Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 44 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 44
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 44Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 44

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.00 MB)

Scans (88.68 MB)

ebook (18.75 MB)

XML (2.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 44

(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Film

Filmmakers in België revolteren

Belgische films zijn volgens Marian Handwerker films ‘die normaal niet zouden bestaan’. De cineast, bekend als de maker van de Dutroux-film Pure Fiction, verklaart zich nader: ‘Het is onze revolte als cineasten die ons films doet maken. We wilden tonen dat we ook films konden maken, zo goed als, of misschien zelfs beter dan in andere landen. We leven hier echt in een permanente revolte. Het is niet om ons brood te verdienen dat we films maken’. Jan-Pieter Everaerts haalt dit citaat en ook de ondertitel van zijn boek uit een documentaire van Marie Mandy, Le cinéma Belge. Portrait de groupeen l'absence du ministre. De teneur is duidelijk: filmmaken in België is niet vanzelfsprekend. Elke regisseur zal het zijn kinderen afraden. En toch maken Belgen films, zelfs al zijnde succestitels verliesgevend. De Vlaamse prestigefilm Daens lokte in 1992 ongeveer 850.000 mensen naar de bioscoop. Hij kostte naar Belgische maatstaven ontzettend veel geld: 209 miljoen BEF (± 5.181.000 f). Aan de kassa bracht hij ‘slechts’ 160 miljoen BEF (± 3.966.300 f) op. Daens is de derde meest succesvolle Vlaamse film. Op een en twee staan de Urbanusfilms Koko Flanel en Hector. Heel de top drie staat op naam van de cineast Stijn Coninx. Na Daens komt Oesje en dan Max. Bij de vijf meest succesvolle Vlaamse films heb je één ‘ernstige’ film en vier komische films. Het valt niet mee om van de geschiedenis van de Vlaamse film een romantisch verhaal op te hangen. Een jeremiade is het meest courante register.

Commentatoren geven af op de cineasten, op de slechte smaak van het publiek, op een overheid die visie mist. Je kunt er lusteloos van worden of ertegen revolteren. Voor dat laatste kiest Jan-Pieter Everaerts, de auteur van dit werk. Hij komt, meer specifiek dan, in opstand tegen de Vlaamse overheid, die in tegenstelling tot Franstalig België er nooit in geslaagd is een positieve voedingsbodem te creëren voor een regionale filmindustrie. Ook dat begrip moet ik nuanceren. Everaerts wil weg van de idee ‘filmindustrie’. Een filmmanager die de waardevolle dingen komt wegsaneren omdat ze niet passen binnen de marktlogica, zoals bij de openbare omroep is gebeurd, kunnen we missen als kiespijn, zegt hij. De auteur stelt een ander begrip voor: een film-‘nijverheid’. Daarmee doelt hij op een klimaat waarin filmmakers als gedreven ‘ambachtslui’ het beste van zichzelf kunnen waarmaken.

Er zijn weinig zaken waar je het met Everaerts oneens over kunt zijn, tenzij misschien over de grote nadruk die hij legt op de maatschappelijke functie van het medium. De definitie van de betere film beperken tot die ene kwaliteit, lijkt me een serieuze reductie. Maar voor Jan-Pieter Everaerts kan en moet kunst de wereld redden. Jammer genoeg wordt het vaak nogal schoolmeesterachtig geponeerd. Bij momenten klinkt het betoog ronduit naïef. Everaerts verklaart de renaissance van de Waalse cinema van de jongste tien jaar door te wijzen op haar sociale inslag. Daar is veel van waar, maar het is geen afdoende verklaring. En hij gaat nog verder: ‘Dankzij hun documentaire gerichtheid, hun (...) geoefend oog en oor voor wat er in de samenleving leeft, slagen de Franstalige Belgische cineasten er wel in om de maatschappelijke problemen op een intelligente manier te helpen verwerken en zo extreme reacties (extremistisch kiesgedrag bijvoorbeeld) te helpen voorkomen. Als filmmakers in dit land hun nut nog moeten aantonen, wel ziehier een zeer belangrijke, bijna therapeutische bestaansreden’.

