Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 17 (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 17
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.03 MB)

Scans (90.12 MB)

ebook (4.60 MB)

XML (3.75 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 17

(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

Leestafel.

H.F. Tillema. ‘Kromo Blanda.’ Over 't vraagstuk van ‘het Wonen’ in Kromo's groote land. 2e deel, 1916.

Wanneer de heeren voorstanders van het ‘batig slot’, van een halve eeuw en langer geleden, nog konden kennis nemen van ‘Kromo Blanda,’ zouden zij zich moeten schamen over hun cynisme of, wat wij liever willen onderstellen, over hunne onkunde. Hunne redeneering was immers: ‘in alle behoeften van Indië wordt ruimschoots voorzien, en als er dan toch nog geld overblijft kunnen wij het met een gerust geweten tot ons nemen.’ Dat er dan alleen geld kon overblijven door dat men den Javaan (de eilanden buiten Java telden nauwelijks mede) te zwaar belastte, kwam zelfs niet bij hen op; die ‘onderdaan’ verkeerde immers, ondanks alle belastingen in geld en in arbeid, in een geluksstaat.

Maar dit daargelaten; op alle tonen werd den weinigen bestrijders van het ‘geniale’ stelsel voorgezongen dat in alle behoeften der koloniën immers ruimschoots, met milde hand, werd voorzien. En hoe was nu de toestand toen, met het jaar 1878, de ‘bijdragen aan het moederland’ ophielden? Hoe is hij, al is in de latere jaren inderdaad heel wat gedaan, grootendeels nu nog? Laat ons slechts zeggen dat, wanneer de middelen daarvoor konden worden aangewezen, veel meer zou zijn gedaan om ons eilandenrijk verdedigbaar te maken; om handel en nijverheid te bevorderen; om door een goede politie lijf en goed der inwoners beter te beschermen; om dezen, door opvoeding en onderwijs, te brengen tot een hoogeren trap van beschaving; om op allerlei wijzen de zooveel te wenschen latende volksgezondheid op beter peil te stellen, en zoovoorts.

De heer Tillema heeft zich beijverd, met feiten en cijfers aan te toonen hoe ellendig het thans met de volksgezondheid in Indië gesteld is. In het eerste deel, door mij besproken in Onze Eeuw van November 1915, had hij het over de groote behoefte aan zuiver water; thans behandelt hij verschillende plaatselijke toestanden, die met alle begrip van hygiène spotten.

Dat hij daarmede een buitengewoon nuttig werk doet, staat

[pagina 156]
[p. 156]

vast. En er mag wel eens op worden gewezen, op hoe onbaatzuchtige wijze dat werk wordt verricht. Niet alleen, dat hij daaraan bijzonder veel tijd, moeite en zorg besteedt, maar men kan ook gerust zeggen dat hij er duizende guldens aan ten koste legt: de geheele uitgaaf - dit 2e deel omvat 266 folio bladzijden op goed papier en goed geïllustreerd - geschiedt voor zijne rekening; het boek is niet in den handel, maar het is verkrijgbaar voor belangstellenden. Zoo verzekert de auteur zich een aantal lezers, die op grond hunner aanvraag de verplichting gevoelen, met aandacht van het geschrift kennis te nemen, en worden de gegeven feiten en cijfers in ruimen kring bekend. En op deze voortreffelijke wijze toont de heer Tillema daadwerkelijk zijne liefde voor het land, waar hij de beste jaren zijns levens heeft doorgebracht.

E.B.K.

Th. Emonds. Gemeentebedrijven en concessies in Nederland. Uitgevers-vennootschap ‘Futura’ te Leiden, 1916.

Dit werk is uitteraard niet geschikt voor eene korte bespreking, en ik moet mij dus tot eene aankondiging bepalen. Laat ik dan slechts zeggen, dat de Schrijver vele gegevens betreffende zijn onderwerp heeft bijeengebracht, en daaraan tal van juiste opmerkingen vastknoopt. Slechts op zeer enkele plaatsen is de stijl minder helder, b.v. op blz. 71, waar gezegd wordt dat ‘de productiekosten van het gas in Leiden’ gemiddeld 2.742 cent per M3 bedragen; dat men daarbij sommige uitgaven te ruim stelde, andere verwaarloosde, maar.... ‘eene berekening toonde aan dat de in rekening gebrachte kosten ongeveer tegen de niet in rekening gebrachte opwegen.’ De prijs blijft dus na correctie ongeveer 2¾ cent, zou men zeggen: maar de S. vervolgt: ‘Voor productiekosten kreeg men per M3 3.750 cent.’

Duidelijk is dit niet; misschien moet men denken aan een drukfout? Zoo zou men nog wel enkele andere kleine aanteekeningen kunnen maken; maar over 't geheel geeft de S., na meer algemeene beschouwingen, een goed gedocumenteerd overzicht van hetgeen er ten aanzien van gemeentebedrijven en door gemeenten verleende concessies in ons land al zoo is voorgevallen, en welke bezwaren zich daarbij voordeden of voordoen.

E.B.K.

Bloemlezing uit het Pratum Spirituale van Johannes Moschus, van inleiding en aanteekeningen voorzien door D.C. Hesseling. Utrecht. G.J.A. Ruys.

Ik zou misschien niet wagen voor de bespreking van dit

[pagina 157]
[p. 157]

boekje - het tweede deeltje in de Serie ‘Aetatis Imperatoriae scriptores’, die in den vorigen jaargang van dit Tijdschrift (XV 4 p. 149) door mij werd aangekondigd - plaatsruimte op onze Leestafel te vragen, indien het werkje zonder inleiding ware verschenen. Want de Geestelijke Lusthof van dezen vromen Johannes biedt op zich zelf weinig bekoorlijks aan, en wanneer de heer Hesseling zijne keur uit deze verhalen eene ‘bloemlezing’ noemt, dan zien wij daarin voornamelijk zijn wensch om in de beeldspraak van den titel te blijven. Aandacht echter verdient deze uitgaaf om hare introductie, uitermate belangrijk voor elkeen die een helder inzicht wenscht te krijgen in het nog altijd voor velen verwarrende vraagstuk der z.g. koiné, het ‘gemeenlandsche’ Grieksch. Den strijd tusschen spreektaal en schrijftaal, den wedijver tusschen rhetoriek en familiariteit, dien wij zoo duidelijk waarnemen in ons eigen moderne taalleven, de merkwaardige zorg eenerzijds om den kostbaren schat der overgeleverde taalkunst niet te schenden, de gezonde behoefte andererzijds om ook in de taal te toonen dat leven en veranderen identieke begrippen zijn, dit alles toont de schrijver van deze Inleiding door een zeer boeiende taalhistorische schets. Nog steeds blijft voor onze belangstelling veel in die taalhistorie duister. In iedere antieke taal is natuurlijk het materiaal, benoodigd tot kennis van de volkstaal schaarsch: ‘gesproken oud-grieksch’ bezitten wij bitter weinig. Maar zooveel materiaal als er in deze beschikbaar is, is natuurlijk ook aan den heer Hesseling bekend en bij het schrijven van deze Inleiding gebruikt, en zulks zonder dat de lezer dat op vermoeiende wijze bemerkt. Want dit is een van de aantrekkelijke eigenaardigheden dezer Introductie: zij handelt over zeer geleerde en ten deele zeer ingewikkelde questies met zoo heldere eenvoudigheid dat de lectuur niet alleen moet worden aanbevolen aan de ‘studenten in de letteren en in de theologie’ voor wie de Schrijver het boekje in de eerste plaats bestemde, maar tevens aan iedereen die zich gaarne een voorstelling wil vormen van de taal in welke hetzij de Evangelisten hetzij de Kerkvaders zich uitdrukten.

K.K.

Spel van St. Servaas. Tekst door Chrétien Mertz, pr. Uitgevers J.K. Alberts te Sittard en J. Meyer Dupuits. Maastricht.

Als gedenkboek aan het Openluchtspel ter eere van den H. Servatius in Juli 1916 te Maastricht gevierd heeft dit boek zeker zijn waarde. Ook als nieuwste bewerking van de St.-Servaas-

[pagina 158]
[p. 158]

legende na Hendrik van Veldeke, en na de vertolking van Mej. Marie Koenen (zie O.E. XIII. 2 306)? Beroofd van den steun der muzikale begeleiding van Philip Loots en ontdaan van de bekoring der vrome vertooning op de plek zelve die door de herinnering aan den Heilige voor de Roomsch-katholieke toeschouwers gewijd was, laat dit ‘spel’ den lezer, misschien niet alleen den katholieken lezer wat koel. Ligt het aan den hoofdpersoon, die zoo weinig dramatische eigenschappen meebrengt? Ligt het aan de vage omlijsting, aan de conventioneele symboliek der personen die hem omgeven, de frivole Romeinen en de stoer-noorsche Germanen? Of was de noodzaak om in des Heiligen uitwijking uit Tongeren naar Maastricht het zwaartepunt der legende te leggen, van ongunstigen invloed op den dramatischen bouw?

Wellicht zijn deze vragen onredelijk in de oogen der katholieke lezers. Want katholiek is dit werk bij uitnemendheid. Niet slechts - zooals van zelf spreekt - in de opvatting en de behandeling der legende; maar ook, in eene voor ieder ‘letterkundig’ lezer belanghebbende mate, ten opzichte van de taal, de dichtertaal. Het is zeer de moeite waard in den met groote toewijding en niet zonder talent verrichten dichtersarbeid van Pater Mertz op te merken, met hoe zorgvuldige gestrengheid en hoe correct door de school tot welke hij behoort, die poëtische dictie en die versbouw worden gehandhaafd, die in de Nederlandsche dichtkunst een halve eeuw geleden in eere waren Dit verschijnsel te constateeren beteekent niet het onvoorwaardelijk te misprijzen.

K.K.

Judith. Heldenspel van Herman van den Eerenbeemt. Beverwijk. J. Vink Pzn.

Van geheel anderen aard dan het hierboven besproken spel van St.-Servaas is het heldenspel door den Heer van Eerenbeemt gedicht. In zeker opzicht was voor hem de taak minder zwaar dan voor zijn zuid-nederlandschen geloofsbroeder. Want in het Boek Judith ligt niet alleen de stof gereed voor een aangrijpende dramatische handeling maar tevens zijn er weinige figuren, zoo zeer geschapen om den aandachtigen lezer van de Septuagint te boeien en te ontroeren als de Weduwe die zich om de wille van haar stad en haren God hult in den tooi der onkuischheid en het zwaard van den sluipmoord aangordt.

De Judith die de Heer van den Eerenbeemt ons toont is geen onwaardige herschepping van de trotsche vrouw uit het apocriefe bijbelboek dat haren naam draagt en, had de Dichter kunnen

[pagina 159]
[p. 159]

besluiten haar tot de heldin van een kort episch verhaal te maken, zoo zou hij - naar ik meen - een blijvende voldoening van zijn werk hebben gehad. Maar hij wilde een drama geven, hetzij dat de eisch eener openbare feestopvoering, hetzij dat eigen begeerte hem daartoe drong. In alle bescheidenheid meen ik dat die taak voor hem te zwaar is gebleken. Groote woordenrijkheid in de koorzangen zoowel als in de reden van den Hoogepriester, de Oudsten en al de verdere medezingenden en medesprekenden kan niet verhinderen dat over het geheel eene zekere matheid ligt die, nog vermeerderd door een te geringe tucht in de dichterlijke dictie, slechts verdwijnt zoodra de Heldin zelve ten tooneele verschijnt. En zoo blijft toch, ondanks veel, ook ondanks het te-veel van hetgeen ons in deze tweeduizend en vijftig verzen werd gegeven, om de hoofdpersoon dit drama welkom, - vooral indien de inleiding van den dichter velen mocht bewegen het Boek Judith zelf eens te lezen.

K.K.

Jules Schürmann. De eenzame weg. Hilversum, C.A.J. van Dishoeck, 1916.

Wat de dichter bedoelt, wanneer hij, dankbaar zeker voor de vreugden die het in stilte betreden pad hem heeft geschonken, dezen jongsten dichtbundel ‘de eenzame weg’ noemt zegt hij met een woord van Villiers De l' Isle-Adam, dat een schijn van aanmatiging heeft, maar in waarheid niet aanmatigend is: Crois bien qu il y aura toujours de la solitude sur la terre pour ceux qui en seront dignes.’ Het is niet zoozeer de eenzaamheid als het stil alleen zijn dat dezen dichter bekoort; de Grieken hadden daar een sprekend woord voor: zij noemden het anachorésis, terugwijking: het is de solitudo van hen die in de stilte goede stemmen hooren. Van vele zulke goede stemmen getuigt Schürmann in dit bundeltje: de stilte was voor hem als die oude viool die hij hoort fluisteren:

 
Wie mij beminnen, minnen mij voor 't leven,
 
Daar ik in liefde, liefde weêr zal geven...
 
En lief en leed en droeve erinneringen
 
Melodisch op mijn snarentuig doe zingen.

en de wijding van zijn eenzamen weg wordt er niet minder door dat hij in eenvoudige verzen ons de deelgenooten maakt van wat hij zag en hoorde.

K.K.

[pagina 160]
[p. 160]
J.M.J. Schepper. De wet op de Oorlogswinstbelasting. Haarlem. H.D. Tjeenk Willink en Zoon.

De Minister van Financiën heeft onlangs per advertentie alle ‘gegadigden’ voor de oorlogswinstbelasting opgeroepen en gewaarschuwd. En daarna zijn de aangifte billetten aan zeer velen toegezonden Maar de vraag of men tot die gegadigden behoort is niet voor iedereen gemakkelijk te beantwoorden. Men kan meenen uit dezen hoofde den fiscus het zijne te moeten geven en toch niets verschuldigd zijn, b.v. wanneer men in privé (niet in uitoefening van zijn bedrijf) door speculatie in fondsen winst gemaakt en zijn inkomen vermeerderd heeft. Menig ander kan de vraag stellen of vermeerdering van inkomen, hem ten deel gevallen, wel ‘een onmiddellijk of middellijk gevolg is van den oorlogstoestand’ in den zin der wet. Het is voor ieder, wien dit aangaat zaak zich omtrent deze en andere vragen zekerheid te verschaffen, de strafbepalingen zijn ‘ni tendres ni doux’; bij een aanslag tot navordering wordt de schuldige aan de schandpaal genageld (zooals in het V.V. der Tweede Kamer werd gezegd) door zijn doopceel in de Ned. Staatscourant openbaar te maken. De wet heeft terugwerkende kracht en ‘wordt geacht’ in werking te zijn getreden met 1 Augustus 1914!

Altemaal redenen om een betrouwbaren leidraad voor de kennis der wet te waardeeren. Mij komt het voor, dat het hierboven genoemd werkje - om in den uitgeversstijl te spreken - ‘in deze behoefte voorziet’. De sch. is commies aan het Ministerie van Financiën en was secretaris der Staatscommissie, die het voor-ontwerp samenstelde; hij is dus ‘nourri dans le sérail’ en mag ‘worden geacht’ de ‘détours’ te kennen. Dit vermoeden wordt door kennisneming van zijn arbeid bevestigd Na eene inleiding, welke de voorgeschiedenis vermeldt, het aanvaarde stelsel verklaart en de buitenlandsche wetgeving op dit punt vermeldt, laat schr. de wetsartikelen met een zeer duidelijke toelichting en met veel verwijzingen naar de gewisselde stukken volgen. Wie dit werkje zorgvuldig leest, zal de - niet altijd zoo eenvoudige - bepalingen der wet kennen en begrijpen. Een tweede druk is reeds verschenen.

H.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Spel van St. Servaas


auteurs

  • E.B. Kielstra

  • K. Kuiper

  • Henri Smissaert

  • over D.C. Hesseling

  • over Herman van den Eerenbeemt

  • over Jules Bernard Schürmann

  • over J.M.J. Schepper

  • over H.F. Tillema

  • over E.M.Th. Emonds