Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 17 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 17
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 17

(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 613]
[p. 613]

nederlandse taal- en kultuurpolitiek

[pagina 614]
[p. 614]

nederlandse taal en kultuur in het buitenland

Een buitenlandse kultuurpolitiek voor Vlaanderen.
Bij een debat in de Kultuurraad.

Er is in Vlaanderen nog niet zo heel veel gedacht over de rol en de funktie van het buitenlands kultureel beleid. In zijn opmerkelijke toespraak ‘Buitenlandse Kultuurpolitiek en Frans-Vlaanderen' op de 27e Frans-Vlaamse Kultuurdag (8 september 1974) heeft Jozef Deleu het fenomeen omschreven als een ‘poging om de eigen, specifieke manier van leven en denken van een taal- en kultuurgroep te doen kennen aan anderstalige gemeenschappen’. Buitenlands kultureel beleid - dat de totaliteit van de eigen gemeenschap wil doen kennen aan een anderstalige gemeenschap - kan niet worden gedevalueerd tot een middel van brutaal buitenlands politiek machtsvertoon. Dit beleid moet de manifestatie zijn van morele en geestelijke onafhankelijkheid en volwassenheid van een gemeenschap, een gemeenschap die gelooft in de eigen autenticiteit en meent dat de konfrontatie van de buitenstaander met de eigen denk- en leefwereld wederzijds verrijkend kan zijn. Als eksponent van de gehele gemeenschap moet buitenlandse kultuurpolitiek in wezen pluralistisch en pluriform zijn.

Het zou een overdrijving zijn te beweren dat het Vlaanderen waarin de ‘kultuurimperialist’ Deleu deze stellingen verkondigt een woestijn is. Niettemin is het een feit dat de openbare opinie in Vlaanderen nog maar nauwelijks belangstelling voor dit onderwerp heeft opgebracht. Decennia lang is zowat alle bruikbare Vlaamse energie opgegaan in de strijd voor de erkenning van onze identiteit als volksgemeenschap. Hoe onvolmaakt ook, de verworven kulturele autonomie heeft een nieuwe situatie geschapen. Het debat over de toekomst van het kultuurbeleid in Vlaanderen is definitief geopend en het is onvoorstelbaar in het denkwerk over dat kultuurbeleid het aspekt buitenlandse kultuurpolitiek te verwaarlozen.

Het debat dat de Kultuurraad voor de Nederlandse Kultuurgemeenschap op 2 en 16 juli 1974 aan ons internationaal kultureel beleid heeft gewijd staaft op merkwaardige wijze de stelling dat Vlaanderen nog niet aan een buitenlands kultureel beleid toe is. Men kan moeilijk staande houden dat de leden van de Raad grote belangstelling voor de aangelegenheid aan de dag hebben gelegd. Behalve de ministers van Buitenlandse Zaken en van Nederlandse Kultuur kwamen slechts acht leden van de Raad in de bespreking aan het woord: 1 van de B.S.P., 3 van de C.V.P., 1 van de P.V.V. en 3 van de V.U. Overigens illustreert het debat treffend het volgens prof. Herman van Impe in de Raad gegroeide ‘overlegparlementarisme’ waarin de tegenstelling tussen de meerderheid en de oppositie enigszins wordt afgezwakt. Het is opvallend dat de scherpste kritiek op onze buitenlandse kultuurpolitiek werd geformuleerd door de ministers zelf. Fundamentele meningsverschillen betreffende het te voeren beleid lijken er in de Raad niet te bestaan.

Ter voorbereiding van het debat was reeds op 15 januari 1974 door de heer R. van Elslande, Minister van Buitenlandse Zaken, de ‘Nota ter inleiding van het debat over het beleid inzake internationale kulturele samenwerking’ ingediend. Terecht heeft de Volksunie, bij monde van de heer Coppieters, geprotesteerd tegen het onbehoorlijk groot aantal taal- en stijlfouten waarvan dit stuk wemelt. De nota bevat een doorlichting van de strukturen en mechanismen van de buitenlandse kulturele betrekkingen in de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, waarin een aantal ‘onontbeerlijke constanten’ worden vastgesteld. Daarnaast is er een beschrijving van de Belgische strukturen voor de buitenlandse kulturele betrekkingen. Voorwaar geen beleidsnota. De bespreking heeft aangetoond dat dit vooralsnog gewoon niet kàn.

In hun toespraken hebben de heer Coppieters (VU) en vooral de heer Calewaert (BSP) de bevoegdheid van de Kultuurraad inzake buitenlandse kultuurpolitiek onderzocht. Artikel 59bis van de Grondwet bepaalt in paragraaf 2: ‘De kultuurraden regelen, ieder wat hem betreft, bij decreet... 3) De samenwerking tussen de kultuurgemeenschappen, alsook de internationale kulturele samenwerking’. Verder zegt dit artikel: ‘Een wet, ... stelt ... de in 3) van deze paragraaf vermelde vormen van samenwerking vast’. Deze wet is nog niet tot stand gekomen. Artikel 59bis zegt dus dat de internationale kulturele samenwerking tot de bevoegdheid van de Kultuurraden behoort. Die samenwerking omvat vanzelfsprekend het afsluiten van internationale verdragen met een kulturele inhoud. Maar artikel 68 van de Grondwet bepaalt dat verdragen worden gesloten door de Koning en eerst gevolg hebben nadat zij de instemming van de Kamers hebben gekregen. Uit het antwoord van de heer Tindemans op een interpellatie van senator Vanhaegendoren op 22 november 1973 blijkt dat de ontbinding van het

[pagina 615]
[p. 615]

Parlement in het najaar van 1971 de herziening van artikel 68 onmogelijk heeft gemaakt. Daarom vroegen de beide sprekers naar de bedoelingen van de huidige Regering t.a.v. artikel 59bis en t.a.v. de kompetentie van de Kultuurraad op het vlak van de internationale verdragen. Ook de heer Bonnel (P.V.V.) onderstreepte de verwarde situatie terzake. Het bleek dat de Regering nog niet klaar is met de opinievorming over deze kwestie, want terwijl de Minister van Nederlandse Kultuur zonder meer overtuigd was van de bevoegdheid van de Kultuurraad verklaarde de Minister van Buitenlandse Zaken bescheiden niet onmiddellijk op deze vragen te kunnen antwoorden. Hij was het nochtans uitdrukkelijk eens met de heer Van In (V.U.) die stelde dat een buitenlands beleid slechts mogelijk is als wij over volwaardige autonomie beschikken.

De eigenlijke problemen van het buitenlands kultuurbeleid werden het uitvoerigst behandeld in het boeiende betoog van de heer Vanackere (C.V.P.). Deze spreker pleitte met klem voor een dynamisch en offensief kultuurbeleid, dat de Nederlandse kultuur als één geheel in het buitenland presenteert, een standpunt dat blijkbaar ook door zijn kollega's verheugenderwijze als een uitgemaakte zaak wordt beschouwd. De heer Vanackere stelde voor, in afwachting van een noodzakelijke algemene inventariserende studie van de materie - bij voorkeur toe te vertrouwen aan een terzake ervaren onafhankelijke instelling als b.v. de Stichting Ons Erfdeel - volle aandacht te wijden aan het beleid t.a.v. de grensgebieden van onze kultuurgemeenschap. Evenals de heren Van In (V.U.) en Van Waterschoot (C.V.P.) vroeg hij meer aktieve belangstelling voor de Vlamingen in het buitenland - in de ‘diaspora’ -. Tenslotte hield hij een warm pleidooi voor meer steun aan en samenwerking met partikuliere initiatieven. Startbasis en sluitstuk van ons kultuurbeleid is voor de heer Vanackere de natuurnoodzakelijke kulturele integratie. De heer Coppieters gaf uiting aan zijn grote bezorgdheid over de bedenkelijke wijze waarop deze integratie in het slop is geraakt (‘Wat wij thans meemaken in dat schone geheel van het Nederlandse volk, is een meer en meer geofficialiseerd overleg met een koude Beneluxsaus en zonder het heel-Nederlands geloof’). In zijn rede had hij o.a. kritiek op de samenstelling van de gemengde kommissies ter uitvoering van de kulturele akkoorden, die een konkrete inbreng zouden moeten zijn in het kader van het Kultuurpakt. Met de heer Coppieters had de heer Diegenant (C.V.P.) vragen over de Vlaamse aanwezigheid in de Unesco en de heer Jorissen (V.U.) wijdde beschouwingen aan de studie van het Nederlands in het buitenland.

Aan het einde van het debat weidde Minister Van Elslande uit over het idee tot oprichting van ‘Kommissariaten-Generaal voor buitenlandse kulturele betrekkingen’. Hierbij dacht hij allicht door over het interessante wetsvoorstel Vanhaegendoren van 15 maart 1973. De Kommissariaten zouden volgens de Minister het buitenlands kultuurbeleid ontwerpen, financieren en uitvoeren. Hun Raad van Beheer zou worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de betrokken departementen, leden van de Kultuurraad en vooraanstaanden uit het kultureel en sociaal leven. De uitvoering van het beleid in het buitenland zou de taak zijn van de diplomatieke posten en de financiering zou geschieden door middel van een ‘Kultureel Fonds’, eigen aan elk Kommissariaat-Generaal en bij voorkeur te spijzen via de betrokken Kultuurraad. Het is de overtuiging van de Minister dat die kommissariaten in staat zullen zijn een aan de kultuurgemeenschappen aangepast buitenlands kultuurbeleid te voeren.

 

In haar antwoord aan de sprekers deelde ook Minister van Nederlandse Kultuur Rika De Backer de bezorgdheid van de andere sprekers over de samenwerking met Nederland. Het befaamde ‘rode boekje’ van 1963 is in haar ogen nog steeds aktueel. Voorzichtig opperde zij bovendien de vraag of de oprichting van een instelling met eigen rechtspersoonlijkheid en eigen middelen de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland niet doeltreffender kan maken. Ach, Julien Kuypers...

 

De bespreking in de Kultuurraad heeft in Vlaanderen weinig illusies doen verdwijnen omdat er niet veel waren. Het gebrek aan een koherente visie op wat een buitenlands kultureel beleid zou kunnen zijn is er pijnlijk aan het licht gekomen. Het valt trouwens op dat bepaalde aspekten van de internationale kulturele betrekkingen niet eens ter sprake zijn gekomen. Zo het bijzondere karakter van kulturele betrekkingen met de Oosteuropese landen. Zo het probleem van de technologische samenwerking in de hulp aan de ontwikkelingslanden. En evenmin kwam het onthaal en de kulturele verzorging van de buitenlandse arbeiders-immigranten aan de orde.

 

Toch is het feit dat het debat kon worden gehouden een bescheiden winstpunt. Het kan de aanloop zijn tot verder denkwerk

[pagina 616]
[p. 616]

over onze buitenlandse kultuurpolitiek.

Een idee dat in de bespreking onvoldoende werd belicht vonden we in een tekst uit 1970. ‘Tenslotte menen de ondergetekenden, dat een verhoging van het aanzien van de Nederlandse cultuur in andere landen ook in het eigen land de waardering voor het Nederlandse culturele leefklimaat en het besef van de betekenis ervan voor een waardig en waardevol menselijk bestaan kan bevorderen.’ Het is een zin uit de Nederlandse ‘Nota betreffende de Internationale Culturele Betrekkingen’. ondertekend door M. Klompé en J. Luns.

Joris Dedeurwaerder


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken