Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 39 (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 39
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 39Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 39

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (15.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 39

(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 259]
[p. 259]

Het verleden in het heden
De nieuwe interesse voor de historische roman in het Nederlandse taalgebied

Jane Fenoulhet
werd geboren in Derby (GB) in 1952. Studeerde Nederlands aan de London University. Doceert Nederlands aan University College London (UCL). Publiceerde o.a. ‘Dutch in three Months’ (19907), ‘Dutch Verbs’ (1983) en ‘Taking Dutch Further’ (samen met J. Ross, 1993).
Adres: 47 Cloudesdale Road,
London SW17 8 ET,
United Kingdom

Dat er een opleving van interesse voor de historische roman in Nederland en Vlaanderen gaande is, kan niemand betwijfelen. Twee recente congressen getuigen hiervan. In augustus 1994 kwamen Neerlandici uit de hele wereld in Antwerpen bijeen om zich over het onderwerp Nederlands in culturele context te buigen, waarvan het aspect ‘geschiedenis verzinnen’ hier van bijzonder belang is. In december 1994 verzamelden Neerlandici, historici en kunsthistorici zich in Londen op een congres getiteld: Presenting the Past met als focus het bewustzijn van het verleden in de Nederlandse cultuur en de manieren waarop dat tot uiting komt. Aan deze twee conferenties kan men zien dat de hernieuwde belangstelling voor het verleden en voor het representeren ervan zich niet tot de literatuur beperkt, maar een breder verspreid cultureel verschijnsel blijkt te zijn dat zich trouwens ook buiten de Lage Landen voordoet.

Van belang voor de literatuur is de nieuwe probleemstelling over de status van de geschiedschrijving, en de vraag of er een wezenlijk verschil is tussen geschiedenis en fictie. In zijn uiteenzetting van recente ideeën hierover op het colloquium in Antwerpen gaf Paul de WispelaereGa naar eind(1) voorbeelden van geschiedschrijving die men als literatuur kan beschouwen: Huizinga's Herfsttij der middeleeuwen en Schama's Dodelijke zekerheden. Zelf noemt Schama de verhalen uit dit boek historische novellen of vertellingen. Het literaire van deze werken bestaat uit het gebruik van de verbeelding, het selecteren uit historisch materiaal, en het interpreteren van het verleden, om De Wispelaere kort samen te vatten. Maar wil dit ook zeggen dat de producten van de geschiedschrijving tegelijk fictief zijn?

Volgens De WispelaereGa naar eind(2) kan men een onderscheid maken tussen de oude positivistische geschiedschrijving en het narrativisme, waarbij de eerste

[pagina 260]
[p. 260]


illustratie
Hella S. Haasse (º1918).


ervan uitgaat dat de verleden werkelijkheid een betekenisvol iets is, dat door de historicus gereconstrueerd moet worden. De tweede, daarentegen, kent die zekerheid over het verleden niet zodat de historicus de taak krijgt betekenis te construeren door en in zijn verhaal. Vanuit dit oogpunt gezien kan men de resulterende constructies als gedeeltelijk fictioneel beschouwen.

Als de geschiedschrijving een mate van fictionaliteit bevat, moet men op zijn minst een probleem constateren voor de lezer. Hoe weet men wat feit is en wat fictie? Maakt het iets uit? Niet voor de lezer van een historische roman, omdat deze gebaseerd is op een combinatie van historische feiten en fictie. Maar juist deze ogenschijnlijke zekerheid blijkt een problematisch gebied voor belangrijke beoefenaars van het genre zoals Simon Vestdijk, Hella Haasse, Louis-Paul Boon en veel critici. VestdijkGa naar eind(3) beklaagde het feit dat de historische roman altijd tekort schiet omdat het verleden nooit op een adequate manier gereconstrueerd kan worden. Ten eerste wordt de roman overbelast door een teveel aan beschrijvingen die noodzakelijk zijn om het verleden op te roepen, en ten tweede heeft de romanschrijver te kampen met een gebrek aan psychologische gegevens voor het (her)scheppen van overtuigende en authentiek aandoende personages. De literaire kritiek belandde ook in deze doodlopende straat en hield zich vaak bezig met het betrappen van een auteur op historische ‘fouten’ en de reduplicatie van het historisch onderzoek van de schrijver. Geen wonder dat de historische roman in de jaren vijftig, zestig en zeventig grotendeels verwaarloosd werd of als minderwaardig werd beschouwd. Vestdijk zelf blijkt het meest productief op historisch

[pagina 261]
[p. 261]


illustratie
Louis Paul Boon (1912-1979).


gebied te zijn geweest tijdens de jaren dertig en veertig. Jongere schrijvers zoals Hermans en Mulisch - als ze zich al met het verleden bezig hielden - schreven dan over een persoonlijk en recent verleden, m.n. de Tweede Wereldoorlog.

Sinds ongeveer 1990 lijkt de historische roman uit deze stagnatie los te komen. De vernieuwing komt op twee manieren tot uiting: ten eerste binnen de kritiek, die weer oog heeft voor het werk van zowel gevestigde schrijvers als nieuwe, en ten tweede door de ontwikkelingen binnen het genre met de verschijning van nieuwe beoefenaars ervan zoals Nelleke Noordervliet, Thomas Rosenboom en P.F. Thomése.

Tegenwoordig spreekt het bijna vanzelf dat critici en academici aandacht hebben voor de schrijver die bij uitstek de historische roman als waardevol genre is blijven beschouwen: Hella Haasse, die in haar historische werk het grensgebied tussen feit en fictie verkent. Het resulterende oeuvre dat zich van 1948 tot vandaag uitstrekt, blijkt een doorlopend experiment met de mogelijkheden van het genre te zijn. Haasse begint met een vrij traditionele historische fictie - een poging tot een realistische reconstructie van het leven van Charles d'Orléans, met alle bijbehorende couleur locale en verzonnen psychologie. Haasse merkt zelf op in een vaak geciteerd essay over De moderne historische roman dat haar eigen werk dezelfde ontwikkeling heeft doorgemaakt als de historische roman sinds het midden van de negentiende eeuw. De term ‘fictie’ gebruikt ze niet meer voor haar recentere werken zoals Mevrouw Bentinck (1990), waarvoor ze bij de afzonderlijk verschenen delen de termen ‘een ware geschiedenis’ en ‘een geschiedverhaal’ gebruikt. Ze zegt expres

[pagina 262]
[p. 262]


illustratie
P.F. Thomése (º1958).


dat het haar erom gaat om van de feiten geen fictie te maken. In een nawoord tot Heren van de Thee (1992) schrijft ze met nadruk dat het verhaal ‘geen fictie’ is. In haar latere historische werk maakt Haasse gebruik van archiefmateriaal dat ze tot een tekst vormt door verschillende documenten aan elkaar te lassen. Het onderzoek wordt niet meer achter fantasie verborgen; de documenten spreken voor zichzelf. De rol van de schrijver is er een van selecteren, ordenen en soms parafraseren van het archiefmateriaal.

Louis Paul Boon is ook zo'n schrijver wiens historisch werk nu weer de aandacht trekt. Tijdens het Antwerpse Colloquium, bijvoorbeeld, werd Pieter Daens in de context van de historische roman in Vlaanderen geplaatstGa naar eind(4) en werd een nieuwe visie op Boon als historiograaf gepresenteerd.Ga naar eind(5) In overeenstemming met het standpunt dat de geschiedschrijving een constructie van het verleden door middel van de vertelkunst is, stek Humbeeck dat ‘Boon vaak een scherper beeld van het verleden presenteert dan menige vakhistoricus (...) hij confronteert zijn lezers met een geschiedenis die niet voortvloeit “uit de feiten zelf” maar die letterlijk gemaakt wordt terwijl hij schrijft en vertelt’. Verdoodt is ook van mening dat Boon de kloof tussen romancier en geschiedschrijver overbrugt en vindt het verhaal Pieter Daens ‘vooral belangrijk als bron voor historische kennis, in mindere mate ook als historische bron’.

Is er dan geen wezenlijk verschil meer tussen een historische roman en de geschiedschrijving? Moeten we de romanschrijver als een gemankeerde historicus en de historicus als gemankeerde romancier beschouwen? Volgens Verdoodt is er in Vlaanderen in recente jaren sprake van een eenwording van

[pagina 263]
[p. 263]


illustratie
Nelleke Noordervliet (º1945) Foto Chris van Houts.


de twee: vakhistorici die ‘bijna wetenschappelijke’ historische romans zijn gaan schrijven, zoals Wim Blockmans met Een middeleeuwse vendetta: Gent 1300 of Ludo Milis met De indiscrete charme van Jan Scheurmans, pastoor van Ename (1645-1655).

In Nederland is echter iets heel anders aan de hand. De nieuwe historische fictie wil niets met dat wetenschappelijke te maken hebben, of weet het goed te verbergen. In het laatste gedeelte van dit artikel worden drie voorbeelden van de nieuwe historische fictie besproken: Zuidland van P.F. Thomése, drie verhalen uit 1991; Het oog van de engel van Nelleke Noordervliet, ook uit 1991 en Gewassen vlees van Thomas Rosenboom uit 1994. Deze recente historische fictie staat in contrast met de documentaire verhalen van Haasse die een ontwikkeling weg van de fictie hebben doorgemaakt. De drie werken tonen ook onderling overeenkomsten wat betreft de wereld die zij oproepen. Frappant is de historische situering van de verhalen in het - op één of twee uitzonderingen na - Nederland van de achttiende eeuw, en het feit dat de hoofdfiguren van Nederlandse - eigenlijk Zeeuwse, Hollandse of Friese - afkomst zijn, terwijl Haasse en Vestdijk en hun romanfiguren zich overal door de eeuwen heen en door heel Europa bewegen.

De nieuwe beoefenaars van het genre maken een zelfverzekerde indruk in de omgang met hun stof: weg met de oude Vestdijkiaanse twijfels. Op stilistisch gebied schrikken zij niet terug voor bekende beelden die in de werkelijkheid buiten de verhalen als typerend voor Nederland gelden en zelfs iets van een cliché weg hebben. Bij Rosenboom vinden wij schaatsers in het winterse landschap van Friesland, de trekschuit naar Workum en de plaatselijke

[pagina 264]
[p. 264]


illustratie
Thomas Rosenboom (º1956) Foto Reinier Gerritsen.


windmolen, het armoedige vertrek van het niettemin gelukkige Friese boerengezin; bij Thomése het Hollandse landschap met water, vee, dijken, schuitjes, en ‘wiekende molens’, of een duinlandschap bevolkt door vissers en jagers. De functie van deze makkelijk herkenbare beelden ligt in het feit dat ze de lezer in contact brengen met de tijd en plaats van handeling op een manier die veel directer is dan bij gedetailleerde beschrijvingen. Deze, meer traditionele, schrijfwijze komt ook voor, en heeft bovendien het voordeel voort te kunnen bouwen op wat al is opgeroepen.

Zo een zelfverzekerd gebruik van het culturele gemeengoed getuigt van een bewegingsvrijheid die ook op het gebied van het verhaal en de thematiek te bespeuren valt. P.F. Thomése kiest Noordwijk en Middelburg voor twee van zijn verhalen, ‘Leviathan’ en ‘Zuidland’. De titel van het eerste verhaal, en zeker de gestrande walvis zelf, roepen onmiddellijk de vele afbeeldingen op uit de zestiende en zeventiende eeuw, de tijd waarin ‘Leviathan’ gesitueerd is. Tegelijkertijd symboliseert het dier het onbegrijpelijke waarmee Janus Dousa en zijn Leidse collega's geen raad weten. Geleerdheid schijnt geen voordeel te bieden bij deze confrontatie met het onbekende.

Jacob Roggeveen en Elisabeth Lestevenon, de hoofdfiguren uit respectievelijk Zuidland en Het oog van de engel, wijken allebei na hun studies uit naar Frankrijk waar zij zich in het gezelschap van een oplichter bevinden. Roggeveen heeft theologie gestudeerd en gaat op reis met een ‘prediker’ die hem gebruikt om een schijn van vroomheid aan zijn ondernemingen te lenen. Zodra hij de prediker doorheeft, keert hij naar huis terug om later weer op

[pagina 265]
[p. 265]

reis te gaan. Uiteindelijk besluit hij om de wensdroom van zijn dode vader te vervullen door op zoek te gaan naar het Zuidland. Het verhaal vermeldt tot slot: ‘Hij had evengoed niet kunnen gaan’. Lestevenon mocht niet studeren maar was, dankzij haar vader, op de hoogte van wetenschappelijke ontwikkelingen. Tijdens haar vlucht uit Nederland heeft haar superieure kennis de aandacht getrokken van een geleerde charlatan met wie zij op reis gaat om hem met zijn voorstellingen te helpen. Haar kennis ontneemt haar de normale overlevingskans van een vrouw - het huwelijk - omdat ze te onafhankelijk is geworden, en geeft haar een andere, avontuurlijker kans. Toch overleeft ze niet, want zelfs de medische kennis van Doppet kan de ziekte die haar ogen en hersens aantast niet de baas.

Willem Augustijn van Donck, de hoofdfiguur van Gewassen vlees, keert naar Friesland terug nadat hij in Leiden gestudeerd heeft en ook wat tijd in Parijs heeft doorgebracht. Hierna gaat hij opnieuw op reis door Holland en Brabant. Zijn studie heeft hem geen wijsheid gebracht, maar net zoals Roggeveen en Lestevenon, beleeft hij allerlei avonturen die vragen doen oprijzen over de verhouding van de wetenschap tot het gewone leven. Wel lijkt het alsof de wetenschap ook praktische toepassingen kan hebben, in dit geval door de ontdekking van een proces voor het vervaardigen van bietsuiker die helaas slechts bij iedereen hebzucht doet oplaaien.

Het reizen bepaalt het verloop van deze romans in grote mate. Het symboliseert ook een van de grondthema's: het zoeken naar inzichten in het onbegrijpelijke en onbekende en een antwoord op de grote vraag van hoe het dagelijks leven betekenis kan worden gegeven. De natuur, ziekte en dood zijn onvatbaar en onbeheersbaar door de mens die zichzelf er stukje bij beetje inzicht in verschaft door middel van de wetenschap, wat echter nog geen antwoorden op de vraagstukken biedt. Misschien is het om de vrees te benadrukken die deze machteloosheid inboezemt dat het walgelijke zo'n prominente rol speelt bij alle drie schrijvers. Het betreft meestal rottend vlees en het levend dood-zijn. De walvis van Thomése stinkt naar bederf maar schijnt tegelijkertijd in leven te zijn; bij Thomése en Rosenboom sterven paarden op ongelofelijk langzame en wrede wijzen; het oog van Elisabeth Lestevenon wordt verrot uit haar oogkas gesneden; Rosenbooms hoofdfiguur bedient zich vaak de klisteerspuit, om maar een paar voorbeelden te noemen.

De nieuwe historische fictie wordt geen recht aangedaan door alleen overeenkomsten te benadrukken, omdat hij juist zo gevarieerd, vindingrijk, levendig en kleurrijk is. De besproken overeenkomsten wijzen misschien naar een nieuwe tendens die het beste getypeerd kan worden als een nieuw gevoel van vrijheid om geschiedenis te verzinnen dat samenhangt met de realisatie dat de gewone lezer nooit in staat is geweest te oordelen over de accuraatheid van de historische inhoud, terwijl de criticus dat niet zo belangrijk meer vindt.

[pagina 266]
[p. 266]

Bibliografie:

hella s. haasse, ‘De moderne historische roman’, in Bladspiegel, Amsterdam, 1985.
hella s. haasse, Mevrouw Bentinck, Amsterdam, 1990.
hella s. haasse, Heren van de Thee, Amsterdam, 1992.
th. a.m. janssen, p.g.m. de kleijn & a.m. musschoot, Nederlands in culturele context. handelingen Twaalfde Colloquium Neerlandicum, Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, Woubrugge, 1995.
nelleke noordervliet, Het oog van de engel, Amsterdam, 1991.
thomas rosenboom, Gewassen vlees, Amsterdam, 1994.
p.f. thomése, Zuidland, Amsterdam, 1991.
s. vestdijk, ‘Over de historische roman’, in Gallische facetten, Den Haag, 1968.
eind(1)
In zijn lezing ‘Geschiedschrijving en fictionalisering’, in Nederlands in culturele context.
eind(2)
In navolging van f.a. ankersmit, De navel van de geschiedenis, Groningen, 1990.
eind(3)
In een lezing aan de universiteit van Groningen in 1966: ‘Over de historische roman’, verschenen in Gallische facetten.
eind(4)
frans-jos verdoodt, ‘Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht. Reflecties bij L.P. Boons “historische romans”’, in Nederlands in culturele context.
eind(5)
kris humbeeck, ‘L.P. Boon. Historiograaf. Het beeld van de negentiende eeuw in Boons “historische romans”’, in Nederlands in culturele context.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jane Fenoulhet

  • over Hella S. Haasse

  • over Louis Paul Boon

  • over Hella S. Haasse

  • over Nelleke Noordervliet

  • over Thomas Rosenboom

  • over P.F. Thomése