Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 13 (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 13
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.19 MB)

Scans (91.84 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (3.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 13

(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 304]
[p. 304]

Buitenland.

Sedert nu meer dan een jaar een grand ministère onder leiding van Raymond Poincaré Frankrijk regeert, scheen gezag en orde na herhaalde schokken zich te herstellen, veel van het door wanbestuur ontredderde - met name de landsverdediging - gereorganiseerd te worden, het land zijn aanzien onder de mogendheden te hernemen. Dit is vooral in de laatste maanden bij de verwikkelingen in den Balkan gebleken. Een kleine politiek, blijvende binnen de grenzen der twee groepen: de Triple entente en den Driebond, zou zonder twijfel tot botsingen hebben geleid. De grootere opvatting van staatslieden, die Europa niet in vuur en vlam wilden zetten om den Balkan, en wisten door te zetten dat alliantie en entente niet op den Balkan betrekking hadden, heeft gezegevierd; niet het minst door den invloed van den Franschen premier. Zijn niet alle wolken verdwenen, het schijnt toch wel, dat Duitschland zijn bondgenoot overtuigd, Frankrijk en Engeland het hun bevriende Rusland tot rust hebben weten te manen, en dat de Europeesche oorlog op 't oogenblik is vermeden.

Geen wonder dat in de publieke opinie Poincaré de aangewezen man was voor het presidentschap der Republiek, waarin juist 17 Januari moest voorzien worden. Toch was hij niet de eerste, tot wien men zich wendde bij het zoeken van een candidaat. Volgens een, ook bij de vorming van een nieuw ministerie reeds jaren gevestigde gewoonte, richtte men zich 't eerst tot Léon Bourgeois, die alle republikeinsche stemmen op zich zou kunnen vereenigen, en ook onder de diplomaten van Europa een goeden naam heeft. Dit min of meer obligate gebaar had echter geen uitwerking: ook nu trok Bourgeois zich om gezondheidsredenen terug.

Bleef over Poincaré, en naast hem zijn vriend en geestverwant, de niet minder bekwame en geachte Ribot. Dat naast Ribot de huidige president-minister toch een candidatuur aanvaardde, lag misschien in persoonlijke redenen, misschien in de grootere kansen, die hij zichzelf toekende. In elk geval stelde Frankrijk nu twee mannen van beteekenis op den voorgrond voor het hoogste staatsambt. Het werd waarlijk wel tijd, dat na de drie laatste septennaten van zoo onbeduidende mannen als Faure, Loubet en Faillières, na de

[pagina 305]
[p. 305]

opvolging van minder dan onbeduidende, van bepaald verachtelijke ministeries als die van Monis en Caillaux, den ‘brasseur d'affaires’, na de overheersching van den staat door intrigues en knoeierijen van de couloirs van 't parlement, weer een man, een figuur het land naar buiten vertegenwoordigde en naar binnen leidde.

Maar hier school ook weer een gevaar. De door de populariteit naar voren geschoven man, die wind in de zeilen heeft, de man van karakter wekt democratischen nijd, hij is lastig en gevaarlijk. Zal hij niet te veel regeeren? Te weinig constitutioneel wezen, d.i. te weinig een nul zijn? ‘Het land moge hem wenschen, wij zijn er ook nog’, zoo moet in deze laatste dagen een der kleinzielige politiciens gezegd hebben.

Menschen, die Poincaré kennen, beweren, dat de vrees voor misbruik van macht zijnerzijds ijdel is. Hij zal een constitutioneel president zijn. Meer vroeg men eenigszins beducht, wat van het grand ministère door hem samengehouden zal blijven. Zullen Bourgeois, Delcassé, Dupuy, allen oude premiers, zich voegen onder de leiding van Briand? Maar deze vrees is voorbij: het nieuwe ministerie bestaat uit jongere mannen van gematigde beginselen naast enkele der oude: conservatieven, zegt Jaurès smadelijk.

Op dit pas nu is de oude Combes met zijn bloc weer te voorschijn gekomen uit de ‘limbes du passé’ gelijk een der hoofdorganen zeide. Naast hem trad Clémenceau en de geheele bende, die de gelegenheid schoon zag om den vrijwel verloren invloed te hernemen. Een man aan het hoofd van den staat! Niet een werktuig onzer partij! Vaderlandsche, zakelijke politiek, geen partijgekonkel! ‘A bas le dictateur’, zoo klonk uit deze groep een kreet door de zaal na de verkiezing van Poincaré.

