Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Eeuw. Jaargang 17 (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 17
Afbeelding van Onze Eeuw. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Onze Eeuw. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.03 MB)

Scans (90.12 MB)

ebook (4.60 MB)

XML (3.75 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Eeuw. Jaargang 17

(1917)– [tijdschrift] Onze Eeuw–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 136]
[p. 136]

Van den hak op den tak
Door ΤΙΣ.

Practische moralisten weten het wel: gij kunt iemand, zonder hem te ontstemmen, veel verwijten, maar niet, dat hij geen goede opvoeding heeft genoten. Zeg hem dus, dat de zoon zijner ouders natuurlijk een gentleman is; hij zal u dat toegeven. Zeg hem dan, dat b.v. vloeken niet ‘de bon ton’ is, kwaadspreken niet gedistingeerd, dronkenschap niet elegant. Hij zal begrijpen, fatsoenshalve deze dingen te moeten nalaten en zijn best daartoe doen. Waarmee al iets is gewonnen. Staat het motief niet hoog, de praktijk is gunstig. En de kinders van zulke fatsoenlijke ouders leeren ook wat zij aan hun stand verplicht zijn.

Zoo kweekt men deugdzame menschen. Noemt gij ze liever gedresseerde apen, vergeet niet dat die voor de samenleving minder lastig dan ongedresseerde zijn.

Natuurlijk roeit de dressuur de natuur niet uit en komt de aap wel weer te vaak uit de mouw. In toto is de winst dus niet meer dan dat nu minder plomp en grof, in fijner stijl wordt kwaad gedaan. Die winst noemen we ‘beschaving’.

Een vernisje dus maar? Ach ja; al wordt door den tijd de glimmende laag harder en door bijstrijken dikker, het oppervlak glad, - de ruwe ondergrond blijft en ‘werkt’ telkens weer ‘op’. Wie dat weet, verbaast zich niet meer over de barsten en scheuren. Ook de practische moralist weet dat wel en heeft de verbazing verleerd.

[pagina 137]
[p. 137]

Maar hij gaat voort met zijn stelsel toe te passen. Wat zal hij anders doen?

***

 

O, de heerlijkheid van ‘het pathologisch geval’ in de letterkunde. Critici vallen er met lust op aan, ontwikkelen hun stelsels; van pro's en contra's davert de lucht. Rien n'est beau que le vrai! juicht de een.... Que le laid! smaalt de ander.

Is de vraag niet heel eenvoudig? Mits men niet bang zij voor een ouderwetsch woord. De ‘goede smaak’ moet den schrijver den weg wijzen, zijn werkwijze bepalen, hem grenzen stellen. De schrijnende tragiek van de ‘ziekte’, in welken vorm ook, bant hij niet uit den kring, waarbinnen hij zijn camera op het leven richt, maar als ‘man van smaak’ houdt hij maat...

Of ligt hierin geen norm? Valt er ‘de gustibus’ niet te twisten? Dan zwijge alle kritiek. Maar natuurlijk is er over schoon en onschoon wel te redeneeren. Wanneer uit het werk geen licht straalt, daarin geen hoop gloort, het niets is dan treffend-trouw beeld van troostelooze narigheid en ellende, hoe kunt ge dan anders dan het prijzen als ‘knap’, maar afwijzen als onschoon, omdat slechts in tijden van verval de mensch zich verlustigen kan in wat niet is gezond, verheffend, opbeurend, vertroostend?

Dus toch ‘tendenz-kunst’? Wees niet bang voor 'n woord. Niet: van het leelijke de leelijkheid te laten zien, maar: ook van het leelijke de schoonheid te openbaren, dat is ‘de kunst’ en Kunst. Maar daartoe behoort de - ach, waarom ouderwetsche? - ‘goede smaak’, waarvoor geen regels te stellen zijn (in zoover is alle getwist daarover toch wel ijdel), maar die altijd geheerscht heeft en heerschen zal krachtens ongeschreven wetten, ook al werden of worden die met vuile voeten vertreden.

 

***

 

Tot een ijdel man (en de hemel weet hoe ijdel mannen kunnen wezen en hoevelen er zijn!) zou men eigenlijk aldus moeten spreken: ‘Mijn waarde heer, gij zijt heusch

[pagina 138]
[p. 138]

te... bescheiden! Gij schijnt te meenen dat de heele wereld een te lagen dunk van uw voortreffelijkheid zou hebben, wanneer niet gij zelf u voortdurend de moeite gaaft dien indruk der wereld te corrigeeren door haar de bewijzen van uw uitnemendheid aanhoudend voor te leggen. Gij moest zoo.... ijdel zijn dat gij deze moeite overbodig vondt, zoo.... pedant te meenen dat het publiek ook zonder uw opzettelijke herinnering van uw grootheid en hoogheid overtuigd zal zijn’.

Wanneer men tot een ijdel man zoo sprak, zou hij lichtelijk verbaasd zijn, waarschijnlijk. Want er is wel geen kleine ondeugd zoozeer als de persoonlijke ijdelheid, die te goeder trouw en onbewust wordt bedreven. Misschien is de ijdele te ijdel om zijn ijdelheid te ontdekken. Zou hij zoo kinderachtig zijn om met zijn eigen persoon te koop te loopen?

Gij ziet het ook immers aan den naïeven trant, waarop deze lieden hun gebrek uitstallen en u en mij voortdurend inblazen dat zij... denk eens! zij!... allerlei aanspraken op onze hoogachting hebben. Ze zijn even naïef tegenover zichzelven als tegenover ons. De gelukkigen. Waarlijk, ze zijn te ijdel om dat van zichzelven te vermoeden.

Maar enkele geraffineerden, die het wel weten, loopen er onder door. Dat zijn de kwaadaardigen!

 

***

 

Bij groot leed trekken wij ons terug; wat tot nu toe ons bezig hield, heeft geen gewicht tegen dit overweldigende. Wie of wat zal ons waarlijk troosten? Berusting is moeilijk, velen onmogelijk. Medegevoel van vrienden verzacht de pijn, maar heelt niet de wond. Zullen wij dan steeds blijven treuren?

Gelukkig, wie de kracht heeft, in werk afleiding te vinden. Wij gevoelen het: arbeid is een gepast verdoovingsmiddel. Waarom? Het verdriet werpt ons in egocentrische stemming, wij sluiten ons af, staren op het ontzettend verlies dat wij leden; wij....; wat deert ons de wereld daarbuiten? Maar wie tot zijn werk terug keert, heeft

[pagina 139]
[p. 139]

zich reeds boven die stemming verheven. Want nu laten we onzen geest niet meer door het leed overheerschen, hebben weer aandacht voor den arbeid, die met anderer belangen samenhangt. Wel blijft ook dan in ons de diepe weemoed over het ongeluk dat ons trof, maar het geluk van anderen is ons niet onverschillig meer. En hoe meer we daaraan ons geven, te meer overwinnen wij de dofheid, die wij eerst koesterden als hulde aan de hooge waarde van het verlorene. De weemoed blijft, want het gemis is blijvend. Niet de smart is overwonnen, maar de traagheid en gevoelloosheid, die de zelfbeschouwing over ons bracht. Wij staan weer op uit den stoel, grijpen het werk aan. En weten: dit is goed, want nu is het zelfzuchtige in ons verdriet vernietigd.

 

***

 

Sommige menschen trekken, wanneer zij zich tot schrijven zetten, bij wijze van spreken hun rok aan met een gardenia in 't knoopsgat; anderen hun gekleeden jas met deftigen plastron en paarlen doekspeld; weer anderen hun oudste plunje met uitgetrapte laarzen of versleten pantoffels. Gij ziet aan hun stijl het costuum, waarin zij zich - om zoo te zeggen - voor het schrijven gestoken hebben. Maar wat is dit alles anders dan ‘pose’ en gemaaktheid, vertoon van sierlijkheid, deftigheid of huiselijkheid?

Wie eerbied heeft voor zichzelven en zijn omgeving, kleedt zich eenvoudig en netjes, zoo, dat hij noch door opschik noch door slordigheid opvalt. Waarom kunnen zoovelen, als zij schrijven, zich ook niet in zulk een behoorlijk, gewoon pak vertoonen? Hoeveel zouden wij allen als lezers van hun proza er bij winnen, wanneer zij alle opzettelijkheid versmaadden, als zij den pen in de hand nemen! Maar het ‘gewoon zijn’ en ‘gewoon doen’ schijnt velen onmogelijk. Zij hopen dat wij het buitengewone als voor hen gewoon zullen beschouwen. Maar wie is nu zóó naief? De eenige dupes zijn - misschien - zij zelven!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken