Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 18 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 18
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 18

(1975)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Winter te Damme.

‘Winter te Damme & andere minder beroemde gedichten van de jonge meester Hendrik Carette’ is een opvallende debuutbundel. Vanaf de aanvang - de als motto meegegeven formulering ‘Vloeken is bidden om verbittering’ - bevat dit boekje een aantal signalen, die de poëzie van Carette situeren in een welbepaalde poëtische traditie en in een klimaat binnen de hedendaagse Nederlandse, speciaal Zuidnederlandse poëzie, dat zich met de dag scherper aftekent en affirmeert. De paradoksale formuleringen, dikwijls gebazeerd op klankassociaties, de schriftuur die sterk de aandacht trekt op het taallichaam en op de zeer taalbewuste, overwogen verwoording, plaatsen deze poëzie in het gezelschap van die van andere jongeren als bijv. W. Adams, M. Bartosik, D. Christiaens, J. Barthels, R.M.J. de Neef, G. Wildemeersch. Allemaal min of meer akademisch geschoolde dichters, die over het vitale irrationalisme van de vijftigers heen teruggrijpen naar de voornamelijk Franse tradities van een strenger, vormbeheerster modernisme à la Mallarmé en tegelijk lonken naar het sterker gemaniereerde dekadentisme (Conrad, Jespers).

 

Het is een krachtige tegenstroom tegen het nieuw-realisme, dat zowel te klein als te afgewassen wordt gevonden. Een reaktiebeweging, die parallel loopt met de veel huiselijker en intiemer neoromantiek van het Noorden, maar er toch raakpunten mee vertoont. Invloed aan beide kanten, van een - alleszins stilistisch en kwa sfeerschepping - zo dominerende figuur als Gerard Reve, is daaraan niet vreemd.

 

Lees bijv. in deze bundel het o.m. aan hem opgedragen gedicht Lente in de landerige dorpen en domeinen (31), of andere gedichten waarin levensonmacht en eenzaamheid op een typisch Reviaanse manier tegelijk gekultiveerd en ironisch gerelativeerd worden:

 
‘Helaas ja, het geld dat ik gretig krijg
 
en schaamteloos aanvaard
 
dient voornamelijk om meedogenloos te drinken


illustratie
Hendrik Carette.


 
dit is luidop maar in eerlijke eenzaamheid denken
 
aan Ik en ik’ (55).

Maar daarmee lopen wij in feite al vooruit op onze leeservaring van deze bundel.

 

Wat al in het eerste gedicht, Katharsis (9) opvalt, is de opeenstapeling van beelden, die verval en ontbinding, levensnegatie en krachteloosheid uitdrukken: ‘olie uit vervallen kruiken’, ‘mijn spattend zaad ontkrachten’, ‘verachten’, ‘borsten zwaar van rijp verdriet’. Elders wordt de stilte ‘het wijf dat wormen werpt’ (13), of is er niet zonder kennelijk genoegen sprake van ‘het zo begeerde heilig braaksel’ (15). De gruwelromantiek lijkt soms niet veraf, zodanig zelfs dat de lezer zich bij enkele wat al te dik in de verf gezette klankassociatieve verzen (bijv. ‘de graafhond graaft het graf’, 13), of bij een ‘krijsend’, ‘walmend’, ‘huilend’, ‘sissend’ en ‘scheurend’ gedicht als Het Groot-Woesten' (17) gaat afvragen of de dichter nu zichzelf

[pagina 430]
[p. 430]

pasticheert of niet. Inderdaad is het niet altijd gemakkelijk in deze poëzie de grens te trekken tussen de dodelijke ernst van de eenzame romantikus - die dan door de hyperbolische stijl wel eens potsierlijk wordt - en de ironische zelfspot. Maar hoe verder men leest hoe duidelijker de ironie zich opdringt, bijv. in het zeer goede De vieze dichter met zijn vele woorden en verzen (27):

 
‘Een dichter is als een vroege visser
 
die door de stilte van de kille morgen waadt
 
met niets dan natte kleren aan, oude drakerige
 
woorden uit een verre woordenloze winter
 
en blijft utieindelijk:
 
een bloedloze schim
 
in zijn scheve mond
 
een paar troosteloosvochtige verzen wauwelend
 
mensenschuw koortsig en bevreesd
 
te ongevaarlijk en te onbelangrijk om nog
 
naar te luisteren
 
wanneer hij plechtig even ophoudt
 
met stotteren
 
en dus zwijgt.’

Die kombinatie van ironiserend overstatement en afstandelijkheid met een romantische gevoeligheid, geeft aan de verzen van Hendrik Carette een zeer eigen toon en charme. De rijke, zeer georneerde en zorgvuldige taal, samen met de krachtige beeldentaal werken in dezelfde richting. Eenzaamheid en vervreemding zijn van deze poëzie de centrale menselijke kenmerken. Doorheen alle dubbele bodems, woordspelingen, poses, ornamentiek en ironie blijft die autentieke kern onaangetast. De eigen eenzaamheid en kwetsbaarheid worden hier vanuit verschillende zijden - dikwijls tegelijk - benaderd: gekultiveerd, geïroniseerd, gerelativeerd, beleden, beweend, vervloekt, maar in de eerste plaats geschreven, geformuleerd, uitgestoten tot een estetisch objekt, gepolijst en opgepoetst tot een poëtisch juweel, om lang en droevig te bekijken. Bijv. in het gedicht Jachttafereel te Houthulst, het geheime hart van West-Vlaanderen. Ik citeer het weer helemaal, niet enkel omdat ik het zo goed vind, maar ook omdat deze poëzie, die in het ene vers terugneemt wat zij in het andere heeft gegeven, niet zomaar uit elkaar te nemen is:

 
‘De ijle lucht van de herfst natuurlijk. En de geur
 
van mos en verse koffie maken mij hongerig.
 
Het is zondagmorgen: de stijve boeren laten
 
zich scheren in het dorp.
 
James (of is het Arthur?), de jichtige stalknecht
 
van de Baron, drinkt haastig het ene glas bruin bier
 
na het andere.
 
Buiten rennen gevlekte honden door het gras
 
en de lage struiken en
 
plots hoor ik bijna duidelijk de verre klank
 
van Teutoonse Hoornen...
 
: de Jacht. De wilde Jacht is eindelijk open.
 
 
 
Betoverd - totaal afwezig - bleef ik in de laatste landelijke
 
herberg naar de vlammen van de kachel staren.’ (37)

Niet alles in deze bundel is even gaaf als dit gedicht. Vooral in het begin staat een aantal gedichten, die bepaald onaf zijn, meer te lezen als fragmenten of stijloefeningen dan als volwaardige eindprodukten. In andere gevallen gaat de associatief opgeroepen ornamentiek teveel een eigen leven leiden, zonder zingevende funktie in het geheel van een gedicht.

 

Maar globaal is dit een bundel die ver boven het gemiddelde debuut uitkomt, die meer inhoudt dan een nietszeggende ‘belofte voor de toekomst’.

Hugo Brems

Hendrik Carette, Winter te Damme & andere minder beroemde gedichten van de jonge meester, Brugge/'s-Gravenhage, Sonneville/Nijgh & Van Ditmar, 1974.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Winter te Damme & andere minder beroemde gedichten van de jonge meester


auteurs

  • Hugo Brems

  • beeld van Hendrik Carette