Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 31 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 31
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 31Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 31

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 31

(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tucht en taak; nationaal-socialistische letterkunde

In zijn onlangs verschenen studie over leven en werk van George Kettmann (1898-1970) stelt W.S. Huberts: ‘De Nederlandse collaborerende literatuur was over het algemeen van middelmatige kwaliteit. En daar is Kettmann een uitnemende representant van’. Huberts meent dat Kettmann op grond van zijn keuze voor het fascisme uit de geschiedschrijving van de Nederlandse letterkunde is verdwenen. Argumenten van strikt literaire aard om de bevlogen schrijver die plaats wél te gunnen, acht Huberts niet voorhanden, maar op grond van Kettmanns cultuurhistorische rol kan de geschiedschrijving nu eenmaal niet om hem heen. De op zichzelf begrijpelijke morele distantie die tot het negeren van de nationaalsocialistische letterkunde heeft geleid, wijst Huberts als onwetenschappelijk af. Instemmend citeert hij de historicus J.C.H. Blom die voorspelt, dat er in de geschiedschrijving van de bezettingstijd in Nederland ‘een verschuiving [zal] optreden van een vrij sterke nadruk op reconstructie en kwalificatie van allerlei

[pagina 433]
[p. 433]

gedrag naar analyse en inzicht in de achtergronden ervan. De niet in alle opzichten verhelderende ban van de politiek-morele vraag naar goed en fout zal dan doorbroken worden’. Huberts studie is een voorbeeld van die verschoven benadering die, wat de literaire historie betreft, al eerder viel waar te nemen in een studie van J.J. Kelder over het tijdschrift van de Kultuurkamer, De Schouw (1983), en in een tentoonstellingscatalogus van een in de Koninklijke Bibliotheek gehouden expositie over collaborerende schrijvers (1985).

Kettmann, die in 1918 debuteerde in Het Getij, stond in de jaren twintig en dertig in de literaire wereld geenszins als een grootheid te boek, maar een buitenstaander was hij bepaald niet. Zijn werk zou volgens Huberts ‘moeiteloos [zijn] in te passen in de stromingen die zich toen voordeden’. Op die bewering is wel wat af te dingen; Huberts signaleert zelf dat de wijze waarop Kettmann zijn ideeënwereld gestalte gaf, van weinig vernieuwingszin getuigt. De verwantschap met anderen ligt meer op ideëel gebied. Zo ziet Huberts tal van overeenkomsten tussen Marsmans maatschappij-opvattingen en die van Kettmann. ‘De stap van het vitalisme naar het fascisme maakte Kettmann net zo als Marsman. De laatste haakte echter af toen de maatschappelijke consequenties duidelijk werden, terwijl de eerste juist in deze consequenties de verwerkelijking van zijn idealen zag’.

Tucht en taak

Kettmann sloot zich in 1931 aan bij de fascistische organisatie De Bezem en werd in 1932 lid van de NSB. Afkerig van het daadloos intellectualisme en individualisme van menig tijdgenoot, riep hij zijn broeders in de letteren toe: ‘Dichters ik smeek u: wilt herrijzen / opdat dit volk zijn ziel herkrijgt / en eind'lijk uit zijn zuchten stijgt, / waar gij het tucht en taak zult wijzen’. Dat aanwijzen van tucht en taak trachtte Kettmann ook buiten het eigen literaire werk te realiseren: via een eigen uitgeverij en als medewerker aan het NSB-weekblad Volk en Vaderland, waarvan hij ook enige tijd redacteur was. Tijdens de oorlog was Kettmann binnen nationaal-socialistische gelederen één van de felste bestrijders van Mussert. Terwijl de Leider een zelfstandig Dietsland bepleitte, wenste de tot de SS toegetreden dichter geheel en al op te gaan in een groot Germaans Rijk: ‘zoo, soldáát alleen / en zonder iets het mijne nog te noemen, / word ik in Duitschlands muur een enk'le steen’.

Op Huberts studie is wel wat kritiek te leveren. Sommige gevolgtrekkingen overtuigen niet altijd en bepaalde formuleringen zijn niet altijd even gelukkig. Maar dat neemt niet weg dat Tussen daad en gedachte een be-langrijke bijdrage is aan de (literaire) geschiedschrijving. Zo corrigeert Huberts het bij velen levende beeld dat Kettmann uitsluitend uit rancune voor het fascisme gekozen heeft en weerlegt hij overtuigend L. de Jongs kenschets van Kettmann als ‘een hoogst onevenwichtige figuur’.

Arbeidsgemeenschap voor kunst

Aan het werk van Kettmann wordt ook aandacht besteed in een studie van Frank van den Bogaard, Een stoottroep in de letteren; ‘Groot Nederland’, de SS en de Nederlandse literatuur (1942-1944). Van den Bogaard beschrijft hierin de activiteiten van de literatoren die deel uitmaakten van een ‘Arbeidsgemeenschap voor kunst’, die vanaf 1942 een ‘volkse kunst’ propageerde. Voor de leden van deze groep was kunst - in de woorden van J.A. van der Made - ‘de scheppende verbeelding van het volksche levensgevoel’. Hoe de groep zich deze verbeelding voorstelde, wordt duidelijk uit publikaties in De waag en Hamer. In 1943 kwam daar het literaire tijdschrift Groot-Nederland bij, dat juist in dat jaar zijn veertigste verjaardag vierde. De drie tijdschriften hadden hun redactielokalen in het gebouw van de eertijds socialistische Arbeiderspers, die in handen van de bezetter was gevallen. Een aantal leden van de volkse arbeidsgemeenschap zal deze inlijving van een proletarisch produktie-apparaat begroet hebben als een historisch logische ontwikkeling. Zelf waren zij in de jaren twintig en dertig als socialist of links-revolutionair actief geweest.

Van den Bogaard bespreekt de organisatie en de werkwijze van de arbeidsgemeenschap en geeft korte biografieën van de belangrijkste literaire vertegenwoordigers van de groep: Jan van der Made, Nico de Haas en George Kettmann. Aan de hand van vele citaten analyseert hij de ‘grondpatronen’ van de nationaalsocialistische letterkunde zoals die door de leden van de arbeidsgemeenschap werd voorgestaan. Het zo geschetste beeld wordt gecomplementeerd door een bloemlezing uit het werk van 12 dichters en prozaschrijvers.

Burgerlijk individualisme en freudianisme

Vooral Van der Made, de leidinggevende theoreticus van de groep, was er op uit, nietcollaborerende schrijvers voor de nieuwe orde te winnen. Het werk van A. Roland Holst kon zonder meer ingepast worden in de literatuur van de nieuwe tijd. Maar ook de poëzie van minder mythisch georiënteerde dichters als die van Aafjes en Bloem zou in ‘volkse zin’ kunnen worden omgebogen. Dat was bepaald niet het geval met het werk van Van Oudshoorn, Vestdijk, Du Perron, Hoornik en anderen, vertegenwoordigers van een ‘degeneratieproces’ dat bij Marcellus Emants was begonnen. In deze schrijvers hekelde Van der Made het burgerlijk individualisme, het intellectualisme, het materialisme, scepticisme en freudianisme. Overigens had hij ook kritiek op schrijvers in nationaal-socialistische kring: ‘platvloerse beleving van onze normen’, ‘prulwerk, dat vroeger steeds terecht werd afgewezen’. In De

[pagina 434]
[p. 434]

Waag bepleitte Van der Made de onderwerpen van de nieuwe literatuur niet te beperken tot de wereld van boer en soldaat. Een kritisch geschreven modernestadsroman kon óók een volks karakter hebben.

Wie Van den Bogaards boek leest, verbaast er zich over dat al niet veel eerder aan deze schrijversgroepering een wetenschappelijk verantwoorde studie als deze is gewijd. De schrijver geeft daar zelf een verklaring voor. Gedurende een lange tijd is er sprake geweest van een ‘demoniserende benadering’ van alles wat met nationaal-socialisme samenhangt. De benadering die als ‘praktisch voordeel’ heeft dat iedere verwantschap tussen nationaal-socialistische en eigen denkbeelden kan worden uitgesloten. Die observatie lijkt mij juist. Bij zo'n opstelling hoeft men zich ook geen moeite te getroosten iets van de geschiedenis te begrijpen. Wie wèl inzicht wil verkrijgen in de aard van fascisme en nationaal-socialisme, zal zich met kritische zin tot de bronnen moeten wenden.

 

Han Foppe

w.s. huberts, Schrijver tussen daad en gedachte, leven en werken van George Kettmann Jr. (1898-1970), met een bibliografie, 250 p.
frank van den bogaard, Een stoottroep in de letteren, ‘Groot Nederland’, de SS en de Nederlandse literatuur (1942-1944). Beide: Stichting Bibliographia Neerlandica, 's-Gravenhage, 1987.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Een stoottroep in de letteren. 'Groot Nederland', de SS en de Nederlandse literatuur (1942-1944)


auteurs

  • Han Foppe

  • over W.S. Huberts