Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 13 (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 13
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.19 MB)

Scans (91.84 MB)

ebook (4.62 MB)

XML (3.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 13

(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 287]
[p. 287]

Buitenland.

Nog altijd geen vrede. Maar hij is ontegenzeggelijk weder een goede schrede naderbij gekomen, sedert ook het even heldhaftig verdedigde als aangevallen Adrianopel eindelijk gevallen is. De zaak van Skoetari en van de oorlogsschatting houden het tot stand komen van den vrede nog tegen, maar de voor de Tsjataldsja-linie gesloten wapenstilstand wijst op een spoedig definitief einde der vijandelijkheden.

Skoetari verkeert namelijk nog altijd in staat van beleg, hoewel de mogendheden het aan het onafhankelijke, nog souvereinlooze Albanië, waarbij het historisch, geografisch en ethnologisch ook behoort, hebben toegezegd en Turkije dit heeft goed gevonden. Maar de Montenegrijnen willen het hebben als prijs voor al hunne moeiten en zware verliezen. Zij willen, ofschoon door de Serviërs, die hunne troepen terugtrokken, feitelijk reeds in den steek gelaten, niet anders wijken dan voor door de mogendheden gebruikt geweld. En dat geweld is in aantocht. Een gemeenschappelijke vlootdemonstratie van Oostenrijk, dat in dezen krachtig voor Albanië opkomt en dit blijkbaar tegenover het op den Balkan machtige Servië en Bulgarije tot zijn trouwen vriend wil maken, met Engeland, dat de militaire leiding op zich heeft genomen, en Duitschland, gesteund door de moreele, ja feitelijke medewerking zelfs van Rusland en Italië, zoo nauw met de Montenegrijnsche dynastie verbonden, zal de Montenegrijnen tot rede brengen. Zij sputteren nog ernstig tegen en dreigen met bloedig verzet maar het einde is te voorzien en koning Nikita van de Zwarte Bergen zal naar zijn rijkje moeten terugkeeren zonder Skoetari te hebben veroverd en geännexeerd. Veroveren, dàt zou men hem nog wel willen toestaan, maar houden in geen geval. Montenegro zou zoodoende met weinig voordeel van den oorlog afkomen, tenzij er nog iets op gevonden wordt, b.v. door een groote schadeloosstelling in geld,

[pagina 288]
[p. 288]

grooter dan aanvankelijk reeds door de mogendheden is geboden. Er liepen reeds geruchten, dat koning Nikita zou aftreden als gecompromitteerd tegenover zijn eigen volk, ja dat Montenegro in zijn geheel bij Servië, het nauw verwante grootere rijk, zou worden ingelijfd en de dynastie zich tevreden zou stellen met rechten op den Servischen troon. Die geruchten zijn weder verstomd maar het is toch wel tragisch, als het dappere kleine bergvolkje, dat den strijd moedig begon, zoo in den hoek zou worden geschoven en hoogstens met een goede fooi zou worden afgescheept.

En ook met de oorlogsschatting is het nog lang niet in orde. De bijna 70 millioen turksche ponden (750 mill. gulden), die door de bondgenooten worden gevraagd, zijn blijkbaar een te zware last voor het duchtig gekortwiekte Turkije, dat eerder veel geld noodig heeft om het kleine overschot van zijn Europeesch rijk en het nog te exploiteeren Aziatische deel weder eenigszins te verheffen uit het diepe verval, om zijn in den oorlog gemaakte zware schulden te betalen, al moeten de bondgenooten voor de geannexeerde deelen natuurlijk ook hun deel daarvan overnemen. De geldschieters van Turkije zouden zulk een oorlogsschatting natuurlijk liever in het geheel niet zien en de mogendheden, wier onderdanen die geldschieters zijn, met name Frankrijk, zullen deze zaak ook niet zoo maar aan de bondgenooten overlaten.

Met dat al, de diplomatie heeft hier werkelijk een bewonderenswaardig resultaat bereikt. Het was hoogst moeilijk de overeenstemming der mogendheden te verkrijgen, met name Oostenrijk en Rusland tot overeenstemming te brengen, die beiden zoo ernstige belangen op den Balkan hebben en waarvan het laatste nauwelijks zijn al-slavische onderdanen in toom kan houden.

Maar het is gelukt, dank zij de houding van Frankrijk en Engeland, dank zij de vredelievendheid van de drie keizers, dank zij ook de algemeene vrees voor een wereldoorlog, welks vredesverzekeringspremie betaald wordt in de zware lasten van de defensie overal.

Dit mag men wel bedenken bij de jeremiades over die lasten. De ‘deskundigen’ van den kouden grond, die, natuurlijk alleen om ‘principieele’ redenen, daartegen opkomen, hebben gemakkelijk praten en vinden allicht vriendelijk gehoor. Zij vergeten, dat bij aanzienlijke legervermindering en legerbeperking de kansen op een oorlog, die dan in verschrikkelijkheid zou afnemen, evenredig zouden toenemen en het der veelgesmade diplomatie zeer moeilijk zou vallen om te bereiken, wat zij thans reeds bereikt heeft: ver-

[pagina 289]
[p. 289]

mijding van een wereldoorlog. Ook wij, kleinere natiën, moeten ons evenredig deel in die verzekeringspremie dragen. In ieder geval toch is betalen, veel betalen nog beter dan oorlogvoeren. Als dit laatste niet meer te vermijden is, als er noodzakelijk moet gestreden worden, dan in Godsnaam maar vooruit. Maar zoolang het tot dit uiterste nog niet behoeft te komen, mag men niet al te bitter klagen over de zware lasten, die juist dienen om dat uiterste te ontwijken. Dit mag men in Duitschland wel bedenken, al wordt thans op de zeer vermogenden zware druk gelegd.

Maar met het tot stand komen van den vrede zal nog lang niet alles afgedaan zijn. De bondgenooten op den Balkan zijn het nog lang niet eens over de verdeeling van den buit en ook daarbij zullen de mogendheden een woordje mee te spreken hebben.

 

Hebben wij reeds in ons vorig overzicht erop gewezen, dat de keuze van Poincaré tot president der Fransche republiek niet zoo snel aan alle politieke moeilijkheden een einde zou maken, dit is reeds weinige weken na zijn aanvaarden der regeering gebleken. Het bewind van Briand, waarin het ‘groote ministerie’, zij het ook verzwakt, voortleefde, heeft bij de eerste gewichtige stemming in den Senaat het onderspit gedolven. Het gold natuurlijk de R.P., waarvan de veteranen der Combistische kliek, de oude garde der mannen, die in 't laatste decennium het vaderland aan eigen partij hebben opgeofferd, niet willen weten. Vooraan stond natuurlijk met Combes, Pelletan en anderen de oude Clemenceau, nog altijd de ‘tombeur’, die dus weer een ministerie bij de vele voegde, welke hij omverwierp. Briand is waardig gevallen, als een man, die nog een groote toekomst hebben kan.

De toestand door dit incident geschapen is verward en moeilijk: het verwerpen van een maatregel, die reeds vóór drie jaar de cry was bij de verkiezingen en reeds al te lang werd uitgesteld, een conflict tusschen de Kamer, die bij herhaling den maatregel aannam, en den Senaat. Daarbij kwam de urgentie der legervoorstellen, die aan de orde zijn en waartegen zich eveneens, onvaderlandslievend, zoowel de radico-socialisten als de partij van Jaurès kantten. Een energiek man om deze moeilijkheden op te lossen was op dit pas niet te vinden. Barthou heeft het bewind op zich genomen en een naar omstandigheden vrij goed ministerie uit oude en nieuwe elementen gevormd, - maar ieder beschouwt zijn regeering als voorloopig. Van de twee groote questies heeft hij die van de R.P., die 't struikelblok van Briand is geworden, op den achter-

[pagina 290]
[p. 290]

grond geschoven, met het niet zeer gerechtvaardigde optimisme, dat er wel een oplossing zal te vinden zijn. Beslist en onverzettelijk heeft hij zich daarentegen, met zijn op dit punt homogeen ministerie, in de bres gesteld voor de legerreorganisatie met vasten driejarigen dienst. Dat, tegenover de legeruitbreiding in Duitschland, waarvoor men daar zuchtend zware offers brengt, een dergelijke maatregel dringend noodig en alle offers waard is, gevoelen alleen niet de lieden, bij wie het vaderland achteraan komt in de politiek. Maar dergelijke lieden zijn in Frankrijk talrijk; terwijl in Duitschland zelfs de socialisten nationale gezindheid toonen. Welk lot aan de wet beschoren is, kan men dus niet zeggen. Niet gunstig is het voorteeken dat ligt in de weinige haast, die men maakt: de behandeling is tot na 't parlementair reces uitgesteld. Zoo toont nog het radico-socialisme zijn macht. Zijn het stuiptrekkingen? Het kan wel zijn, dat, zelfs zonder reform-bill, de algemeene verkiezingen van 1914 een ‘doomsday’ werden van de woelgeesten, die zoo lang de politiek stop gezet en de maatschappij ontredderd hebben. Intusschen merken wij op, dat bij deze crisis Poincaré volstrekt niet den dictator heeft gespeeld, waarvoor men hem uitkrijt, maar zonder persoonlijk ingrijpen den streng constitutioneelen weg heeft gevolgd.

En toch dient men zich af te vragen: is de opoffering van drie volle levensjaren der jeugd een niet te zwaar offer om door langer diensttijd te vergoeden wat aan het getal ontbreekt, wat daaraan ontbreekt ten gevolge van een lager bevolkingscijfer dan Duitschland kan aanwijzen? Dit is toch zeker wel het uiterste, terwijl Duitschland desnoods nog zwaarder financieele lasten kan opleggen en voor het bevolkingscijfer niet bang behoeft te zijn. Duitschland kan dezen wedloop langer volhouden dan Frankrijk, zou men denken!

Daar komt nog juist vóór de sluiting dezer maandkroniek het bericht van Skoetari's val. Wat nu? Er is zekere onrust in Europa merkbaar, maar ook Rusland schijnt te zullen blijven bij het eenparig besluit der mogendheden, dat Skoetari aan Albanië komt, en Montenegro zal moeten toegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken