositeit oplevert als ‘In zijn jeugd is het avontuur geweest van het werk in een andere streek’.

Maar er is hier toch ook al de greep op het beleven van een omgeving door mensen met gevoel, visie en verfijning, die niet met van oogkleppen voorziene of koloniaal geïnfekteerde ogen naar de inheems menselijke stoffering van hun milieu kijken. Het wereldje van koelies en primitieve kampongmensjes krijgt in dit gespannen geschreven verhaal de trekken die alleen medeleven en medelijden kunnen oproepen. Alleen is er nog meer wat de schrijvende figuur beweegt en stuwt en de kennelijk nog te zeer gekonstrueerde omtrekken van haar direkte menselijke omgeving, zijn voor haar toch duidelijk nog hinderlijke tralies.

Als in 1939 haar boek Het laatste huis van de wereld verschijnt, blijkt Beb Vuyk de juiste vorm voor haar nu ten volle uitgebuite vermogens te hebben gevonden. Direkt al de introduktie, waarin onverhuld over ‘mijn man’, zijn familie en de voorgeschiedenis van hun geslacht wordt gesproken, laat zien dat het hier om een verslag gaat. Om een kroniek van een ongewoon leven in wat toen zelfs een uithoek van de Nederlands-Indische archipel was. Toch beleeft de schrijfster hier de werkelijke thuiskomst waar ze eens van droomde en via Rilke's ‘letzte Haus’ trekt ze een absolute horizon rondom de nieuwe plaats van leven. Op het ‘laatste land van de wereld, nauwelijks een land, losse verspreide eilanden, achteloos neergeworpen in een blauwe, brandende zee’, is ze ‘thuisgekomen in het laatste huis van de wereld, voorgoed binnengevallen in een verre baai’.

Het is een moeilijk maar onafhankelijk bestaan, het leven van houtolie stoken, van planten, van houtkappen, van jagen en van stukken wildernis ontginnen en Beb Vuyk heeft het eerst jarenlang moeten beleven vóór ze het zo gekomprimeerd, zo van binnenuit en met een zo grote rijkdom aan plastiek heeft kunnen

[pagina 94]
[p. 94]


illustratie
Bep Vuyks ‘laatste huis van de wereld’ op het Indonesische eiland Boeroe in de Molukken-archipel.


neerschrijven. De kronieken van haar bestaan op Boeroe, waartoe ook behoren de beide verhalen Journaal van een prauwreis en Way Baroe in de Molukken, die in 1941 met de jeugdverhalen voor het eerst werden gebundeld onder de overdadige titel De wilde groene geur van het avontuur (bij latere herdrukken alleen De wilde groene geur geheten) en de net even als roman verhulde bijna-kroniek Het hout van Bara van 1947, zijn veel meer dan pure registraties of reportages. Ze zijn de neerslag van een bewogen stem, die zowel met de middelen van de spontane verteller als met de weloverwogen bouwkunst van de verhaalschrijver een heel apart stuk eksotische wereld oproept. Die stem is door gevoel gedreven, maar er komt ook een scherpe visie mee tot uitdrukking, waar alleen de ervaring en het weten van een intelligent mens toe kunnen leiden. Beb Vuyk schrijft met doorkijkjes naar de geschiedenis, naar de vaak beschamende koloniale relaties en naar de achter de schijn liggende werkelijkheid van geest en gemoed. Ook de inheemse mens leeft bij haar zijn volle leven, zoals het is gezien en meebeleefd, en hij wordt dan ook vrijwel altijd met naam en toenaam gepresenteerd. Hij is hier gewoon menselijk. Hij wordt niet verheerlijkt of verinnigd, zoals in de zotte boeken uit de tijd van de bête Aziaterie van halfzachte Europeanen die met zichzelf overhoop lagen en tegen een ideaal dekor moesten aankijken. De inheemse mensen zijn hier niet als Saïdjah en Adinda en Orpheus in de dessa met romantisch verguldsel omhangen. Ze zijn lui en vies en leugenachtig op hun beurt, ze zijn moordenaar maar dan soms ‘nette’ als ze in huis als bediende dienst doen, ze zijn grote vertellers en betrouwbare lotgenoten in het avontuur, maar ze vertonen nooit het overgebriefde klicheekarakter van de koloniale belletrie. De daar al evenzeer gebruikelijke en op een goedkoop meesmuileffekt berekende krompraterij van Indo-Europeanen en Indonesiërs is bij Beb Vuyk ook totaal afwezig. Terecht, haar verhalen zijn geen snapshots maar transposities. Hoogstens hinderen, altans mij, haar dia- en monologen af en toe als te plechtstatig en ‘boekerig’; zoals ook de van het protestantse kristendom doordrenkte schrijfster nooit helemaal afstand heeft kunnen doen van het verheven psalmodiëren. Maar de in veel koloniale literatuur gangbare attributen van de onvergetelijk dierbare lijfbaboe en de aandoenlijk trouwe huisbediende kan Beb Vuyk missen, terwijl de dieren in haar werk voorkomen zoals ze fungeren: als attribuut van de eksotische entourage, maar tegelijk als een met naam en toenaam genoemd individu dat een eigen relatie heeft met de hem omringende mens.

Over dat pioniersverblijf op het Molukken-eiland schrijft Beb Vuyk later: ‘Het waren zware en heerlijke jaren, acht jaren waarvan ik geen dag zou hebben willen missen, want in die tijd konden vreugde en verdriet nog tweelingontroeringen zijn, zo fel en hevig heb ik toen het leven bemind’. Het is de bezonken konstatering die een terugblik oplevert, maar die tweevoudige bron van ontroeringen heeft tegelijk haar werk een heel overtuigend dubbelmotief bezorgd, waardoor het niet alleen maar de juichtonen meekreeg van wie door een romantische bril een primitief bestaan in zich opneemt. Naast het genieten van de sensaties van de ruimte, komt er altijd weer de vrees in tot uiting zich in die ruimte te verliezen. Het is een reële en oprecht beleden angst, die zich zelfs tot het kwellende gevoel van een kompleet identiteitsverlies kan uitstrekken, een verschijnsel waaromheen Beb Vuyk een van haar naoorlogse verhalen heeft geschreven.

De oorlogsomstandigheden in

[pagina 95]
[p. 95]

Europa en eveneens een gevoel van geestelijke erosie door gebrek aan kontakt met gelijkgezinden, deed het echtpaar De Willigen-Vuyk met hun twee kinderen in 1941 naar het meer geciviliseerde leven op Java terugkeren. Algauw brak ook daar de oorlog uit en werd Nederlands-Indië door de Japanners bezet. Beb Vuyk kwam in een interneringskamp voor vrouwen terecht en haar man werkte in Thailand aan de beruchte dodenspoorweg naar Birma. Na de oorlog was er de Indonesische revolutie tegen het koloniale gezag en de konsolidatie van een nieuwe onafhankelijke Indonesische staat, waarbij Beb Vuyk een aktieve rol vervulde. Aan dat nieuwe avontuur werd door haar een nieuwe levensperiode geklonken, die anders geaard was maar ook weer een stuk inspirerend Indonesië tot entourage had.

Zij was net vóór de oorlog door haar vriendschap met Du Perron ook bevriend geraakt met diens Indonesische vrienden, die hij bij zijn vertrek naar Europa in 1939 bij zijn gelijkgestemde Nederlandse vrienden met zorg had aanbevolen. Die uiteraard intellektuele vrienden waren overtuigd nationalist. Ze stonden na de oorlog in het kamp van de als onafhankelijk geproklameerde Indonesische republiek. Voor Beb Vuyk bleven het haar vrienden en omdat ze zich ook voor het overige met land en volk verbonden voelde, nam ze na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 de Indonesische nationaliteit aan. Ze behoorde tot de kring van Sjahrir, de socialistische en internationaal georiënteerde politikus, die voor de oorlog als banneling al met Du Perron korrespondeerde en na de oorlog een tijdlang de redelijke minister-president van de nieuwe republiek was, die oprecht maar vergeefs trachtte met de Nederlanders tot een politiek vergelijk te komen.

Sjahrir en zijn medestanders legden het later af tegen de fanatieke en eng nationalistische diktator Soekarno. Beb Vuyk, die medewerkster was van een Indonesisch dagblad dat Soekarno's optreden kritiseerde en ook redaktrice van een onafhankelijk kultureel tijdschrift, zag op de duur diverse vrienden gevangen gezet of geïsoleerd. Ze had reden om aan te nemen dat een dergelijk lot haar niet zou worden gespaard en ze vertrok in 1958 naar Nederland. Niet als een zogenaamde spijtoptante die aan de moederlandse deuren kwam aankloppen voor het herkrijgen van de nationaliteit, maar als een Indonesische die op betere tijden wilde wachten in het land waar haar beide zoons studeerden. Ze is er gebleven, maar heeft twee jaar geleden nog wel een lange reis kunnen maken naar haar vaderland (inklusief Boeroe), waar nu een toleranter regiem het vergeten en verzoenen in praktijk brengt; tenminste wat de vroegere koloniale overheersers betreft. En met een nu weer in Nederland gevestigd nageslacht, zal ze er wel blijven ook.

Met schrijven over Indonesië is ze in elk geval doorgegaan. Behalve in 1948 een ook nog in de Molukken zich afspelend kinderboek, publiceerde zij in 1959 vijf sterke en vooral met oorlogsgruwelen verbonden korte verhalen onder de titel Gerucht en geweld. Ze spelen zich af in het naoorlogse Indonesië, in de tijd dat het gewapende konflikt moord en doodslag, ellende en vervreemding over en weer met zich meebracht. Het verhaal Full of sound and fury, met als voorgrond het verslag van een journalistieke reis op Borneo en met een steeds sterker zich opdringend verschiet van een gruwelijke gebeurtenis die zich eerder tijdens de oorlog op Java afspeelde, vind ik een van de beste korte verhalen uit de Nederlandstalige literatuur. Ook de andere vier, geserreerd geschreven en met weer de suggestieve verwijzingen en doorkijkjes naar een gebeuren vol ellende, zijn getuigenissen van iemand die dit alles heeft meebeleefd; zelfs als de belevenissen van anderen er centraal in zijn. Zonder haar verblijf op Boeroe zou het niet mogelijk zijn geweest om zo over het bestaan van Indo-Europeanen en Indonesiërs te schrijven. In 1969 werden er nog twee korte verhalen van haar over de tijd van de oorlog en de Japanse bezetting gebundeld onder de titel De eigen wereld en de andere.

Deze overwegend uit Indonesië betrokken ‘oogst’ van drie romans en vijftien verhalen, is dan nu als Verzameld werk in één goedverzorgde band uitgekomen. De rangschikking is kronologisch volgens de tijd van schrijven en niet volgens die van verschijning, wat des te scherper Beb Vuyks ontwikkeling als schrijfster doet zien. Haar nog in 1971 verschenen boek Een broer in Brazilië is eruit gelaten. Aan de reden zal de kommercie wel niet vreemd zijn geweest. Het is trouwens overwegend een reisverslag en randwerk, maar ik had in deze band dan ook graag de drie aan de schrijftafel ontsproten jeugdverhalen gemist, evenals de twee autobiografische intermezzi die aan de derde druk van De wilde groene geur werden toegevoegd. Dan was er een sterk geheel ontstaan van uit eigen uitzonderlijke belevenis opgebouwd werk, dat ook een aparte titel had verdiend en waar misschien even-

[pagina 96]
[p. 96]

eens het kinderboek bij had gehoord (waarom eigenlijk niet?). De nu toch misleidende betiteling van verzameld werk was dan achterwege gebleven.

 

Maar ik weet dat Beb Vuyk om gezondheidsredenen bij de samenstelling van de bundel nauwelijks betrokken kon zijn. Anders had ze misschien ook hier en daar enkele overbodige fiorituren en kreupele beelden geschrapt en vooral dat zo zwakke slot van Het hout van Bara gerepareerd, waarin de nauwelijks gekamoefleerde hoofdpersonen, het echtpaar Hilligens, pardoes huis en tuinen op het Molukkeneiland verkopen. Deze afloop wordt door niets van het voorgaande gemotiveerd; integendeel, door het overplaatsen van een hen pestende bestuursambtenaar worden de belemmeringen opgeheven om hun plannen uit te voeren. Hier wreekte zich het toch nog willen (of moeten) ‘verzinnen’, terwijl met schrappen van de hier gesignaleerde voorlaatste zin de laatste zo afdoende zou zijn: ‘Een maand later brak de oorlog uit’.

 

Bij een iets zorgvuldiger behandeling was ook de tegenspraak verdwenen van een debuut dat volgens de autobiografische schets in 1928 zou hebben plaats gehad, terwijl de verantwoording achterin 1930 als jaar vermeldt. En om dáár de eerste verzamelbundel met verwisseling van adjektieven als De groene wilde geur vermeld te zien, had in elk geval vermeden kunnen worden. Zoals een slip of the pen als het noemen van een oude Indische schrijver met de naam Dubekart dit Dubikart, terwijl de man Courier dit Dubekart heette, ook een korrigerend oog had verdiend; al was het maar terwille van de insider.

 

Overigens is belangrijker dat het merendeel van Beb Vuyks werk het tegen de altijd zo slopende tijd in, zo goed blijkt te houden. Juist nu door het verlies van de koloniën zowel in Noord- als in Zuid-Nederland het dagelijkse bereik in geografisch opzicht zoveel enger is geworden, vraagt het om veel nieuwe en jonge lezers. Want het leven op avontuur, hoe en waar ook, moet niet worden afgeleerd.

J.H.W. Veenstra

 

Beb Vuyk: Verzameld werk (Querido, Amsterdam, 1972, f 34,50).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Verzameld werk: Duizend eilanden; Het laatste huis van de wereld; Het hout van Bara en vijftien verhalen


auteurs

  • J.H.W. Veenstra