Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 39 (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 39
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 39Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 39

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (15.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 39

(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verfrissende odyssee naar Pernath

In de reeks ‘Dichters van nu’ van het Gentse Poëziecentrum verscheen een bloemlezing uit de poëzie van Hugues C. Pernath (1931-1975), nadat eerder afleveringen werden uitgegeven met een keuze uit het werk van Hugo Claus, Paul Snoek, Eddy van Vliet en Simon Vinkenoog. Elke uitgave is ingeleid door de samensteller(s). Het essay dat de Leuvense wetenschappers Dirk de Geest en Patrick Peeters schreven voor deze anthologie munt uit door enkele indringende (thematische) analyses en een overzichtelijke wetenschappelijk gefundeerde benadering van diverse facetten van Pernaths ‘hermetische’ dichtkunst. Beide auteurs slagen erin op een toegankelijke manier en in een relatief kort bestek een algemeen inzichtelijk beeld te schetsen van de weerbarstige, unheimliche ‘pernathaligheid’ (H. Speliers), de eigengereide versificatie van de experimentele auteur Pernath.

Op het eind van hun inleidend essay, Zo zal

[pagina 431]
[p. 431]

ik zingen, zacht/en zonder zang. Een confrontatie met het werk van Hugues C. Pernath, spreken De Geest en Peeters de hoop uit dat ‘deze nieuwe of hernieuwde confrontatie [..] een nieuw inzicht’ verleent in Pernaths poëzie. In hoeverre het geboden ‘inzicht’ de bekende bakens uit de secundaire literatuur verzet en nieuwe interpretatieve perspectieven opent, lijkt me voor deze, vooral introducerende uitgave niet echt relevant. Pernaths oeuvre wordt in de inleidende paragraaf trouwens expliciet als ‘algemeen gewaardeerd, maar veel te weinig gelezen’ voorgesteld en daar zal deze anthologie hopelijk iets aan veranderen. In de beschouwingen merkte ik weinig ándere of meer revelerende bespiegelingen dan die welke al zijn verwerkt in de wetenschappelijke artikelen van Adams, Speliers, Bartosik en Gerits.

In hun essay gaan de schrijvers in korte fragmenten in op semantische, structurele, stilistische, syntactische en zelfs morfologische aspecten die als kenmerkend voor Pernaths poëtisch project gelden. De nadruk ligt in het bijzonder op de meerzinnigheid van de complexe metaforiek, de ambivalente houding van het lyrische subject tegenover de communicatie (met de verschillende gestalten van de Ander), de taal, de existentie en de dood. De beschouwingen worden met sprekende voorbeelden geïllustreerd en de analyses van poëzieflarden zijn duidelijk en plausibel.

In tegenstelling tot de persoonlijk getinte introducties die Benno Barnard en Coen de Jonge respectievelijk voor de poëzie van Eddy van Vliet en Simon Vinkenoog schreven, opteerden De Geest en Peeters voor een niet-autobiografische presentatie van de dichtkunst van Hugues C. Pernath en werd de bondige biografische schets naar de epiloog verschoven. Conform aan hun beweringen over Pernaths voortdurende tweespalt tussen het ‘autobiografische’, sprekende ik en het ‘autografische’ ik dat louter in poëzie gestalte krijgt, lieten ze in hun essay terecht het autonome taalbouwsel primeren op de schepper. In het lyrische universum van de experimentele dichter is het ik een onvolkomen amalgaam van versplinterde delen, van diverse stemmen in verleden én heden. Hierdoor ontstaat een vreemde verhouding tussen leven en werk: de existentiële ambivalente gevoelens zijn in Pernaths werk nauw verbonden met de poëticale taalproblematiek. Hoewel de kunstenaar putte

illustratie
Hugues Pernath (1931-1975) - Foto AMVC.


uit het eigen bestaan en soms anekdotische en persoonlijke herinneringen verwerkte, trachtte hij steeds een universele kunst te scheppen. Peeters en De Geest hebben het over een ‘trans-historische interpretatie van de geschiedenis en de mensheid’ (p. 22). De taalkunstenaar vervlocht in zijn geschriften verleden en heden, zijn poetische personage staat tegelijk in en buiten de tijd; hij identificeerde zich met historische en oudtestamentische, tragische figuren en probeerde de zelf ervaren chaos en twijfel in gestructureerde cycli en mathematisch ontworpen gedichtenreeksen uit te spreken. Want, zoals gezegd, het gaat in Pernaths dichtwerk om de mens en niet om het autobiografische ik, dat zich trouwens vrijwel altijd heeft verhuld achter maskers en een pseudoniem.

Het failliet van zekerheden en de devaluatie van hét waarheidsbegrip beheersen het werk van Hugues C. Pernath. Volgens De Geest en Peeters schuilt de poëtische kracht en het weerbarstige karakter in het voortdurend onderzoeken van het eigen bestaan en in de existentiële twijfel. Daarom is een volledig begrip van de soms stamelende, elliptische verzen uitgesloten. De gedichten moeten ‘onafgebroken veroverd worden’. Dit stelt de lezer voor een reeks interpretatieproblemen. Beide auteurs peilen in hun tekst naar de oorzaken en de bijzondere gestalte van dit op semantisch gebied desintegrerend en zich steeds weer hervormend taalkunstwerk. In zijn oeuvre worden ‘de moge-

[pagina 432]
[p. 432]

lijkheden van de communicatie [en] het vermogen van de mens inzicht te verwerven’ continu onderzocht. Op syntactisch gebied uit die taal- en beeldontwrichtende tendens zich in het gebruik van ellipsen, semantisch door het ‘doorkruisen’ en zelfs ‘ondermijnen’ van de voor de hand liggende betekenisstructuren en stilistisch door bewust met paradoxen, tautologische herhalingen en ondoorzichtige metaforen te werken.

De taal als communicatie- en uitdrukkingsmiddel staat ter discussie. De ‘negativiteit’ die rond het onzekere ik hangt, werpt zijn schaduw op de relatie met de ander (de geliefde, de moeder, de vader): communicatie in deze wereld die Auschwitz heeft gekend, die elk taalgebruik heeft besmet, is onmogelijk. Want het menselijke individu is onvolkomen en maakt zich nooit los van het tekort dat teruggaat op de geboorte. Want geboren worden is ‘langzaam sterven’. Die relationele onmacht kan het intense verlangen naar de ander (‘een kerncomponent [...] in Pernaths dichterschap’) niet bevredigen. Pernaths isolement, dat vaak als een esthetiserende pose werd beschouwd, wordt door De Geest en Peeters dan ook toegeschreven aan de ‘schrijvende kwetsbaarheid’. Kortom, de eenzaamheid is zowel de oorzaak als het gevolg van het communicatieve debâcle. Het spreekt voor zich dat de dichter ook ten aanzien van de vriendschap (‘een van de centrale componenten van Pernaths dichterschap’) een ambiguë houding aanneemt. Hoe intenser de vriendschap hoe groter het verraad kan zijn. Alleen vanuit de eenzaamheid groeit het verlangen naar een vriendschapsideaal.

In een afzonderlijk deeltje gaan beide schrijvers in op de tijdsproblematiek in Pernaths dichtwerk. Zoals hierboven al gestipuleerd, wilde Pernath als chroniqueur van het eigen bestaan én van de hele mensheid, van de momentane tijd én de universele geschiedenis, het particuliere op een hoger niveau tillen. Bewust schoof hij verschillende tijdsdimensies door en over elkaar. Op die manier trachtte hij het eeuwige lijden en het kwaad, inherent aan de mensheid (de mens is ‘de tijdloze incarnatie van het kwaad’), aanschouwelijk te maken. Het gemis is eigen aan dé geschiedenis en daarom ‘de grondmodus van het menselijke bestaan’. Dit besef beheerst het integrale oeuvre van de dichter, waarvan de vormpreoccupaties een wezenlijk aspect uitmaken. De Geest en Peeters interpreteren die pogingen te structureren, het hanteren van ‘“objectiverende” strategieën’, als de expressie van een ‘ondraaglijke ervaring’ en wanhoop. Onder de indruk van de oorlogsgruwelen ging de kunstenaar op zoek naar een eigen geometrisch-abstracte ruimte, waarbij hij de twijfel en de angst, de radeloosheid en de onmacht trachtte te verwoorden.

In hun overzicht van de belangrijkste facetten in Pernaths poëtisch project gaan De Geest en Peeters ook nog verder in op onder meer het mens- en wereldbeeld, de betekenissen van het gediversifieerde identificatieproces, de visie op het schrijfproces als surrogaat voor het liefhebben en het gelegenheidskarakter van de ‘Index-gedichten’ (in Mijn tegenstem). Zijdelings komt de vruchteloze zoektocht van de dichter naar de mystieke waarheid (o.a. p. 49), de zuiverheid en de stilte ter sprake. Beide onderzoekers behandelen dit thematisch onderdeel uitsluitend in het ruimere kader van de ambivalenties (‘waarheid en leugen’). Naar mijn oordeel loopt ook dit motief, dat verwant is aan de poëticale taalproblematiek als dusdanig, als een rode draad door Pernaths poëtische wereld. Vanzelfsprekend was het onmogelijk alle wezenlijke kenmerken van dit vernieuwende en rijk gestoffeerde dichterschap in een overzichtelijk essay te behandelen. De Geest en Peeters schetsen in deze op Angelsaksische leest geschoeide bespiegeling (met illustratieve voorbeelden in de bloemlezing) niettemin een coherent beeld van een experimenteel dichterschap, dat na enkele decennia ongetwijfeld een nieuwe confrontatie aankan. De thematische sporen in de hedendaagse poëzie van Nolens, Spinoy, Van Bastelaere en Verhelst zijn de verscholen getuigen van een nog steeds sterk aansprekend mysterieus poëtisch ‘hermetisme’. Het huldenummer dat het tijdschrift Revolver naar aanleiding van Pernaths twintigste overlijdensjaar heeft verzorgd, is de meest recente en expliciete getuigenis van die erkenning. Zowel die essaybundel als de uitstekende inleiding bij de bloemlezing uit het werk van Pernath maken duidelijk dat de steriele waardering voor de cultfiguur en de canonisering van een authentieke poëtische stem (en tegenstem) behoefte heeft aan een hernieuwde lectuur.

 

Yves T'Sjoen
Bloemlezing uit de poëzie van Hugues C. Pernath (samenst. dirk de geest en patrick peeters), Poëziecentrum (‘Dichters van nu’, 5), Gent, 1995, 251 p.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Bloemlezing uit de poëzie (ed. Dirk De Geest & Patrick Peeters)


auteurs

  • Yves T'Sjoen

  • over Hugues C. Pernath