Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 33 (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 33
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 33Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 33

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 33

(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Anbeek en de ‘Nederlandse’ literatuur 1885-1985

Na De naturalistische roman in Nederland (1982), Na de oorlog; de Nederlandse roman 1945-1960 (1986) en Het literaire leven in de twintigste eeuw (1988, i.s.m. J. Goedegebuure) kan Ton Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 geen verrassing genoemd worden, niet in het minst omdat de auteur heel uitgebreid in de eerstvermelde publikaties heeft gegrasduind. Hij geeft trouwens ruiterlijk toe dat hij zelfplagiaat heeft gepleegd. (p. 289)

In zijn Geschiedenis opteert hij voor een ‘verhaal’, waarvan de ‘plot’ gevormd wordt door de afwisseling van elkaar opvolgende literatuuropvattingen’ (p. 265). Bijna vanzelfsprekend volgt daaruit dat de belangstelling van de onderzoeker praktisch uitsluitend uitgaat naar de teksten (p. 15), niet naar de vent (p. 148) achter de teksten. Zijn ‘verhaal’ begint bij Tachtig en eindigt - met een ‘open’ einde - in 1985. Bijzondere aandacht besteedt hij aan de ‘revoluties’ van de Tachtigers en de Vijftigers. Ook Forum, en vooral Ter Braak, komen ruim aan hun trekken.

Gewoonlijk gaat hij als volgt te werk: hij citeert, parafraseert en/of synthetiseert de literaire opvattingen van enkele in hun tijd belangrijke auteurs, vult dat geheel eventueel aan met gelijklopende en/of contrasterende opvattingen uit de kritiek van die periode, citeert en analyseert bepaalde goedgekozen teksten of tekstextracten, haalt aan wat andere scribenten tot nog toe over een en ander hebben verteld, en hij geeft om te eindigen zijn eigen visie op deze of gene tekst, auteur, evolutie,... Elk hoofdstuk wordt op die manier opgedeeld in verschillende tekstpericopes, die door de vlotte pen van de auteur soepel in elkaar overvloeien. Bovendien eindigt elk hoofdstuk met een glasheldere ‘Afronding’, ‘Tot slot’, ‘Besluit’ of iets in dien aard - er zijn heel wat varianten, die zeker niet enkel te maken hebben met het zoeken naar variatie in de verwoording. Het geheel wordt extra verbonden door Anbeeks uitgesproken comparatistische werkwijze. (‘Het wordt dus tijd het oude, eerbiedwaardige comparatisme [...] in ere te herstellen’, schrijft hij heel assertief op p. 19; zo'n standpunt kan enkel toegejuicht worden). Dus houdt Tachtig niet op na het eerste hoofdstuk, en moeten de Vijftigers niet tot p. 200 wachten voordat ze mogen verschijnen. Dit comparatisme werkt zowel synchronisch als diachronisch, - retro- en prospectieve beschouwingen zijn niet van de lucht, ook internationaal: geregeld kijkt de auteur over de grenzen heen om de Noordnederlandse situatie in een internationale context te situeren en/of te verklaren. Positief is evenzeer, dat hij het ‘resultaat van zijn denken’ niet als definitieve slotsom presenteert, integendeel, hij laat ons getuige zijn van ‘de spijsvertering der ideeën’ (p. 169) - waarmee in één klap zowel Ter Braak als Anbeek zelf geparafraseerd worden.

Anbeek schrijft zonder twijfel een vlot verhaal over de voorbije honderd jaar Noordnederlandse letterkunde. Zijn flair en zijn belezenheid zijn hem daarbij een steun. Hij is bovendien een slimme jongen, dus beseft hij dat zijn aanpak voor (gefundeerde) kritiek vatbaar is. Mogelijke aanvallen worden bijgevolg in de mate van het mogelijke vooraf gepareerd, zowel in het ‘Vooraf’ (pp. 11-20) als in een ‘Achteraf’ (pp. 261-270). Hij slaagt er echter niet in de bezwaren weg te nemen. Deze bezwaren betreffen zowel de methode als dusdanig als het feit

[pagina 584]
[p. 584]



illustratie

T. Anbeek (o1944).


dat ze niet consequent genoeg wordt toegepast.

Dank zij deze methode wordt de man of de vrouw achter de conventies in de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 vrijwel volstrekt naar de achtergrond verbannen. Net als Nijhoff denkt Anbeek immers: ‘Niemand weet wie een bepaald Perzisch tapijtje gemaakt heeft, niets weten we van diens leven en lotgevallen.

En toch vinden we het mooi, als op zichzelf staand ding, los van de maker’ (p. 140). Dus zal ook Anbeeks ‘trouwste lezer, de student’, (p. 20) vergeefs zoeken naar enig biografisch materiaal - overigens valt de auteur bij zijn bespreking van het werk van Slauerhoff (pp. 119-120), Achterberg (p. 177) en het trio Ter Braak, Du Perron en Marsman (p. 181) heel even uit zijn rol. Ook vanzelfsprekende gegevens als geboorte- en eventueel sterfjaar ontbreken. Zelfs de verschijningsjaren van belangrijke tijdschriften worden nauwelijks, of helemaal niet, vermeld. Gevolg: Anbeeks verhaal is bevolkt met erg schimmige personages, en zijn ‘feiten’ zweven voortdurend ergens in de lucht. De lezer die ook iets wil wéten, kan zich dus het best meteen een literaire encyclopedie aanschaffen! Soms is Anbeek overigens teveel ‘romanschrijver’ en te weinig ‘historicus’: hij zet, waar hij dit nodig acht voor de goede gang van zijn verhaal, de gebeurtenissen wel even naar zijn hand. M.a.w., hij manipuleert. ‘Tachtig’ wordt bijvoorbeeld zonder meer herleid tot een opstoot van late romantiek, louter en alleen gebaseerd op Shelley en Keats. Met zijn personages springt hij al even gratuit om: sommigen (= auteurs-essayisten) krijgen heel wat meer aandacht dan anderen (= auteurs die de ‘pech’ hadden weinig of niet te theoretiseren). Weer andere (Brouwers b.v.) worden niet eens vermeld. Bij dit alles rijst echter de vraag wat de bruikbaarheid is van een literatuurgeschiedenis waarin zoveel auteurs ontbreken, of waarin hooguit een paar van hun werken - vaak hun eerste - vermeld/besproken worden.

Hierboven werd aangestipt dat Anbeek voortdurend diachronische beschouwingen ten beste geeft, waarbij hij verschijnselen uit totaal verschillende periodes met elkaar verbindt. Toch blijkt precies in dit opzicht een flagrante inconsequentie: dit diachronisme blijft immers veelal beperkt tot zijn beschouwingen over de dichtkunst. In die over het proza komt het heel wat minder duidelijk uit de verf. En hier liggen een aantal gemiste kansen: heel vaak immers worden opvattingen geciteerd - ook van auteurs uit de jaren tachtig van onze eeuw - die zo uit de pen van, zeg maar, Zola, Maupassant of Emants hadden kunnen vloeien (b.v. op de pp. 131, 132, 139, 187, 191, 213, 247...). De (soms gedeeltelijke) gelijklopendheid van naturalistische en latere opvattingen blijkt Anbeek niet gezien te hebben.

En tenslotte: een geschiedenis van de Nederlandse literatuur? Dat is ronduit een lachwekkende kwalificatie, want Vlaamse auteurs bespreekt Anbeek niet. Kennelijk hoort Vlaanderen er niet bij. Hij rekent het zelfs niet tot het buitenland waarnaar comparatistisch verwezen wordt. Vlaanderen is dus niets. Op pp. 16-17 probeert Anbeek zulks te funderen. Hij weet dat hij drogredenen verkoopt, daar ben ik van overtuigd. Maar hij behoort wellicht tot het soort Nederlanders - zeg maar: Hollanders - voor wie alles bespreekbaar is, behalve de culturele integratie tussen Noord en Zuid.

 

Romain Debbaut

ton anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1990, 314 p.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985


auteurs

  • Romain Debbaut

  • beeld van Ton Anbeek