Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 45 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 45
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 45Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 45

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 45

(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 301]
[p. 301]

Publicaties

Wilhelmina en de transformatie van het Nederlandse koningschap

Het voorval deed zich voor toen de Nederlandse kroonprins en zijn aanstaande in november 2001 tijdens hun kennismakingstournee de stad Groningen aandeden. De koninklijke koets reed al langzaam weg van het Academiegebouw en de Universiteitsbibliotheek toen een eerstejaars rechtenstudente op een verhoging ging staan, de handen aan haar mond zette en luidkeels riep ‘Willem Alexander, je zou toch met mij trouwen!?’ De kroonprins deed alsof hij het niet hoorde en ging door met wuiven naar de mensen aan de andere kant van de straat, maar Máxima hoorde het wel. Ze draaide zich met een ruk om en riep de studente lachend toe: ‘Nee hoor, met mij! Hij trouwt met mij!’, daarbij trots naar zichzelf wijzend.

Het is geen voorval dat de geschiedenis-boekjes zal halen - wat hier in Groningen gebeurde is in vele variaties ook elders gebeurd en zal zich nog vele malen herhalen. Zo gewoon, bijna familiair, gaat de Nederlandse bevolking nu eenmaal om met leden van het koninklijk huis en zo gewoon en spontaan bijna gaan ook de leden, sommige leden althans van het koninklijk huis met de Nederlandse bevolking om. Maar wie dit vergelijkt met het stijve protocol dat het Nederlandse koningshuis insnoerde toen precies een eeuw eerder, in 1901, koningin Wilhelmina in het huwelijk trad met de Duitse prins Hendrik, realiseert zich dat er in een eeuw veel gebeurd is met de Nederlandse monarchie. Van een vorst bij de gratie Gods naar een gewone medelander die toevallig in een ander nest geboren is en daarom koning of koningin wordt. Geen betere manier om die gedaanteverandering van de Nederlandse monarchie te volgen dan het lezen van de prachtige, tweedelige biografie die de Leidse historicus Cees Fasseur van koningin Wilhelmina (1880-1962) geschreven heeft. De rode draad in die biografie is namelijk de manier waarop Wilhelmina, die van 1898 tot 1948 regerend vorstin was, inhoud heeft gegeven aan de rol van de vorst in een parlementaire democratie als die van Nederland, waarin zoveel werk is gemaakt van het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid. Gezien de bij tijd en wijle in Nederland opspelende discussie over de merites van het koningschap een heel goed uitgangspunt.

De biografie is geschreven in twee delen. Het eerste deel loopt tot en met de Eerste Wereldoorlog en bevat memorabele passages over Wilhelmina's verhouding met haar vader Willem III en haar moeder koningin Emma, haar aanvankelijk goede verstandhouding met haar echtgenoot prins Hendrik van Mecklenburg-Schwerin, haar bemoeienis met de Nederlandse politiek (waarbij ze niet altijd de beperkingen van haar positie als vorstin in een parlementaire democratie in acht nam) en de roerige naweeën van de oorlog, toen de socialistenleider Troelstra aankondigde dat de revolutie ook in Nederland zou zegevieren (of woorden van gelijke strekking). Deel twee beschrijft het wel en wee van Wilhelmina tijdens het interbellum, haar toenemende zorg over de eenheid van het vaderland, haar standvastig optreden tijdens de Tweede Wereldoorlog en haar desillusie over de uitblijvende vernieuwing van Nederland na de oorlog. Maar dit tweede deel begint met een gedetailleerd relaas over Wilhelmina's meest geruchtmakende dagen, haar vertrek (‘vlucht’ zeiden en zeggen sommigen) naar Engeland in de meidagen van 1940. Het is, in de visie van Fasseur (en van anderen), het scharnierpunt in haar leven. Het was een beslissing waar ze eerst niet aan wilde, die ze liever ook niet had genomen, maar die wel van doorslaggevend belang bleek voor het doorzettingsvermogen van de natie en het prestige van het vorstenhuis. Zij was haar ministers, zelfs minister-president Gerbrandy, verre de baas en werd niet helemaal zonder reden door Churchill de enige man in de Nederlandse regering genoemd. Dankzij haar rol als moeder van het verzet kon Wilhelmina losbreken uit de politieke dwangbuis en uitgroeien tot wat ze altijd al had willen worden, de verpersoonlijking van het betere Nederland, boven de partijen, boven het gekibbel van de politici, alleen lettend

[pagina 302]
[p. 302]

op het belang van het land als geheel, kortom het vrouwelijke equivalent van Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands. Juliana en Beatrix hebben altijd nog een beetje geteerd op de goodwill die Wilhelmina in die oorlogsjaren heeft verworven.

Toch is er ook een andere visie mogelijk en wie de biografie nauwkeurig leest, zal zien dat Fasseur daar ook wel stof voor levert. De oorlogsjaren waren voor Wilhelmina zonder meer haar ‘finest hour’, maar de transformatie van het koningshuis - de verkleining van de kloof tussen volk en vorstin - was al eerder begonnen, namelijk aan het eind van de Eerste Wereldoorlog. Tot die tijd was in Europa de monarchie de vanzelfsprekende staatsvorm; vrijwel alle grote landen werden geregeerd door een vorst, of dat nu een keizer of een koning was, en de enkele republiek (Frankrijk bijvoorbeeld) was de uitzondering die de regel bevestigde. Maar in 1917 viel het tsaristisch bewind en in 1918 stortte niet alleen de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie ineen, maar werd ook de Duitse keizer van de troon gestoten en met hem een hele reeks kleinere vorsten en prinsen. Van regel was de monarchie opeens de uitzondering geworden; opeens bleek hoe kwetsbaar de monarchie was, ook in Nederland. Wilhelmina realiseerde zich dat terdege. Ook al werd de poging van Troelstra verijdeld, de monarchie moest voortaan beter gelegitimeerd worden, want zij sprak niet meer vanzelf. Het antwoord van Wilhelmina was heel kenmerkend: om te beginnen voerde zij een nadrukkelijke versobering van het hofleven door. Pracht en praal waren nu contraproductief, moet zij hebben gedacht. Al voor de oorlog had het Nederlandse hof niet de reputatie zeer uitbundig te zijn en was Wilhelmina's neiging tot eenvoud alom bekend. In 1914 had een Engels modeblad haar zelfs uitgeroepen tot de zuinigste koningin van Europa. Maar wat toen een persoonlijke eigenaardigheid was, kreeg na 1918 plotseling politieke betekenis. Verder verdubbelde Wilhelmina haar inspanningen om los te breken uit de glazen kooi van het koningschap en in direct contact te komen met de Nederlandse bevolking, bijvoorbeeld via haar befaamde radiotoespraken. Als jong meisje was ze al door haar moeder aan Nederland gepresenteerd als het nieuwe symbool van de nationale eenheid, maar na de oorlog ging ze die rol meer en meer spelen in oppositie tegen de politici met hun beperkte partijbelang. Niet de steeds wisselende politici, maar alleen zij representeerde werkelijk het Nederlandse volk. Zij wist wat het volk nodig had, zoals een kabinet dat niet aan de leiband van de hopeloos verdeelde Kamer liep en een sterke landsverdediging. Wilhelmina's positie tijdens de Tweede Wereldoorlog was slechts de bekroning van een politiek die ze zeker sinds het eind van de Eerste Wereldoorlog heel bewust had gevolgd.

Op onderhoudende wijze schetst Fasseur deze evolutie van het koningschap van Wilhelmina. Voor zijn werk was hij afhankelijk van de medewerking van de huidige koningin, die hem bijvoorbeeld inzage gaf in de brieven die de oude vorstin in de oorlogsjaren aan haar dochter Juliana in Canada schreef, een van de bronnen die voorgaande biografen niet tot hun beschikking hadden. Desondanks is Fasseur geen lakei geworden, laat staan een ouderwetse Oranjeklant. Hij is zo te zien niet van zijn onderwerp gaan houden - het gevaar dat alle biografen bedreigt. Hij erkent haar plichtsbesef en onverzettelijkheid, maar haar groeiende religieuze besef is hem vreemd gebleven en haar ongeduld en gebrek aan tact hebben ook hem niet voor haar ingenomen. Zijn houding getuigt eerder van respect dan van sympathie. Ook zijn soms wat vlakke bespreking van de toen en nu aangevoerde argumenten ten gunste van het koningshuis lijken geen diepe Oranjeliefde te verraden. En in het algemeen geldt dat de kritische noot niet ontbreekt, bijvoorbeeld als ter sprake komt dat Wilhelmina dacht dat Engelandvaarders - uit bezet gebied naar Engeland overgestoken studenten, bestuurders en ander los volk - een goede doorsnee waren van wat in Nederland leefde. De kritiek is echter steeds heel gematigd en meestal alleen impliciet, vaak opgesloten in het oordeel dat anderen van Wilhelmina gaven (zoals Theodore Roosevelt, die in 1911 haar ‘excessively unattractive and commonplace, and obviously both conceited and bad-tempered’ vond, ‘immensely impressed with the dignity of her position’). Bovendien wordt in de eindindruk die kritiek ongetwijfeld meer dan goed gemaakt door de ontrafeling van allerlei hardnekkige mythes over het koningshuis (bijvoorbeeld de rijkdom van de Oranjes) en door het begrip dat Fasseur weet op te brengen voor mensen die vaak in een onmogelijke positie werden gebracht. Zelfs Hendrik, die in de geschiedschrijving

[pagina 303]
[p. 303]

toch weinig goed kon doen, wordt met enige compassie beschreven. Zijn chronisch geldgebrek, zijn licht beïnvloedbare karakter, zijn affaires met vrouwen en zijn weinig ontwikkelde intellectuele vermogens, het wordt niet verzwegen, maar Fasseur maakt ook duidelijk dat de prins eigenlijk gewoon klem zat tussen een uitermate zuinige regering, die hem financieel volledig afhankelijk maakte van anderen (zeker toen na 1918 zijn Duitse inkomen wegviel), en een overheersende echtgenote. Iedereen leek ook met elkaar afgesproken te hebben dat hij zo weinig mogelijk mocht doen (behalve het jagen) wat hem bevrediging had kunnen geven. Het werd zo een huwelijk van twee eenzame zielen dat wel ongelukkig moest eindigen. En dat terwijl prins Hendrik zo'n geestige man kon zijn. Toen dochter Juliana na haar erepromotie in 1930 door Johan Huizinga werd geprezen om haar intelligentie en haar leuke omgang met haar vrouwelijke jaargenoten, antwoordde Hendrik, die ook wel wist hoe er over hem gedacht werd, heel gevat: ‘Die Intelligenz heeft ze van haar Moeder, en dat van die Maisjes van mai!’ Kennelijk komen de zwier en de charme bij de Oranjes altijd van de aangetrouwde kant.

K. van Berkel

c. fasseur, Wilhelmina. De jonge koningin, Balans, Amsterdam, 1998, 647 p;
c. fasseur, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas, Balans, Amsterdam, 2001, 644 p.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Wilhelmina: de jonge koningin

  • over Wilhelmina: krijgshaftig in een vormeloze jas


auteurs

  • K. van Berkel