Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 31 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 31
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 31Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 31

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 31

(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Uit de vóórdagen van Vijftig

‘Vijftig’ heeft door zijn revolutionaire elan heel wat stof doen opwaaien in de literatuur van zo'n vijfendertig, veertig jaar geleden. Veel van dat stof is weer neergedwarreld en is terechtgekomen op de periode die aan Vijftig onmiddellijk voorafging, die van 1945 tot 1950. Het is al eens eerder zo gegaan in de Nederlandse literatuurgeschiedenis: door de aandacht die de Tachtigers trokken, hebben we lange tijd het zicht verloren op de letteren uit de jaren zeventig van de vorige eeuw.

Natuurlijk zijn niet alle auteurs uit de periode van 1945 tot 1950 vergeten (Achterberg, Reve, Hermans). Wat uit het zicht is geraakt, is het literair-historische belang van deze korte periode. Het was immers de tijd waarin, na de bevriezing van het literaire leven tijdens de Duitse bezetting, er met een groot enthousiasme opnieuw begonnen werd. Bovendien waren het de jaren waarin het optreden van de ‘experimentelen’ werd voorbereid.

Zoals door enkele publikaties (met name van Bastet) de literatuur van vóór 1880 weer aandacht heeft gekregen, zo zijn er niet lang geleden twee boeken verschenen die het stof wegblazen van de jaren 1945 tot 1950. Siem Bakker schreef een studie (een Nijmeegse dissertatie) over Het literaire tijdschrift Het Woord, 1945-1949,

illustratie

Jan G. Elburg (o1919).


en de dichter Jan G. Elburg publiceerde zijn persoonlijke herinneringen onder de titel Geen letterheren. Uit de voorgeschiedenis van de vijftigers.

Het is opvallend (maar ook begrijpelijk) dat direct na de Tweede Wereldoorlog er een hausse in literaire tijdschriften komt. Grote en kleine bladen zien het licht, vaak voor een heel korte tijd. Men kan er meer over lezen in een ander boek van Siem Bakker: Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam, 1985). Twee bladen zijn van blijvend belang gebleken: Podium, dat al in 1944 ondergronds begon te verschijnen, en Het Woord. Deze twee bladen en de schrijvers die zich eromheen groepeerden, vertegenwoordigden twee visies op literatuur, respectievelijk een ethisch-humanistische en een esthetische, en in deze oppositie werd, met nieuwe gegevens kan men zeggen, een discussie van vóór de oorlog voortgezet, die tussen enerzijds Forum en anderzijds de opvattingen van Binnendijk, Nijhoff en anderen.

Podium werd het tijdschrift waar de Vijftigers nadrukkelijk werden binnengehaald. Andreus, Polet, Vinkenoog, Rodenko, Lucebert publiceerden er al in vóór het zogenaamde Doorbraaknummer, dat in 1951 de zevende jaargang opende, en waarmee Podium hét blad van de Vijftigers werd. Dit mag hier nadrukkelijk vermeld worden, omdat het misschien meer voor de hand had gelegen dat Het Woord die rol was

[pagina 756]
[p. 756]

gaan spelen, waardoor dit blad ook een langere levensduur had kunnen hebben.

Bakker heeft in zijn studie overtuigend laten zien hoe de poëzieopvattingen die op de bladzijden van Het Woord werden verdedigd, een gunstig klimaat voor de experimentele dichters hebben gecreëerd. Elburg en Schierbeek, die later tot de Vijftigers werden gerekend en die in 1946 tot de redactie van Het Woord toetraden, hebben dan ook mede het gezicht van dit tijdschrift bepaald. Maar dichters als Gerard Diels, Koos Schuur en Nico Verhoeven kozen voor een traditionele vorm, terwijl hun verzen naar de inhoud aansluiting zochten bij het surrealisme. Dat laatste leidde tot bijvoorbeeld opvattingen over ‘evocatieve beeldvorming’ tegenover een meer rationeel omspringen met metaforen en vergelijkingen. Die evocatieve methode was een doorn in het oog van poëziecriticus Hendrik de Vries en over diens polemieken met Diels en Schuur kan men bij Bakker het nodige lezen. Speculerend kan men zeggen, dat als de Woord-redactie wat meer open had gestaan voor de vrije versvorm en voor het ongeremde en speelse in de vroege gedichten van de experimentelen, de tijdschriftgeschiedenis nu anders geschreven zou kunnen worden.

Hoe dat zij, Bakker is er met zijn studie in geslaagd het blad zijn literair-historische waarde terug te geven en daarmee ook een aantal auteurs naar voren te halen die uit de aandacht waren verdwenen, zoals de hiervoor genoemde dichters Diels, Schuur en Verhoeven, de essayist Hans Redeker (overigens óók een Podium-auteur, de tegenstelling tussen de bladen is steeds zeer relatief), de prozaschrijvers Ferdinand Langen en Sjoerd Leiker. Langen was met Schuur oprichter van Het Woord en Leiker was in 1944 één van de stichters van de - toen nog clandestiene - uitgeverij De Bezige Bij. Leiker krijgt trouwens de laatste tijd ook van andere kanten de aandacht die hij waard is.

Bakker behandelt in zijn overzichtelijk opgezette werk achtereenvolgens de geschiedenis van het blad, de poëzieopvattingen, de ‘creatieve praktijk’ en de waarderingsgeschiedenis. Het ligt voor de hand dat Elburg daarbij dikwijls ter sprake komt en er zijn dan ook vele inhoudelijke aanknopingspunten tussen diens memoires en de studie van Bakker, hoe groot voor het overige de verschillen tussen beide boeken ook zijn.

Geen letterheren geeft de geschiedenis van het literaire leven dat zich om Elburg heen heeft afgespeeld. Deze begint met het maandblad Het Woord en vertelt wat voor jongelieden het waren, die Langen en de ‘verbannen koning’ Koos Schuur. Met hen komt hij als vanzelf, nog in de oorlogsjaren, in café Eylders terecht en het huis Herengracht 406, waar nu Uitgeverij Bert Bakker is gevestigd. Zijn boek eindigt bij de fameuze rel op 5 november 1949, toen een Cobra-manifestatie in het Amsterdamse Stedelijk Museum in politiek rumoer ten onder ging. ‘Petite histoire’ allemaal, maar waarop men zich toch niet met ‘wetenschappelijke’ hoogmoed verkijken mag. Elburg weet voortreffelijk de sfeer te schetsen van die jaren. Aan het slot van zijn verhaal citeert hij Lucebert, die meende: ‘Die hele experimentele groep had toch iets van pietje bel en de rebellenklup’. Dat is inderdaad typerend voor het ‘klimaat’ van de Vijftigers. Het relativeert de blijvende betekenis van hun werk overigens niet. Begrip voor het klimaat waarin een bepaalde soort literatuur is ontstaan, is wel één van de factoren waardoor we die literatuur beter verstaan. Luceberts opmerking is karakteristiek voor het speelse van de experimentele poëzie, en die aangename eigenschap was ook sommige pre-Vijftigers uit Het Woord niet vreemd. In dat opzicht zet Elburg de ernstige Diels tegenover de heel wat ludieker Koos Schuur.

Elburg gaf in dit boek zijn memoires en hij heeft een heel

[pagina 757]
[p. 757]

aardige, en efficiënte truc gevonden om te voorkomen dat zijn ‘ik’ daarbij wat al te gewichtig zou worden: hij schrijft consequent over zichzelf in de derde persoon, en dat werkt bij de licht-relativerende stijl van zijn verhaal bijzonder komisch. Het is een zeer genietbaar boek, dat ook meer dan eens verrassende perspectieven opent op de literatuurgeschiedenis, bijvoorbeeld als Elburg laat zien dat de experimentelen ook wortels hadden in het kunstenaarsmilieu van Bergen, dat immers niet alleen door Roland Holst wordt vertegenwoordigd, maar ook door de Stijl-groep en aanverwanten. Het is te hopen dat Elburg niet nog jaren wacht met een vervolg op Geen letterheren, want zijn verhaal over hoe het verder ging na de rel in het Stedelijk, mogen we niet lang missen.

Met hun aanknopingspunten en met de grote contrasten ertussen, zijn deze twee boeken erin geslaagd de letteren van vóór Vijftig, met de opvattingen en het klimaat waarin deze wortelden en met werk en persoon van soms vergeten auteurs, weer tot leven te brengen.

 

Jan van der Vegt

siem bakker, Het literaire tijdschrift Het Woord 1945-1949, Serie Leven & Letteren, De Bezige Bij, Amsterdam, 1987, 705 p.
jan g. elburg, Geen letterheren. Uit de voorgeschiedenis van de vijftigers, Meulenhoff, Amsterdam, 1987, 174 p.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Geen letterheren

  • Het literaire tijdschrift Het Woord 1945-1949


auteurs

  • over Jan van der Vegt

  • beeld van Jan G. Elburg