Een incident der allerlaatste dagen kwam de Combisten in 't gevlei. Millerand, die met ernst, volharding, succes bezig was het leger te reorganiseeren en reeds vrij wat had tot stand gebracht, was zoo onvoorzichtig om, kort voor de verkiezing, den overste Du Paty de Clam na jaren in zijn rang in 't leger te herstellen. Deze officier, berucht anti-Dreyfusard, was vóór jaren naar aanleiding van zijn rol in de affaire, ontslagen. Steeds had hij gereclameerd; de vorige minister van oorlog Messimy had hem bepaald herstel in dienst toegezegd, maar... die belofte niet gehouden. Millerand, die alleen recht en 't belang van 't leger, geen politiek in 't oog vatte, achtte zich door die belofte van zijn voorganger gebonden, meende ook, dat de zaak Dreyfus voor goed uit was, en bij administratieven maatregel, buiten kennis van den ministerraad,

[pagina 306]
[p. 306]

herbenoemde hij den officier in zijn rang bij het territoriale leger. Het oogenblik was ongelukkig gekozen; de Combisten triomfeerden. Millerand, ziende, welke beteekenis men aan zijn daad hechtte, trok zich terug om zijn vriend en collega Poincaré niet te schaden.

Intusschen hadden de Combisten hun candidaat gevonden. De minister van landbouw Pams, een schatrijk, joviaal, in zijn streek te Perpignan zeer gezien man, zonder politieke beteekenis, zou hun willig werktuig zijn. Inderdaad zetten zij het door dat hij in de ‘réunion plenière’, waarin twee dagen vóór de verkiezing de candidaat der republikeinen werd aangewezen, als zoodanig met enkele stemmen boven Poincaré, maar zonder volstrekte meerderheid werd aangewezen. Poincaré, zoo meende men, zou nu, zoo hij al gekozen werd, in de volgens veler meening onmogelijke positie komen van zijn ambt te danken aan de stemmen van rechts: royalisten, nationalisten. Doch de knoeipolitiek van het oude bloc sneed zich zelf in de vingers. Want de réunion plenière der linker groepen had niet slechts de geünifieerde socialisten maar ook een sterke vleugel der progressisten, goede republikeinen toch, uitgesloten. En zoo kon men Poincaré, die bij de eerste stemming op 't congres slechts een enkele stem miste om verkozen te zijn, en bij tweede een flinke meerderheid behaalde, geenszins als ‘l'élu de la droite’ beschouwen; hij had ook van zuivere republikeinen een meerderheid boven Pams, die in zijn niet terugkeert. De theorie trouwens, dat stemmen van rechts bij een beslissing niet meetellen, is een hoogst onbillijk overblijfsel van 't Combisme. Als bijzonderheid bij deze verkiezing zij nog vermeld, dat de uiterste vleugel der socialisten met Vaillant, die 69 stemmen haalde, bij beide stemmingen zich bleef isoleeren.

Zoo is dan Poincaré president der Fransche republiek. Een voldoening voor allen, die een beteren koers in dit land in 't belang van vrede en beschaving achten.

 

En dat heeft Europa, heeft de wereld thans wel broodnoodig. Het is nu wel duidelijk, dat Turkije voortdurend uitvluchten zoekt om tijd te winnen en te zien, of hier of daar door het aanstoken of het afwachten van internationale verwikkelingen geen gelegenheid zal komen om de noodzakelijkheid te ontloopen van de overgave van Adrianopel en een aanzienlijk deel der eilanden in de Egeïsche zee. Van Skoetari en Janina, van de eilanden in de buurt van Macedonië, Thessalië en Griekenland is niet ernstig sprake meer: de beide steden houden het nog wel vol maar haar verlies is ook

[pagina 307]
[p. 307]

in Turksche kringen als onvermijdelijk erkend, zoo goed als dat van de genoemde eilanden.... Maar Adrianopel op te geven en de kusteilanden van Klein-Azië, Chios enz., zoover zijn die kringen nog niet. De Porte wringt zich in allerlei bochten en stoort zich weinig aan de papieren vertoogen der mogendheden, die het blijkbaar niet eens hebben kunnen worden over dwangmaatregelen en hebben moeten afzien van het eenige afdoende argument. Te Londen heeft zij de onderhandelingen doen staken, zoo niet doen afbreken, maar in de door de Balkanstaten zoo krachtig, als het eenige middel dat overschiet, aangeboden hernieuwing van den oorlog ziet de Porte volstrekt geen voordeel: zeggen hare generaals niet aan ieder, die het hooren wil, dat hare legers voor de verdediging der Tsjataldsja-linie nog deugen maar in het minst niet voor den aanval? En loopt zij bij hernieuwing van den oorlog geen groote kans - de Balkanstaten en de mogendheden wezen er haar met nadruk op - ook nog Konstantinopel en den Chersonnesus te verliezen? Maar zij blijft hopen op oneenigheid, zoo dikwijls haar redding gebleken. In de eerste plaats op oneenigheid tusschen Rusland en Oostenrijk, die ook leelijk genoeg tegen elkander doen, maar de eene door Frankrijk met zijn aanzienlijke geldmacht, de ander door de Triplice worden tegengehouden, terwijl met name de Hongaarsche banken ook al van Fransch crediet moeten leven. Dan op de een oogenblik dreigende vijandschap tusschen Roemenië en Bulgarije, waarin evenwel het laatste het komende onheil heeft kunnen bezweren door aan Roemenië een gebiedsuitbreiding bij Sililstria te beloven als belooning voor zijn neutraliteit. Dan de Albaneesche kwestie, die door de tusschenkomst der mogendheden echter ten slotte meer een grenskwestie is geworden. Dan de niet altijd innige vriendschap tusschen Grieken en Bulgaren, Bulgaren en Serviërs, Serviërs en Montenegrijnen, die evenwel door allerlei sensatieberichten minder hecht is voorgesteld dan zij werkelijk blijkt te zijn.

Op het oogenblik schijnt de hoop der Turken diensvolgens ijdel te zullen blijven. Maar hoe lang zullen de Balkanstaten nog geduld willen oefenen? Waarschijnlijk niet heel lang meer en de mogendheden hebben reeds door het uitbreken van den oorlog zelf ondervonden, dat de Balkanstaten niet veel geduld meer over hebben gehouden.

Voor hen is het bezit van Adrianopel ook gewenscht, om reden dat de Grieken dan wel Saloniki zullen mogen houden, al wordt het op verlangen van Oostenrijk een vrijhaven, waarheen dat rijk zich een weg zou willen bedingen. Maar de Porte weigert nog altijd

[pagina 308]
[p. 308]

en de Nationale Vergadering, die zij bijeenroept, zal ook wel niet zoo grif geneigd zijn om toe te geven. Neen, het eenige middel om Turkije te dwingen is de vrees voor Konstantinopel, van de landzijde door de vereenigde Balkanstaten, van de zeezijde door de schepen der mogendheden of van enkele harer besprongen. En daarop zullen zij het misschien laten aankomen, alvorens zij afzien van het sterke Adrianopel met zijn moskeeën en kaliefengraven en van de kusteilanden, welker afstand het begin is van de ontreddering ook van Klein-Azië - alvorens zij berusten in het ‘Finis Turchiae’, dat steeds duidelijker aan den staatkundigen hemel te lezen is. Of - de laatste berichten doen het verwachten - zal zij toegeven aan den drang, met name ten slotte door Rusland op haar geoefend, en vrede sluiten op de geëischte voorwaarden, zich nederleggend bij Allah's duidelijk raadsbesluit.

Bij dat alles valt wat er elders geschiedt minder in het oog. Toch mogen wij niet vergeten, hoe in Engeland de Home Rule voor Ierland zoo goed als beklonken is ten gevolge van de krachtige houding der Regeering, die hare aan hare Iersche helpers gedane belofte staat in te lossen. Het zal nog wel niet gaan zonder ernstig verzet in Ierland zelf, in het protestantsche Ulster, zonder een laatste poging van de tegenstanders in Engeland, die voortdurend op de loer staan om de Regeering omver te werpen, maar het zal toch gaan, ook ten slotte in het Hoogerhuis.

Ook mogen wij niet onvermeld laten, wat er in Zuid-Afrika voorvalt. Het gedwongen uittreden van den populairen Hertzog uit het Unie-ministerie heeft de Unie zelve ernstig bedreigd: de tegenstelling tusschen Afrikaan en Imperialist is krachtiger dan in de laatste jaren geschied was weder voor den dag gekomen. Botha en de zijnen spelen hoog spel met de verwijdering van Hertzog uit hun midden, want zij kunnen weten, dat niet alleen de Afrikaan van de voormalige Kruger-partij, maar ook de ingeboren Engelschman het met Hertzog eens is, als die, zooals hij te De Wildt deed, de stelling opwerpt: eerst Zuid-Afrika. dàn het Empire. Het kolossale standbeeld van Kruger, te Pretoria eindelijk verrezen, kan dienen als een waarschuwing voor hen, die het Empire al te zeer willen op den voorgrond stellen of ten minste den schijn daarvan aannemen. In ieder geval, de oude tegenstelling tusschen de Krugeren de Botha-partij is op bedenkelijke wijze herleefd. Tot voordeel van de werkelijke imperialisten, tot voordeel van de zuiver Engelsche partij, van die van Cecil Rhodes, thans van Jameson?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken