Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 11 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 11
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.33 MB)

Scans (90.77 MB)

ebook (4.68 MB)

XML (4.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 11

(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 468]
[p. 468]

Leestafel.

J.A. van der Boom. De aanvallen op de Nederl. Schoolgymnastiek wederlegd. Haarlem. H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1911.

In het Maartnummer van Onze Eeuw vestigden wij de aandacht op een werk van den heer Hubert van Bleijenburgh over het Zweedsche stelsel van gymnastiek, hetwelk z.i. verre de voorkeur verdient boven de te onzent gevolgde methode.

De verdedigers van deze zijn, in woord en geschrift, het antwoord niet schuldig gebleven. Een hunner, de heer van der Boom. heeft zich thans doen hooren.

Onbevoegd tot oordeelen wie der beide partijen het gelijk aan hare zijde heeft, moeten wij er ons ook thans toe bepalen, het boekje van den heer van der Boom aan te bevelen in de belangstelling van allen, die invloed hebben op de lichamelijke vorming der Nederlandsche jeugd. In elk geval, dunkt ons, zal de gevoerde strijd nuttig blijken.

E.B.K.

J.W. Gunning. De tegenwoordige toestand van het werk der Prot. Zending in Ned. Oost-Indië. Baarn. Hollandia drukkerij, 1911.

In ‘een reeks monographieën’ wordt ‘de Protestantsche Zending’ besproken. De tweede dier monographieën is de brochure, waarvan wij den titel hier afschreven.

Zoo iemand, dan is de heer Gunning bij machte, ons een in den goeden zin des woords populair geschreven overzicht van den zendingsarbeid in onze koloniën te geven. En wie dus met goede verwachting van deze brochure kennis nam, zal zich zeker niet teleurgesteld voelen; het geschrift van den heer Gunning vermoeit niet door de aandacht afleidende détails, maar geeft beknopt en duidelijk, en tevens op degelijke wijze, aan in welken toestand de Protestantsche Zending thans verkeert, hoe zij werkt, welke vruchten zij afwerpt, op welke wijze verder moet worden gearbeid.

[pagina 469]
[p. 469]

Het is wel te verwachten, dat de volgende zendings ‘monographieën’ zich behoorlijk bij de thans verschenene zullen aansluiten; te zamen zullen zij dan een krachtig middel kunnen zijn om de belangstelling in de zending hier te lande te vermeerderen. En het kan onzen landgenooten niet genoeg worden voorgehouden, dat de verspreiding van het Christendom niet mag worden overgelaten aan hen die er zich op grond van bijbelteksten toe verplicht achten, maar dat alle Nederlanders, zonder onderscheid van godsdienstige of staatkundige overtuiging, moeten medewerken, omdat de zending den inlander in intellectueelen, socialen en economischen zin verheft, hem nader tot den Europeaan brengt, hem in alle opzichten ten goede komt.

E.B.K.

P.N. van Eyck. Getijden. Uitgegeven door C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1910.

De getijden in den titel van dezen bundel zijn de getij-wisselingen van de zee, die de vreugden en smarten des dichters draagt op haar aanrollende golven. Haar ruischen zingt, zonder ophouden denzelfden welluidenden, doch ook eentonigen zang in zijne ziel, en hij, herhaalt in zijn lied, wat zijn oor vernam: droefheid en blijdschap.

Althans dat wil hij; hij wil het eerlijk; en voorzeker, zijne kunst zou niet te kort schieten als hij met forscheren greep dan in de lange reeks zijner klachten geschiedt de lier dwong sterker te trillen tot een lied van vreugd. Maar de stemming in dezen bundel weergegeven kent echte vreugd te nauwernood. De gast, dien de zanger, tot in het hart verkild door de lange nabijheid der Smart, zoo blijde verwelkomt is geen Vreugd, doch Lust.

Zelfs de bestaanbaarheid van eigenlijke, zuivere vreugde wil de dichter van dezen bundel nauwlijks erkennen. Hij weet, immers de ervaring leerde het hem,

 
dat vreugde een brooze schoonheid is,
 
en dat geen ding de blijdschap kan bereiden,
 
die niet verkeert in droefenis.

Welke ervaring? Ligt aan het geheel, in deze verzameling vereenigd, één enkele gedroomde of doorleefde lijdenservaring ten grondslag?

Het is in de oogen van velen reeds een bewijs dat gij een onbevoegd lezer van gedichten zijt indien ge zulk een vraag stelt. Toch acht ook een dichter zijne kunst het best geslaagd, als hij den schijn van realiteit voor de verdichte stemming wekt: als het

[pagina 470]
[p. 470]

‘echt’ lijkt. En die ‘echtheid’ vinden wij wel dikwijls in dezen bundel: met bijzondere duidelijkheid in de tegenstellingen van het vijfde lied van den eersten cyclus,

 
waar gij met hem te zamen zijt,
 
hangt achter 't neergedaald gordijn
 
rondom de vlam de zuivere schijn
 
van uw gedempte vredigheid.
 
----------
 
maar hier, langs 't natte nevelpad
 
gaat mijn verstooten smart alleen,
 
en klaagt van wat zij nooit bezat,
 
van wat háár armoe nooit bescheen.

Het zou onjuist zijn te beweren dat de dichter van de Getijden de Vreugde niet zoekt. Van het licht, dat straalt door de ‘Gouden Poort’ der Blijdschap, spreken vele zijner liederen; maar dat licht glanst niet door in zijn woorden, de klanken blijven droevig ook als hij van blijdschap spreekt.

Droevig, maar ook wel zeer eentonig; want de dichter heeft het gebied der in zijne liederen vertolkte stemming zeer beperkt. Bijna uitsluitend ligt op den bodem dier stemming erotische aandoening: liefde, eenzaamheid, teleurstelling, zinsbegeerte, en dit alles in zeer weeken, tranenrijken toon. Meest in zeer verzorgde woordenkeus, in niet gezochte doch zuiver gehouden taal, echter met deze merkwaardige bijzonderheid dat, blijkbaar met opzet, al naar des dichters gehoor het wenscht, de woorden vrijelijk hun grammaticaal geslacht wisselen en op eene bladzij manlijk, op de andere vrouwelijk zijn. De voorstanders der ‘vereenvoudigde’ zullen dezen overgangsvorm zeker niet zonder welgevallen constateeren.

K.K.

L. Hamme. Wolven in Menschengedaante. Roman uit het Woekeraarsleven. Met een voorrede van Mr. Joh. J. Belinfante, voorzitter v.d. Nat. Vereen. t. bestrijd. v.d. woeker. Rotterdam. W.L. en J. Brusse, 1910.

Aan dit werk gaat, behalve de bovengenoemde voorrede, ook nog een ‘voorbericht van de uitgevers’ vooraf, waarin zij ons meedeelen dat zij aanvankelijk duchtten, door dit boek te bezorgen, anti-semietische neigingen te wekken; toch trok de uitgave hen aan, omdat hier het bedrijf van woekeraars, pandjesbazen en oplichters in zijn actie bestudeerd is en dit zoo sterk gedocumenteerd boek alleen bestaande toestanden weergeeft. ‘Deze dramatische

[pagina 471]
[p. 471]

roman in zijn autodidactischen vorm moge er toe bijdragen om de ellende, die nog elken dag door woeker en afpersing wordt veroorzaakt, te beperken en zoo mogelijk uit te roeien, doel waarvoor hij uitsluitend is geschreven en uitgegeven.’ In zijn ‘woord vooraf’ worden deze beschouwingen der uitgevers wat uitvoeriger herhaald door den voorzitter der Nationale Vereeniging tot bestrijding van den woeker: ook hij legt er den nadruk op dat de schr. modellen naar het leven heeft geteekend, dat men woeker en zwendel niet voor specifiek joodsche eigenschappen houden mag en dat deze onthullingen verdienen ‘een rilling [te] doen gaan door Nederland’.

Wij hebben van die rilling niets gemerkt; voorzoover onze waarneming strekt, is zij volkomen uitgebleven en zij zal zeker ook wel uitblijven. De indruk van deze onthullingen op het groote publiek is, meenen wij, zeer flauw geweest. Mr. Belinfante deelt ons mee dat hij het manuscript ‘met meer dan gewone belangstelling’, ‘met stijgende verbazing’, ‘met klimmende verontwaardiging’, ‘met toenemenden afschuw en weerzin tegen de listen en lagen’ dezer parasieten onzer maatschappij, ‘met diepe deernis voor de slachtoffers’ heeft gelezen; zijn ‘afgrijzen en ontsteltenis’ stegen ten top toen hij van den schr. hoorde dat dit alles getrouw naar het leven was geteekend.

Hoe te verklaren dat een in zoodanige termen aangekondigd boek zoozeer onopgemerkt blijft? Daarvoor zijn o.i. verschillende redenen aan te geven. Vooreerst is dit boek te dik en te uitvoerig: 'n kleine 400 bladzijden, al maar weer vol van aaneengeschakelde verhalen omtrent hetgeen die eene woekeraarsfamilie deed. En dan: de schr. heeft - dit gelooven wij nu wel - uitsluitend verteld wat hij zelf van nabij had gezien, maar dit is nog niet genoeg om van zulke reportage te maken een leesbaar, noch ook een levens-waar boek. Laat het ons maar eerlijk zeggen, waartoe wij wel het recht hebben na heel dezen ‘roman’ te hebben gelezen: de schr. houdt ons niet bezig, houdt ons niet vast. Telkens en telkens weer worden wij gemaakt tot de meer en meer onwillige getuigen van nieuwe afzetterijen, knoeierijen, valschheden, oplichterijen, gemeene trucs enz. enz. van altijd dezelfde personen en daarin is iets ontzettend vermoeiends en vervelends. In tegenstelling met Mr. Belinfante's gewaarwordingen zakt onze belangstelling beneden het gewone, daalt met onze verbazing onze verontwaardiging, nemen onze afschuw en weerzin niet toe; wij weten al spoedig dat de ‘helden’ van dezen roman een stelletje van de allerlaagste en tot alles in staat zijnde flesschentrekkers en zwendelaars uit-

[pagina 472]
[p. 472]

maken en zoodra wij dat weten heeft elke volgende proeve van hun vernuft in die richting - ook al is zij anders of zelfs verachtelijker dan een vorige - voor ons geen interest meer. Ook lijkt de schildering, doordat zij op ééne familie betrekking heeft, te speciaal en wekt daardoor allerminst den indruk dat men hier staat voor onthullingen omtrent een maatschappelijk euvel, dat in breede kringen bedreven wordt en onder velen zijn slachtoffers maakt. Die slachtoffers zijn nu juist ook niet allen heel sympathieke lieden.

Eindelijk: de schr., wiens kunst van compositie beneden redelijke eischen blijft, heeft gemeend wellicht aan zijn verhaal zekere aantrekkelijkheid te geven of de getrouwheid van zijn schildering sterker te doen uitkomen door ons alles te vertellen, ons alles te laten zien van dit leven der kleine, joodsche schacheraars; hij spaart ons dikwijls zelfs geen viezigheden en geeft met al te pijnlijke nauwkeurigheid al het platte, gore, weerzinwekkende van het milieu weer. ‘Toenemende afschuw en weerzin’ vervult ons daarbij, zij het in anderen zin dan door Mr. Belinfante werd bedoeld. En ook dat zal wel maken dat velen na kennisneming van de eerste hoofdstukken liever het boek verder ongelezen terzijde liggen.

Goed bedoeld, dit werk. Maar toch wel zeker mislukt.

H.S.

 

Voorts zijn door de redactie ter aankondiging ontvangen de navolgende boekwerken:
Prof. Dr. H. Visscher. Religion und soziales Leben bei den Naturvölkern. I. Prolegomena. Bonn. Johs. Schergers, 1911 (Uit het Hollandsch).
Prof. Dr. H. Visscher. Het probleem der armoede. Utrecht. G.J.A. Ruys, 1911 (Christendom en Maatschappij. III, 10).
H.S.S. Kuyper. Vacantie in Engeland (dagboek van een verpleegster). Kampen. J.H. Kok, 1911.
Niko van der Ley. Buiten den Heerweg, een boek van liefde. Amsterdam. Van Holkema en Warendorf, 1911.
Olive Schreiner. De Vrouw en Arbeid (uit het Engelsch bewerkt door Dr. Aletta H. Jacobs). Amsterdam. P.N. van Kampen en Zoon, z.j.
Josef Cohen. Ver van de menschen. Amsterdam. Van Holkema en Warendorf, 1911.
Marie Schmitz. Uit Uren van Verlangen. Rotterdam. W.L. en J. Brusse, 1911.
J.E. Stok. Gestichtsverpleging van arme, behoeftige oude lieden in Europa. Rotterdam. J.M. Bredée's Boekh. en Uitg. Maatsch. 1911.
Louis Couperus. Korte Arabesken (Maatschappij van Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1911).
H. Bolsius S.J. De voorstanders der algemeene ontwikkeling op den debat-avond te Berlijn (Geloof en Wetenschap, Serie VII, No. 1).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • E.B. Kielstra

  • K. Kuiper

  • Henri Smissaert

  • over J.W. Gunning

  • over P.N. van Eyck

  • over Anton van der Boom