Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 21 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 21
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 21

(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

Kulturele kroniek

[pagina 104]
[p. 104]

Literatuur

Pleidooi voor ‘avontuurlijke’ kritiek.

In zijn boekje Het avontuurlijk uitzicht. Een essay over literatuur en kritiek trekt Carel Peeters van leer tegen de literaire kritiek zoals die momenteel bedreven wordt. De achterflap van het dunne boekje vermeldt dat we te maken hebben met een polemiek over wat er mis is, aangevuld met ideeën hoe men wèl zinvolle kritiek zou kunnen beoefenen. Zoals in dergelijke situaties meestal gebruikelijk is, wordt er zeer veel kritiek uitgeoefend in verhouding tot het aantal nieuwe ideeën, Achtereenvolgens gaan door de mangel: Oversteegen, Maatje, Fens (zowel ‘de oude’ als ‘de nieuwe’), Verdaasdonk, Vogelaar. Zij allen zouden een slechte invloed op de literatuurkritiek gehad hebben.

Peeters' nieuwe voorstellen komen erop neer dat hij de literaire kritiek een breder karakter wil geven dan de laatste jaren gebruikelijk was. Hij gebruikt voor zijn opvatting van kritiek de verhelderende term ‘ars combinatoria’, dat wil zeggen: ‘Literaire kritiek... is de kunst van het combineren van verschillende soorten feiten: literaire kritiek legt verbanden binnen het literaire werk zodat het betekenis krijgt; en ze legt verbanden met wat er verder op de wereld wordt gedacht en gedaan’ (blz. 78). Het is duidelijk dat hij een zeer breed opgezette kritiek voorstaat; hij stelt praktisch geen beperkingen aan de verbanden van de kritiek met andere kennis. Literatuur ontstaat in een bepaalde kultuur en de kritikus zou verbanden kunnen leggen met alle mogelijke andere kennis uit het hele kultureel-maatschappelijke patroon.

Peeters komt tot zo'n wijde opvatting van de kritiek door zijn bredere visie op de literatuur zelf. In tegenstelling tot veel kritici en literatuurwetenschappers ziet Peeters een roman of gedicht als een tekst die maatschappelijk functioneert: ‘Kenmerkend... is dat de lezer de werkelijkheid van een roman in zich opneemt, en tegelijkertijd zo transformeert dat het voor hem betekenis krijgt, zonder dat die werkelijkheid wordt gedeformeerd; hij herkent karakters, wordt zich bewust van verhoudingen tussen mensen, krijgt inzicht in een andere werkelijkheidsopvatting... De werkelijkheid in een roman is niet “autonoom”. In een roman treft men de werkelijkheid aan van iedereen, alleen in een bepaalde vorm en in bepaalde kombinaties, omdat verschillende situaties en facetten van de werkelijkheid bij elkaar worden gebracht’ (blz. 16-7). Peeters wijst hier op een facet van literatuur dat vanaf de Merlyn-periode betrekkelijk geringe aandacht heeft gehad, in de literatuurwetenschap zelfs enige tijd ontkend werd. Daar is men nu van teruggekomen. De tijd dat men een literaire tekst louter beschouwde op zijn technische, bouwkundige, strukturele waarde, lijkt me voorbij. Uitvoerige diskussies o.m. uitgelokt door Maatjes (hand)boek Literatuurwetenschap hebben tal van nuances aangebracht in oudere standpunten.

 

Het benadrukken van de praktische waarde van literatuur, d.w.z. als middel om kennis te verwerven, als middel om andere gedachten- en gedragspatronen te leren kennen, is zeker nuttig. Het draagt in belangrijke mate bij tot een genuanceerde visie op literatuur die lang niet altijd aanwezig is geweest in de Merlyn-tijd en direkt daarna. Men moet er echter voor oppassen de positieve gevolgen van een puur tekstgerichte aanpak te kleineren. De kritikus moet wel degelijk een behoorlijk onderzoek doen naar de struktuur van het werk. Gelukkig ontkent Peeters dat ook niet. Hij meent echter dat de kritici in het verleden zich louter daartoe beperkt hebben: het achterhalen van de struktuur, het ophelderen van vormkwesties werd doel an sich. De kritikus, zegt Peeters, ‘werd met een boek in een isoleercel gestopt’ (p. 13). Helemaal ongelijk heeft hij niet, maar het gaat me iets te ver als hij vervolgt met: ‘De kritikus werd een technicus die niets meer wilde weten van de werking en de betekenis van het boek’ (p. 13). Een poosje bladeren, en links en rechts wat lezen in de vier jaargangen Merlyn geven een iets minder eenzijdig beeld (overigens is het beeld van dit tijdschrift door mythe-vorming steeds eenzijdiger geworden).

 

Hoewel Peeters in zijn essay duidelijk zegt dat de kritikus twee taken heeft, nl. het blootleggen van de bouw van een werk én het leggen van verbanden tussen werk en buitenwereld (in de ruimste zin), ontkomt hij voor de oppervlakkige lezer niet helemaal aan het gevaar teveel de eksterne relaties van een roman of gedicht te benadrukken. Wanneer hij zegt over de kritikus: ‘Zijn reisverslagen zitten vol feiten, analyses, inzichten en ideeën’, en liefst in die volgorde naar mijn smaak, kan men het er van harte mee eens zijn. Anders wordt het bij uitspraken als: voor wetenschappelijkheid ‘komt in de plaats de overtuigingskracht van de kritikus’ (p. 78-9) of ‘de betekenis van een tekst is afhankelijk van de lezer of kritikus’ (p. 36). Beperkingen hierop in de trant van: de kritikus zal zich niet alleen op de persoonlijke ervaring kunnen beroepen, hij zal moeten argumenteren, hij zal zijn visie of interpretatie waarschijnlijk moeten maken ‘met zo min mogelijk wilde uitspraken’ (p. 38) zijn me te vaag. Je loopt het gevaar dat kritici zich opnieuw in vaagheid gaan hullen, over allerlei zaken schrijven naar aanleiding van het te bespreken boek i.p.v. over het werk. Het zou tragisch zijn als dat type kritikus - een zeer normaal verschijnsel vóór Merlyn de bezem door de kritiek

[pagina 105]
[p. 105]

haalde - terugkeerde. Voor wie nauwkeurig leest maakt Peeters redelijk duidelijk dat hij zo'n soort kritiek niet wil. Met name in zijn bezwaren tegen ‘de nieuwe Fens’: ‘Fens ging “spontane uitingen” verwarren met persoonlijke visies. Spontane uitingen van een gevoel naar aanleiding van een kunstwerk hebben weinig zin in een literaire kritiek of essay, want men kan er niet erg goed mee duidelijk maken, waarom iets mooi, goed of lelijk is’ (p. 31).

 

Herhaaldelijk spreekt Peeters de mening uit dat literatuur een vorm van kennis is. Hij gaat er helaas in zijn korte essay niet op in dat hierachter direkt de vraag ligt naar de funktie van literatuur. Dit probleem is de laatste jaren ook in de literatuurwetenschap een punt van diskussie geweest. In mijn artikel ‘Over literaire kommunikatie...’ (Ons Erfdeel 1974, nr. 5) ben ik daar wat dieper op ingegaan. Ik heb toen betoogd dat er te weinig aandacht besteed werd aan het verschijnsel dat literaire teksten gedragsmodellen leveren, ons inzicht geven in de mogelijkheden voor menselijk gedrag. Toen Sies de Haan in zijn kritiek op Maatjes boek stelde dat de vraag ‘wat maakt het kennisnemen van een fiktieve wereld interessant voor een lezer, een kernprobleem is, wees hij ook op die praktische zaken als: het zich kunnen inleven in een tekst, belangstelling hebben voor het wereldbeeld dat de tekst geeft, eigen problemen leren kennen, zijn bewustzijn verrijken en verruimen. Zonder dat hij het met zoveel woorden zegt, acht ook Peeters deze vragen kernproblemen van de literatuurwetenschap en -kritiek.

 

Hij pleit voor een kritiek waarin de lezer antwoorden op de deze vragen kan vinden, antwoorden die niet wetenschappelijk verantwoord zijn (dat zegt hij expliciet, p. 78-9), maar hem oneindig veel meer zeggen dan struktuur, bouw en andere formele kwesties. Literatuur terug in het maatschappelijk en kultureel gebeuren, weg van Merlyns isoleercel, dat wil Peeters. Wanneer de kritikus zo te werk gaat en in voldoende mate aandacht besteed aan de interne bouw, kan zijn reisverslag inderdaad weer een avontuurlijk gebeuren worden, voor hemzelf én voor de lezer.

 

Ruud A.J. Kraayeveld.

Carel Peeters, Het avontuurlijk uitzicht, Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 1976.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het avontuurlijk uitzicht. Een essay over literatuur en kritiek


auteurs

  • Ruud Kraayeveld