Je zou dus wat meer afstand wensen. Zeker voor een boek dat zich aankondigt als een alomvattende introductie tot de ‘Film in België’. Een tweede ondertitel verduidelijkt die invalshoek: ‘inleiding tot de geschiedenis en actualiteit van de filmproductie, -distributie & exploitatie in België. Documentaire, speelfilm & animatiefilm’. Alles dus. Een opzet die vergelijkbaar is met die van naslagwerken als How to read a film: the art, technology, language, history, and theory ofa film and media van James

[pagina 299]
[p. 299]

Monaco. Onvermijdelijk is zo'n boek een hybridische onderneming: het ene moment lees je over filmesthetiek, de volgende bladzijde gaat over techniek, dan volgt de economie, de politiek, de sociologie, zelfs het thema natio-nalisme (Vlaanderen-België) komt aan bod. Everaerts wil bovendien meepraten over het filmbeleid. Hij formuleert voorstellen voor een nieuwe aanpak en geeft intussen politiek verantwoordelijken een veeg uit de pan: mediaminister Van Mechelen, cultuurminister Anciaux en anderen. Vaak scoort hij een punt, ook al zijn de standpunten die hij verkondigt, bekend.

Omdat een auteur in een dergelijk boek niet lang bij de dingen kan blijven stilstaan, wordt de teneur algauw opsommerig. Een handvol zinnen moet volstaan om een onderwerp te schetsen. Daarbij doet Everaerts ook nog eens een beroep op een heel leger andere auteurs: elke bladzijde puilt uit van de citaten. Ik vind die optie niet zo geslaagd. Ze verhoogt het fragmentarische karakter van dit boek.

Er stellen zich ook andere problemen op het vlak van stijl en register. Ze hebben opnieuw te maken met een gebrek aan afstand. Op een bepaald moment komt Rob van Eyck ter sprake, die Jan-Pieter Everaerts de ‘Vlaamse Ed Wood’ noemt, de slechtste Vlaamse filmer aller tijden, ‘die overigens in de dagelijkse omgang een uiterst sympathieke kerel is’. Die laatste opmerking geldt allicht ook voor de auteur zelf, maar ze doet weinig ter zake.

Aan het heden (het jaar 2000) wordt veel aandacht besteed. Die actualiteit is voorlopig nog boeiend, maar binnen een paar jaar, zal het boek er snel door verouderen. Opvallend is ook dat Everaerts uitvoerig ingaat op de documentaire traditie. Ze krijgt ongeveer evenveel ruimte als de fictiefilm. Dat heeft te maken met de persoonlijke betrokkenheid van de auteur: Everaerts is coördinator en gangmaker van Mediadoc en Diva, een platform en een publicatie die zich over het genre ontfermt. Die aandacht kun je nog motiveren. De documentaire heeft een belangrijke plaats in de Belgische film. In andere naslagwerken, zoals het uitgebreide repertorium dat vorige jaar door het Koninklijk Belgische Filmarchief werd uitgegeven (De Belgische film) kwam de documentaire nauwelijks in beeld, tenzij voor de beginjaren van de cinema. Laten we dit dus maar beschouwen als een nuttige correctie.

In België kun je nagenoeg elke film die uit het labo komt, omschrijven als een low budget film. Allemaal projecten die er gekomen zijn uit revolte. Over dit boek, zo is al gebleken, kun je dezelfde opmerking maken. Voor lay-out en drukkwaliteit was er geen geld meer. Op elk bladzijde staan twee reusachtige, meestal lege, grijze balken, waarvanje je bij elke bladzijdewissel afvraagt wat ze er staan te doen. Door de grove rasters van de illustraties is het moeilijk om sommige plaatjes te ontcijferen. Jammer voor leuk materiaal zoals een oude advertentie voor de katholieke filmliga: ‘Is de wereld van de film dan zoo slecht? Verstandige Menschen...’ De rest is nagenoeg onleesbaar.

Hoe moeten we dit boek catalogiseren? Het is geen zuivere non-fictie. In grammaticaal opzicht krijg je zelden een ‘ik’ in het vizier, maar toch is het een intens persoonlijk werk. Je zou het een docudrama kunnen noemen, een getuigenis van de betrokkenheid van de auteur bij de zaak. Gelukkig voor de lezer is dit ook een goed gedocumenteerd boek, met een handige bibliografie, nuttige bijlagen en een duidelijke index. Everaerts brengt heel wat materiaal samen. Wie dus ingeleid wil worden in de vele gedaanten van de Belgische film, doet met dit boek uiteindelijk zijn profijt, je moet er alleen de profeet bij nemen.

 

Erik Martens

jan-pieter everaerts, Film in België. Een permanente revolte. Inleiding tot de geschiedenis en actualiteit van de filmproductie, -distributie & exploitatie in België. Documentaire, speelfilm & animatiefilm, Mediadoc, Brussel, 2000, 303 p.
Bestellen bij Mediadoc:
ediadoc.diva@skynet.be, tel/fax 02/219.93.13.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken