Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 13 (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 13
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.19 MB)

Scans (91.84 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (3.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 13

(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 130]
[p. 130]

Buitenland.

De oorlog schijnt zoo goed als geëindigd te zijn. Toen de Turksche liniën bij Tsjataldsja voorloopig te sterk bleken, of ten minste schenen, om door de Bulgaren te worden veroverd; toen in het Turksche kamp de moed en de energie eindelijk schenen te herleven en aanhoudend versterkingen uit Klein-Azië aansnelden; toen de cholera ook in het Bulgaarsche kamp begon te woeden; toen de mogendheden niet gezind bleken om den Bulgaarschen czaar een triomfalen intocht in Konstantinopel te gunnen; toen de eensgezindheid onder de bondgenooten hier en daar te wenschen begon over te laten; toen de belegerde vestingen Adrianopel, Skutari en Janina nog dapperen weerstand bleven bieden - toen eindelijk was het oogenblik daar voor onderhandeling en wapenstilstand. Vóór de liniën van Tsjataldsja kwamen de oorlogvoerenden overeen de onderhandelingen door hunne gevolmachtigde gezanten te openen, en wel te Londen, waar de conferentie ook eenige dagen later geopend werd. Maar ongeveer tegelijk openden ook de groote mogendheden daarnaast een conferentie van gezanten ten einde toezicht te houden op die onderhandelingen, ja deze misschien feitelijk te leiden, al hadden de Balkanstaten officieel hooghartig en vol gerechtvaardigd wantrouwen hare bemoeiïngen, door het in troebel water visschende Turkije gewenscht, ten eenenmale afgewezen. En zoo is men thans te Londen druk bezig. Hoe zal dat alles afloopen?

In ieder geval heeft Turkije, in den oorlog verslagen, tijd gewonnen en den strijd weten over te brengen op diplomatiek gebied, waarop het altijd meesterlijk heeft weten te manoeuvreeren. En vooral nu de Balkanstaten op den duur onderlinge verschillen krijgen, met name de Bulgaren en Grieken betreffende den toekomstigen staat van Saloniki; nu Montenegro en Servië teleurgesteld dreigen te worden in hunne vurige wenschen naar havens aan de Adriatische zee en naar invloed in het toekomstige vorstendom Albanië, begint de Turk er plezier in te krijgen. Hoe dikwijls is reeds het getwist tusschen zijn vijanden op zijn voordeel uitgeloopen!

[pagina 131]
[p. 131]

Vooral toen Oostenrijk zich duchtig wapende en Rusland van zijn kant troepen bijeentrok, toen Servië ieder oogenblik moest vreezen door Oostenrijk aangevallen te worden, keek de Turk uiterst verheugd. Een Europeesche oorlog was juist een kolfje naar zijn hand in deze omstandigheden; uit Konstantinopel en de ‘Turksche’ pers te Berlijn kwamen de meest onrustbarende berichten. En daarbij kwam, dat Griekenland den wapenstilstand weigerde en vooral op zee zijn gang ging met de bemachtiging der Egeïsche eilanden. Zou misschien Griekenland zich van de bondgenooten willen scheiden en, op eigen voordeel bedacht, vrede willen sluiten op eigen hand? Wederom lachte de Turk. Maar zoo erg bleek het toch niet: het aftreden van Oostenrijk's legerbestuurders juist op het kritieke oogenblik bewees duidelijk, dat van dien kant aan geen Europeeschen oorlog gedacht werd, hoogstens aan een forsch dreigement tegen Servië. Dit moest zijn handen van Albanië afhouden en niet langer denken aan een oorlogshaven aan de Adriatische zee. Rusland, waarop het Balkanland blijkbaar gerekend had, bleek niet tot oorlog bereid. De altijd vredelievende houding van het met Engeland nauw verbonden Frankrijk, de hernieuwing van den geduchten Driebond Oostenrijk-Duitschland-Italië bracht het tot betuigingen van uiterste vredelievendheid en Servië werd dus aangemaand zich kalm te houden: het at zijn ergenis onwillig op, niet zonder een uiterst leelijk gezicht tegen de Oostenrijksche buren te trekken.

Zoo is het woord aan de diplomatie, dat is aan de kunst van geven en nemen, van schikken en plooien, van koopen en verkoopen. En de Turk lacht nog altijd! Want daar is hij sterk, omdat hij slim is, omdat zijn diplomatie nog altijd kans heeft om althans iets goed te maken van de op het oorlogsveld geleden verliezen. In ieder geval, Konstantinopel met omgeving is al voor hem gered en wie weet, of ook Adrianopel nog niet in zijn handen zal blijven: men spreekt immers reeds van de ontmanteling dier vesting, die in handen van Bulgaar of Turk voor den ander een groot gevaar zou kunnen zijn. Wie weet, of hij ook nog niet iets redden kan van de eilanden, hetzij van de zuidelijke, nog altijd door Italië vastgehouden groep, hetzij van de noordelijke, grootendeels door Griekenland bemachtigd. Maar zijn vloot, lang zorgvuldig binnen de Dardanellen bewaard, kreeg bij de eerste ontmoeting daarbuiten met de Grieksche een aantal welverwachte leelijke klappen, die ondanks alle tegenspraak blijken goed aangekomen te zijn. Hoe het zij, de Jong-Turken, op wier toch reeds hooge rekening de zware verliezen

[pagina 132]
[p. 132]

voor het gemak maar gesteld zijn, hebben afgedaan: ten deele gevlucht, voor een ander deel gevangen gezet, hebben zij niets meer te vertellen en mogen blijven droomen van de omzetting eener Aziatische despotie in een constitutioneel keizerrijk à la Turque, droomen, maar niets meer, vooral niet praten of handelen in den droom.

 

Ook in Frankrijk, gelijk tamelijk allerwege, staan de buitenlandsche aangelegenheden op 't oogenblik sterk op den voorgrond. Het is een geluk, dat in 't Europeesch concert Frankrijk's vertegenwoordiger een man is als Poincaré, dat dus de eer en waardigheid van dit land niet ligt in onbekwame handen als bij Cailloux, de Selves of dergelijken. Poincaré heeft dan ook in de internationale aangelegenheden een zeker initiatief genomen, en zijn stem heeft gewicht. Mme de Thèbes, de profetes, aan wier voorspelling velen geloof schenken, ziet reeds in de naaste toekomst, 1913, verheffing van Frankrijk, vernedering van Duitschland!

Toch zijn waarlijk niet alle voorteekenen gunstig. Ziet men in de eerste plaats op hetgeen aan de diplomatie van een staat kracht bijzet: het leger, zoo is Frankrijk in dezen nog niet de desorganisatie te boven, die een paar tientallen van jaren van democratisch wanbeheer in leger en vloot hebben gebracht. Men moge dan er op wijzen, dat de Balkanoorlog de voortreffelijkheid der Creusotboven de Krupp-kanonnen heeft bewezen, het is zeer de vraag, of alleen het materiaal der artillerie daarginds den doorslag heeft gegeven - eigenlijk geen vraag!

Daar staat tegenover, dat de Fransche weermiddelen nog allerlei te klagen geven. De quaestie van het oude kruit bij de mariue wordt forsch aangepakt maar is nog niet in orde. De tweejarige diensttijd bij de cavalerie, bij welk wapen men schier overal een driejarige oefening noodig acht, vermindert sterk de waarde der bereden manschappen. De laksheid in het vervolgen en straffen dergenen, die zich aan den krijgsdienst weten te onttrekken, wreekt zich nu; onlangs werd in de Kamer het cijfer van 80.000 man genoemd, die het leger aldus derft, bijna twee legercorpsen! Daarbij komt, dat 57.000 man, dus nogmaals een sterk corps, vast zitten in Marocco, en dat generaal Lyautey, die onlangs te Parijs rekenschap gaf van zijn resultaten en vooruitzichten, nog geen spoedige vermindering van dit contingent kan beloven. Of Frankrijk dus bij een eventueelen Europeeschen oorlog slagvaardig zou zijn? Niemand kan het zeggen. Na 40 jaren reeds is de toestand van

[pagina 133]
[p. 133]

legers en hun onderlinge verhouding een open vraag. Eerst een oorlog zelf kan de proef op de som leveren.

Ook op den samenhang tusschen buiten- en binnenlandsche politiek moet men letten. De rol en het beleid van Frankrijk in het Oosten is traditioneel gebonden aan zijn recht en plicht van bescherming der Christenen in de Levant. Het felle anticlericalisme heeft die sfeer van invloed schier prijsgegeven. Onlangs heeft Poincaré - o, uiterst voorzichtig en bescheiden - gewaagd in een zijner redevoeringen hierop te zinspelen. In verband daarmee wil men weten, dat het gerekte verblijf van Kardinaal Annette, den aartsbisschop van Parijs, te Rome en zijn veelvuldige conferenties met Merry del Val beteekenis hebben. In de Kamer heeft onlangs Maurice Barrès de aandacht gevestigd op het belang en den plicht van den staat bij het onderhoud der kerken als nationale monumenten. Heeft dit alles toekomst? Of zal het slechts het verwoede geblaf der anticlericale bende opwekken? Of wellicht de ‘pelure d'orange’ leveren om er het ministerie op te doen uitglijden?

De questie der R.P. in den Senaat vordert uiterst langzaam, of vordert niet. Dit lichaam, waarin de oude politieke ‘bosses’ uit de Kamer, Combes, Clémenceau e.a. zijn ‘bijgezet’, schijnt een meerderheid tegen den maatregel te hebben. Clémenceau zelf, een fel tegenstander, is president der commissie van rapporteurs. Het lot der, door het land geëischte, in de Kamer, zij het niet onverminkt, aangenomen reform-bill is tragi-komisch. Bij de vorige verkiezingen was de Scrutin de liste reeds met eenige moeite van de baan geschoven. Nu is de kans, dat de geheele legislatieve periode, die in 1914 afloopt, voorbij zal zijn, eer de hervorming tot stand komt. De deputés komen dan met leege handen voor de kiezers.

Intusschen nadert de verkiezing van een staatshoofd. Het gaat met stille trom. Een fractie heeft Bourgeois candidaat gesteld, maar deze heeft geweigerd al is het misschien nog niet voorgoed, om redenen van gezondheid. Men noemt verder Poincaré, van de ministers nog Delcassé en Pams, voorts weer den gevallen candidaat der vorige verkiezing Doumer, natuurlijk ook den eleganten kamerpresident Paul Deschanel, zelfs den oud-president Loubet. Zal het een man zijn, die zoo onbeduidend is als de twee laatsten, alleen representeert, en dat nog zonder zelfs een representatieve figuur te zijn? Een waarlijk superieure man is onder de genoemden niet; wel verscheidenen, die zich niet met een role effacé zouden vergenoegen. Treffend is het verschil tusschen de stilte, waarmee men een president der Fransche, en het rumoer, waarmede men een

[pagina 134]
[p. 134]

der Amerikaansche Republiek kiest. Over een 3 weken komen de twee Kamers in vereenigde zitting bijeen, en 't resultaat der stemming wordt onder vrij algemeene onverschilligheid wereldkundig gemaakt... tenzij er een beter man verschijnt. In ieder geval zou een man als Poincaré een waarborg kunnen zijn voor het behoud van den vrede.

En wat is tegenover dit alles het elders gebeurde? Frankrijk en Italië worstelen nog voort in Marokko en op de grens van Tripoli, thans ingelijfd bij Italië - een strijd, die voor beiden tot het gewenschte einde schijnt te zullen leiden. Engeland lijdt op zijn beurt nog altijd aan de suffragetten-kwaal, die niet zal ophouden, voordat eenige flinke voorbeelden zijn gesteld. Rusland konkelt met Japan over het te verdeelen Mongolië zonder zich veel te bekommeren om het mokkende China; met Engeland over Perzië, waar de stilte van het graf heerscht; met Turkije over Armenië, waar men ook al ‘autonomie’ wil zoo goed als in Macedonië, Albanië, Syrië, Arabië en wat er nog meer de Turken en hun eeuwenlang gedragen juk wil afschudden. Van ‘vrede op aarde’ spreekt deze Kerstmis weinig, nog minder van ‘welbehagen in de menschen’. Het ‘vredespaleis’ in Den Haag gaat gestadig voort in bouw, gestadiger dan de vredesidée zelf..... Vivat 1913! Een jaar van bloed? Of een jaar van vredesgedachten? In ieder geval voor ons misschien een jaar van goede herinnering, van versterking onzer nationale gevoelens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken