Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 49 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 49
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 49Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 49

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 49

(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

De sleutel
Jan Engelman, ‘Vera Janacopoulos’

Paul Claes

‘Alle kunst streeft er voortdurend naar muziek te worden’, schreef Walter Pater in 1873. ‘Vera Janacopoulos’ is een memorabele poging om dichtkunst tot muziek te maken. Niet voor niets noemt Jan Engelman zijn klankgedicht een cantilene: een zangerige melodie.

Deze verzen danken hun welluidendheid aan hun lichte ritme, hun vloeiende klank en hun geraffineerde harmonie. Er zijn de lichtvoetige jamben die zonder leestekens door klassiek gebouwde strofen lopen. Er is de weke sonoriteit van stemhebbende medeklinkers (b, d, v, z) en van neus- en vloeiklanken (m, n, l, r). En er is het subtiele spel van rijmen, halfrijmen, stafrijmen en andere klankcorrespondenties: Ambrosia - blozen; alle - appels; gazelle - zoete - zoele - zeeschuim; muze - morgenlicht - minnares; verscholen - violen - dolen; violen - vlagen - vlinders; duizendjarig dolen.

Merkwaardig genoeg zit de muziek van deze verzen al evenzeer in hun betekenis. Plastische woorden als ‘vloeit’, ‘klankgazelle’, ‘zoete’, ‘slank’, ‘los’ werken als voordrachtaanwijzingen op partituren. Bij componisten zou men hier muziektermen vinden als ‘flüssig’, ‘cantabile’, ‘doux’, ‘soave’, ‘leggieramente’. Hoezeer het begrijpen van de betekenis het aanvoelen van de klank stuurt, kan blijken uit de pastiche ‘Zenobia’ door de Limburgse kleinkunstenaar Louis Verbeeck. Het begin daarvan luidt: ‘Zenobia, gij loeit mij aan’. Dat vers klinkt even sonoor als ‘Ambrosia, gij vloeit mij aan’, maar lijkt toch lang niet zo zoetvloeiend.

In zijn essaybundel De glanzende kiemcel (1950) gaat Simon Vestdijk nog een stap verder. Volgens hem berust de muzikaliteit van dit gedicht niet zozeer op akoestische kwaliteiten als op de magie van poëtisch klinkende woorden als ‘maan’, ‘appels’, ‘rozen’, ‘zoet’, ‘kindermond’, ‘zeeschuim’, ‘blozen’, ‘vlinders’. Misschien zingen de woorden zich hier dus toch minder van hun betekenis los dan veel lezers denken.

Jan Engelman schreef dit gedicht na op 15 februari 1926 een recital te hebben bijgewoond van Vera Janacopoulos. Deze sopraan was in de jaren twintig een van de bekendste vertolksters van contemporaine muziek. Volgens een brief aan Jan H. Cartens (7 februari 1956) koos de dichter haar naam als titel omdat hij die zo mooi vond en omdat het gedicht door haar zang was ‘aangedreven’. Kennelijk legde hij bewust of onbewust een verband tussen de

[pagina 268]
[p. 268]

Braziliaanse zangeres van Griekse afkomst en de Ambrosia tot wie het gedicht gericht is. Voor wie daar oor voor heeft, resoneert in ‘Ambrosia’ zowel het Braziliaanse (‘br.z.ia’) als het Griekse element (‘ambrozijn’ is het voedsel of de drank van de Olympische goden).

Anderzijds kon Ambrosia voor de katholieke dichter Engelman ook klinken als de vrouwelijke vorm van Ambrosius. De middeleeuwers gaven de welsprekende kerkvader de eretitel ‘doctor mellifluus’, ‘de van honing vloeiende doctor’. Een welluidende stem heet immers ‘honingzoet’ sinds Homeros (Ilias, I, 249): ‘woorden vloeiden hem zoeter dan honing over de lippen’. Deze associatie kan het ‘aanvloeien’ in het eerste vers verklaren. Van Dale definieert cantilene ook als kerkgezang. De heilige Ambrosius is de vader van de kerkhymne, die de jonge Engelman als koorknaap in Utrecht had leren kennen.

Het Griekse ‘ambrosia’ betekent behalve ‘ambrozijn’ ook ‘onsterfelijke’. Dat adjectief is een gangbaar epitheton voor de zanggodin of muze, die in vers 7 wordt toegesproken. Volgens Engelman zelf had de zangeres Vera Janacopoulos zijn gedicht ‘aangedreven’, zeg maar geïnspireerd. De dichter richt zich hier dus als een antiek poëet tot een goddelijke inspiratiebron, waaruit het gedicht hem ‘aanvloeit’ als uit de muzenbron Castalia.

De bundel waarin dit gedicht is opgenomen is opgedragen aan ene Ambrosia die blijkbaar de geliefde zelf is. In de neoklassieke poëtica wordt de aardse geliefde vaak vergoddelijkt tot een hemelse inspiratrice. De ‘muze’ is een ‘minnares’ omdat de zanggodin de dichter liefheeft en de ‘minnares’ is een ‘muze’ omdat ze hem zijn liefdesgedichten ingeeft. De eerste drie stofen van dit gedicht zullen suggestief de schoonheid van deze beminde muze oproepen.

In de eerste strofe is ‘schedelveld’ een metaforische omschrijving voor de oppervlakte van het hoofd. Traditioneel is het contrast tussen de maanblanke teint en de appelrode wangen van een vrouwengezicht. Het vers ‘uw schedelveld is koeler maan’ kan betekenen: uw gelaat is koeler van kleur dan de maan. De premisse ‘alle appels blozen’ wettigt de poëtische gevolgtrekking: ‘ook de appels van uw konen zijn blozendrood’.

In de tweede strofe suggereren het ‘zeeschuim’ en de ‘rozen’ opnieuw een contrast tussen wit en rood. De combinatie met de ‘kindermond’ suggereert witte tanden en rode lippen. Een kleine mond was in veel tijden een schoonheidsideaal. Het ‘zoete’ en ‘zoele’ van een mond kan uiteraard alleen ervaren worden bijeen liefdeszoen. De ‘rozen’ zijn een erotisch symbool; ze worden vaak geassocieerd met Aphrodite of Venus, de liefdesgodin die geboren werd uit ‘zeeschuim’.

De derde strofe begint met de identificatie van Ambrosia als ‘muze’. Het ‘morgenlicht’ kan erop wijzen dat de maagdelijke koelte van de maan wijkt

[pagina 269]
[p. 269]

voor de warmere gloed van de ‘minnares’. Misschien wist de classicistische dichter dat het Latijnse ‘musa’ behalve ‘muze’ ook ‘gedicht’ betekent. In elk geval wordt de slankheid van het meisje metonymisch overgedragen op het gedicht dat zij inspireert, zoals ook de ‘klankgazelle’ van vers 4 al haar gratie incarneerde.

De dichterlijke impuls kan niet alleen van binnen, maar ook van buiten komen. De klassieke dichter kent behalve de uitwendige inspiratie door de muze ook de innerlijke bezieling door een demon of god. Plato noemde deze goddelijke bezetenheid ‘enthousiasmos’, een vervuld of bezeten zijn van god. De platonist Engelman zinspeelt met ‘er is een god verscholen’ op Ovidius' Fasti, VI, 5: ‘Est deus in nobis, agitante calescimus illo’; ‘Er is een god in ons, wij ontgloeien door zijn aandrijven’. Die innerlijke god is niemand minder dan Apollo, de god van muziek en lyriek (zijn attribuut de lier krijgt in de ‘violen’ van vers 10 een modernere vorm).

De eindstrofe beschrijft een haast mystieke liefdesextase. De verrukking begint met een sublieme bevruchting: de hemelse ‘violen vlagen’ (vallen als een stortbui) op het aardse ‘mos’. Daarop volgt een wereldse zaligwording: het ‘elysium’ is het paradijs op aarde. De vervoering wordt verbeeld door ‘vlinders’, symbolen van de ziel, die zich losmaken uit hun lijfelijke cocon. De apotheose is een ontgrenzing die het ogenblik opheft: een ‘duizendjarig dolen’.

‘Vera Janacopoulos’ is een poëticaal gedicht, dat zijn eigen ontstaan beschrijft. De inspiratie komt aangevloeid in een golf van zintuiglijke gewaarwordingen: gezicht (kleurigheid), gehoor (welluidendheid), gevoel (koelheid, zoelheid), smaak (zoetheid). De uiterlijke impuls neemt de vorm aan van een vrouwelijk lichaam. De inwendige impuls blijft zijn geheim behouden: hij is de verborgen god van het dichterlijke onbewuste. Zijn verlangen roept dichter en lezer op om in muzikale zingzang op zoek te gaan naar een muzische zin.

[pagina 270]
[p. 270]
Agfa-Gevaert Mortsel
Compagnie Générale de Services Kortrijk
Europabank Gent
Fortis Brussels
ING Groep Amsterdam-Brussel
KBC Bank & Verzekering Leuven
Kijk en Bouw Menen
Knack Magazine Roeselare
Recticel Brussel
Sidmar Gent
Standaard Boekhandel Sint-Niklaas
Vanbreda Risk & Benefits Comm. Antwerpen
VDK-Spaarbank Gent
VOLVO Cars Gent

 

ondersteunen als structurele mecenassen Ons Erfdeel vzw



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken