Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Stam. Jaargang 1910 (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Stam. Jaargang 1910
Afbeelding van Onze Stam. Jaargang 1910Toon afbeelding van titelpagina van Onze Stam. Jaargang 1910

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.73 MB)

Scans (319.14 MB)

ebook (3.31 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Stam. Jaargang 1910

(1910)– [tijdschrift] Onze Stam–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van de Boomen.

De boomen om u heen, lieve kinderen, de boomen, ze leven! Ze dragen een kleed als gij, want allen zijn omschorst en vaak zeer ruw, maar daaronder schuilt dikwijls het kostbaarste hout. Door den boomstam stroomt het sap, als het bloed door uwe aderen; en bovenop voert hij eene kroon, waarlangs hij bladsgewijs en met mondjes ademt door zijne helgroene, klaterende bladen.

De boom is, evenals de mensch, een sieraad der schepping. Hij is ten ander geen eenvoudig wezen; hij is zelfs kunstenaar, bijwijlen ook dichter en zanger. Gaat even dicht bij zijn stam staan; in zijne kroon ruischen maren en liedekens vreemd als tooversprookjes door de winden aangevoerd. Zoo vertelt de Duitsche dichter Friederich Rückert van een denneboom, die niet tevreden was met de naalden hem door de natuur geschonken en die beurtelings glazen, gouden en groene bladeren wenschte. Des nachts, kwam de wind en hij brak de glazen uitspruitsels; en met de goudene ging het nog

[pagina 268]
[p. 268]

slechter; dieven kwamen ze afplukken in de duisternis; en de groene kwam de veelvratige geit afknabbelen, en zoo moest het boompje zich eindelijk weer tevreden stellen met zijne naalden, waarmeê het door de natuur werd bedeeld.

In Engeland viert men ook het meifeest: een rijzige meistam wordt in de aardie geplant; bloemenkransen worden er om gewonden en de dorpelingen dansen er rond, lustig en blijde. In den vroegen morgen reeds, gaan vele wandelaars naar den buiten, om meibloempjes te plukken, terwijl de zonne schijnt, en de leeuwerik zingt. De vroolijkste gebeurtenis op dien dag is de dans der schouwvagers wier patroondag de 1ste Mei is. Deze ambachtslieden hebben de gewoonte, alsdan allerhande dansen uit te voeren, ter herinnering aan een kind, dat op zekeren dag was meegenomen geworden door zwervelingen, door hen werd verplicht de schouw te vagen en zelfs die van zijn eigen ouders, die het als het hunne herkenden. In deze twee parabels, ligt eene dubbele les besloten voor de kinderen, om namelijk te vreden te zijn met hun lot en om geen vertrouwen te stellen in onbekenden, die hun zouden kwaad doen als zwarte bietebauws.

Behalve die liederen, welke gefluisterd worden door de boomen, is de zang van den vogelenzwerm voor iedereen hoorbaar. En ieder vogel ken zingt er, zooals het gebekt is, een lied, dat streelt als fluweel of verkwikt als eene teug wijn bij den merel, bedwelmt bij den smachtenden nachtegaal of den driftigen vink. De winden voeren dan die veeltalige liederen voort, de boomen weerkaatsen hen, en iedere kroon wordt een orgel.

Op de planten merkt men niet enkel blaadjes maar ook geurige botten, die later tot bloemen ontspruiten. Zoo zullen binnen enkele dagen, de weiden vol staan met Paaschbloemen, en daarvan zult ge u dan, in de verlofdagen, een krans vlechten om uwe lieve hoofdjes, en dat zal u goed staan! Het sneeuwklokje met zijn bloemken als een wit belleke wiegelt reeds topzwaar aan zijn gebogen rilde steeltje, in menigen graskant, in dal en delling. Later, komen de paarse nagelbloemen, de lichtpurperen lilas als geurige trossen te voorschijn en spreiden zij frissche aromen in huis en schoollokaal. En later, in den gouden zomer, zullen er roode rozen bloeien als de wangen van 't gezondste kindje, en blanke, edelwitte, worden ten pronk gesteld in vazen van albast of doorschijnend kristal. 't Vergeet

[pagina 269]
[p. 269]

me nietje zal opkijken, alras, lijk de oogskens van vele brave, bevallige maagdekens; en lieve tinten van wit, rood, purper en groen zullen in heerlijke schakeeringen den grijzen, valen winter vergeten doen. Maar het zicht der boomen is evenwel in het koude jaargetijde ook vol betooverende schoonheid, wanneer ze bestoven zijn met sneeuw, en de middagzon lacht in de grijsgrauwe lucht. De schaatsenrijders vieren hunne vreugde bot, en in de lieve lanen onzer parken rinkelen de bellen der paarden met hunne bepluimde sleden.

Maar wanneer 't volop zal zomer zijn, dan zal de boom niet alleen blaren of bloemen maar zelfs vruchten dragen; dan zullen ook bloedroode appelen prijken in boomgaard en tuin, en ook goudgele peren, die u zullen verlokken, er uwe witte tandekens met begeerte in te zetten, en de donzige perzik en de paarse abrikoos zullen u naast de verfrisschende wijndruif uitnoodigen te proeven van smakelijk vruchtenvleesch of van het vruchtensap zwellend in afhangende, berstende bessen.

Alle dichters hebben u bezongen, o heerlijke boomen, maar het najaar deed op hunne lier de schoonste liederen aanstemmen. Nicolaas Beets zegende den herfst, omdat zijn wiege tusschen afgevallen loover stond. Victor Hugo was het zoetst in zijne ‘Feuilles d'Automne’. Morris riep zoo aandoenlijk tot den hovenier: ‘Woodman spare that tree!’ Emanuel Geibel, Rückert, Heine en andere Duitsche dichters meer vonden bezieling in den aanblik van het woud. Snieders verzamelde de dorpsjeugd om een bekoorlijken beukeboom. En ook mij zongen de boomen in den herfst eens zalvende toe:

 
Er klaagt een treurnis in de blaren,
 
Die zuchtend vallen bij den stam,
 
't Is of het alle tranen waren,
 
Omdat geen zonnestraal meer kwam
 
Die nog zijn gouden gloed wou leenen,
 
't Is of de boomen wilden weenen...

Nederland's dichterenvorst noemde het woud ‘eene kerk van ongekorven hout’.

Dr Heye zong op bemoedigenden toon:

[pagina 270]
[p. 270]
 
‘Sombre wouden van het Noorden,
 
Door uw dichte blaadrenkroon,
 
Suizen wondervolle akkoorden,
 
Als een droom van jonkheid schoon....’

Niet alleen moet de mensch het plantenrijk eerbiedigen, om al zijn weldaden, maar hij behoort laan en woud te beschouwen als eene tot vroomheid stemmende plek. Reeds in de oudste tijden, vergaderden aldaar onze voorouders, die den marentak vereerden en de bosschen bevolkten met goden en kabouters. 't Is in de wouden, dat ze bijeen kwamen om zich te verdedigen tegen den invallende vijand, en men weet, dat dank onze ondoordringbare bosschen, dank die natuurlijke versterkingen, de Romeinsche adelaar nooit zijne wieken zegevierend over Kerlingaland heeft uitgestrekt.

Wanneer gij eens met ume bloeiende naschoolsche inrichtingen eene nieuwe reis onderneemt, vraagt ook om een bezoek te mogen brengen aan ons Zoniënwoud; daar zal 't goed zijn, eens uit te rusten en uwe lippen te netten aan de wilde braambes of het bronwater te drinken uit uwe handpalm. Dan zult gij, na louter onschuldig en rein gedartel, tot in het diepste der ziel geroerd zijn en met mij in uw taal zachte mijmeren:

 
Stil! we zijn in het Zoniënwoud.
 
Weg schuift de zon op heur bane van goud.
 
't Vogelken zwijgt op den slaaploomen tak,
 
Blauw is de hemel en groen is ons dak...
 
De avond naakt,
 
't Loover kraakt.
 
En uit meengen grijzen toren
 
In de verste vert verloren
 
Klept de Angelus...

Wanneer wij eene wijl ons vaderland, 't oude Europa verlaten, en dank onze reuzige steamers, leviathans van ijzer en staal, na een overtocht van eene kleine week, de Nieuwe Wereld binnenvaren, daar krijgt men een denkbeeld van wat vroeger bij ons de oerwouden, waar de druiden hunne offers plengden, moeten zijn geweest. Zoo kan men zich eene voor-

[pagina 271]
[p. 271]

stelling verschaffen van loofgordijnen, waarbij het mooiste kantwerk het niet halen kan; daar ziet men onze eiken in hunne weidsche en onbelemmerde natuurkracht; daar merkt men boomen. waarin niet alleen de boschaap maar ook de mensch wonen kan; daar krioelen vogelen, wier ‘halskraag vonkt’ en druipt ‘van goud’, wier vederentooi het penseel van den schilder machteloos maakt. De liederen der vogels klinken als die van duizenden zingende koralen. Frissche en zoete rooken omgeven u als de balsemende wierookwalm der natuur. En men is geneigd met den Amerikaanschen dichter Bryant uit te roepen;

 
‘... Ah why
 
Should we, in the world's riper years, neglect
 
God's ancient sanctuaries, and adore
 
Only among the crowd, and under roofs
 
That our frail hands have raised! Let me, at least,
 
Here in ihe shadow of this aged wood
 
Offer one hymn - thrice happy, if it finds
 
Acceptance in His ear.’

En den steven wendend naar het door ons ontgonnen zwarte land, naar onzen Kongo, begroeten wij eene luchtstreek, waar de kostbaarste houtsoorten tieren, welke handel en nijverheid zullen ten goede komen; wat men over zekere onderdeelen der Kongoonderneming ook denken moge, toch zegent men haar als een weldaad, als eene bron van rijkdom en welstand, en drukt men met Senator Picard de hoop uit, dat in de schaduw van die verafgelegen bosschen, eens menschemin naast beschaving moge tronen, tot bekroning van echt koninklijke droomen...

Het was een heerlijk denkbeeld van wege het feestkomiteit, aan onze jeugd de liefde tot de natuur, tot boomen- en plantengroei te doen inspreken. Hier vergemakkelijkt die raad de lastige taak van ons gemeentebestuur, dat steeds zoovele blijken geeft van belangstelling in het onderwijs.

Maar de heilzame vingerwijzing, de gulden les van het feestkomiteit beoogt veeleer de opvoedende dan de doceerende zijde van ons onderricht. Oostende's jeugd wordt mild en breed onderwezen en geleerd, maar, telg der zee, blijkt ze veelal een ongepolijste schelp. Daarom moeten leeraars en onderwijzers

[pagina 272]
[p. 272]

elkander de hand reiken, ten einde in gemeenschappelijk overleg, de grootsche zending van de veredeling van het Oostendsche Kind te betrachten.

Er leven ook op onzen bodem twee prachtige boomen, die heeten onze beide talen. Ze voeden zich als de andere met de krachten van onzen nationalen grond. Uit de diepten onzer vaderlandsche aarde zuigen zij langs vezel en wortel voedende kracht omhoog, tot ontwikkeling van hunnen stam: en uit de hoogere sferen, ademen zij verfijning, kunstsmaak en gevoel voor het schoone. Laat ons die boomen allebei beeldsgewijs bezorgen en aankweeken, volgens alle recht en rede, opdat zij eens mogen, te gepasten tijde, gulden vruchten afwerpen voor de toekomst. Dan zal onze gemeenteoverheid, fier als Cornelia, de moeder der Gracchussen, die hare kinderen tot heur mooiste sieraden keurde, mogen uitroepen: ‘Zietdaar mijne schoonste bloemen, zietdaar mijne kostbaarste vruchten’!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken