Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche Wegen. Jaargang 16 (1938-1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 16
Afbeelding van Opwaartsche Wegen. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche Wegen. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (25.65 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche Wegen. Jaargang 16

(1938-1939)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 188]
[p. 188]

Boekbespreking

Poëzie uit den pruikentijd, een bloemlezing, bijeengebracht door Anton van Duinkerken en C.J. Kelk. Uitg.: Bigot en Van Rossum N.V., Amsterdam z.j.

De schrifturen van Van Duinkerken doen, vlot, vaardig, geestig en smaakvol als ze geschreven zijn, soms, wat hun stijl betreft, denken aan die van zijn voorganger in ‘De Gids’ Conrad Busken Huet. Maar Van Duinkerken is minder scherp, gemoedelijker van toon en boeit soms meer door de improviseerend charmante wijze, waaròp hij iets zegt, dan door wàt hij zegt. Zonder eenige zwaarwichtigheid van historische feiten of literair studiemateriaal geeft hij ons ter inleiding een schets van de z.g. Pruikentijd, welke hier en daar dan al wat eenzijdig mag wezen (zonder gewetensbezwaar erkent hij de Van Harens en Feitema weggelaten te hebben; hij had er o.a. Le Francq van Berkhey nog bij kunnen noemen), maar toch de verdienste heeft de aandacht te vestigen op een wel wat al te zeer verwaarloosde periode van onze letteren. Zijn kracht ligt daarbij niet zoo zeer in het nieuwe of origineele van zijn beschouwingen dan wel in het smakelijk voordragen van conventioneele opvattingen. Het anders te willen zou aanmerkelijk meer studie vergen. En dan zou hij b.v. bij Van Alphen niet van de drie gedichten er twee uit diens ‘Kleine Gedichten voor Kinderen’ genomen hebben. Want dit stemt wel overeen met wat de gemiddelde Nederlander zich van Van Alphen pleegt te herinneren, maar niet met diens beteekenis als pietistisch dichter en denker.

Te betreuren is de nonchalance, waarmee dit bundeltje samengesteld is. Bloem heeft reeds gewezen op de verminking van Poot's gedicht ‘Wachten’ (n. 31), waar in de vierde strofe de laatste regel de eerste moet zijn. En terecht heeft men er ook aanmerking op gemaakt, dat eenerzijds Van Broekhuizen en anderzijds Staring voor de Pruikentijd geannexeerd worden. ‘Dat ons werk slechts dienen kan tot een vluchtige kennismaking met een tijd, die breeder bestudeering verdient, zal wel duidelijk zijn’, zoo eindigt het ‘Aan den lezer’. Het zou voor den lezer echter beter geweest zijn, indien de samenstellers hem de vluchtigheid gelaten, maar zelf van die diepere studie blijk gegeven hadden.

G.K.

[pagina 189]
[p. 189]

Esais Tegnér's Frithjofs-saga, in verkorten vorm bewerkt door P.L. Broeksmit; Leiden, A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V. (Prijs f 1. -).

Een gedicht vertalen in dichtvorm is een gedicht herscheppen; slechts zelden wordt een vertaling gelijkwaardig aan het origineel. P.L. Broeksmit's verkorte bewerking van Tegnér's Frithjofs-saga, gedeeltelijk in dichtvorm, behoort niet tot die goede uitzonderingen: om haar literaire waarde behoeft men deze vertaling niet te lezen. Maar dat schijnt ook de bedoeling niet te zijn: het boek is in het bijzonder uitgegeven voor bezoekers van de Sognefjord in Noorwegen en wil de toeristen, die daar de beelden van Frithjof en van koning Bele zien, de oude geschiedenis van deze helden verhalen. Ook daarvoor lijkt mij de dichtvorm echter niet de meest geschikte. Bovendien: ook de oud-IJslandse Frithjofs-saga is een proza-verhaal.

Had de bewerker beslist vast willen houden aan Tegnér's schepping, dan had hij de verhouding tussen dit product van de Zweedse Romantiek en de oud-IJslandse saga in de inleiding moeten bespreken. Esaias Tegnér heeft niet getracht de geest van het Middeleeuwse verhaal te bewaren: hij wilde zijn lezers ‘vers fruit en geen inmaak’ geven. De onvoorbereide lezers mogen wel weten, dat de Christelijk-Platonische ideeën, die Tegnér door Balder's priester laat verkondigen, in het Middeleeuwse verhaal niet voorkomen. Een dergelijke korte uiteenzetting had de lezers zeker meer gezegd dan een aanhaling met aanvechtbare inhoud uit het artikel ‘Geestelijke herhaling’ van Dr. F. Adama van Scheltema: de saga van Frithjof is n.l. geen skaldenpoëzie en bevat ook niet de eerste sporen van IJslandse minneromantiek, want die komt zowel in de Edda als in enige oudere saga's reeds voor.

Tenslotte nog dit: de bijnaam van den bekenden koning Harald is niet Harfagi maar Hárfagri; waarom niet in dit populaire werkje de vertaling ‘Harald Schoonhaar’ gebruikt? Drukfouten komen nu eenmaal het meest in die lastige Noorse namen voor.

J. SPOELSTRA.

De Nederlandsche volkskarakters, onder redactie van Anne de Vries en P.J. Meertens. Met foto's van Willem van Malsen. Uitg.: J.H. Kok N.V., Kampen. 1938.

Terecht wijst de redactie van dit lijvige en door de firma Kok royaal uitgegeven verzamelwerk er op, dat de hier bijeengebrachte beschouwingen over de Nederlandsche volkskarakters slechts van voorloopigen aard kunnen

[pagina 190]
[p. 190]

zijn. De wetenschappelijke arbeid op dit terrein staat nog in zijn kinderschoenen en zoo moet men de verschijning van dit boek opvatten als een eerste, min of meer systematisch opgezette verkenning van onbekend gebied. Het spreekt wel vanzelf, dat niet alle medewerkers hun taak aan de samenstelling van dit boek even conscientieus hebben verricht, toch mag over het geheel genomen zeker van een behoorlijk peil worden gesproken, waarop de diverse bijdragen staan. Buitendien moet men hier rekening houden met het feit, dat de verstrekte opdracht noodzakelijkerwijs aan de auteurs een groote vrijheid moest laten met betrekking tot den feitelijken inhoud der essays. Zoo draagt het eene opstel een meer wetenschappelijk, het ander een meer anecdotisch karakter, terwijl een derde weder duidelijk de belletristische neiging doet blijken van den schrijver.

Deze heterogeniteit doet, naar onze meening, echter geen schade aan dit boek, dat voor een breeden kring van lezers is bestemd. Integendeel: het wil ons voorkomen, dat deze afwisselende geaardheid der respectievelijke bijdragen de leesbaarheid van het geheel ten goede komt. Trouwens het kan zeer zeker niet de bedoeling van de samenstellers zijn, dat men dezen ruim vijfhonderd bladzijden tellenden opstellenbundel van a tot z doorleest, als ware het een roman. Men heeft volle vrijheid, zonder de schrijvers of zichzelf tekort te doen, om de lectuur ervan te beginnen, waar men dat verkiest. Van een boek als dit moet men zeggen: de eetlust komt al etende.

De foto's van Willem van Malsen lijken ons over het algemeen geslaagd, vooral als men rekening houdt met het feit, dat het uit den aard der zaak voor den fotograaf onmogelijk was, zijn opdracht anders dan min of meer ‘op goed geluk’ te volvoeren. Een grondige bestudeering van het volkskarakter in physiognomisch opzicht stelt geheel andere eischen dan hier te vervullen waren en vraagt tevens de demonstratie van een veel uitgebreider materiaal. Binnen het bereik van de voorhanden mogelijkheden, heeft Van Malsen dan ook zeer verdienstelijk werk verricht.

Aan het boek is een uitvoerige lectuurlijst toegevoegd, samengesteld door den heer P.J. Meertens, die het den lezer vergunt, zijn belangstelling tot verdere ontplooiïng te brengen.

Juist door het onbevangen-populair karakter van het boek, kan het er in niet geringe mate toe bijdragen, dat het Nederlandsche volkskarakter in zijn samenstellende bestanddeelen wordt onderkend en dit kan er op zijn beurt het zijne toe bijdragen, dat men den eigen aard scherper leert zien. Het ligt ons niet daaruit een middel te putten tot nationale zelfverheffing, doch wellicht kan het ons wat beter de eenheid-in-verscheidenheid doen beseffen, wanneer wij de beperktheid van het eigene hebben gezien en dit hebben wij als volk, dunkt ons, nog altijd zeer noodig. Want wie dit boek leest, wordt

[pagina 191]
[p. 191]

getroffen door de uiteindelijke relativiteit van al deze karakterverschillen. Het is duidelijk, dat zij geenerlei verabsoluteering verdragen zonder tot een daemonie te ontaarden.

R.H.

Het voortplantingsleven van den mensch, door H.J. Schim van der Loeff. Vijfde druk. Uitg.: J.J. Romen & Zonen, Roermond. 1938.

Het feit, dat van dit boekje druk op druk verschijnt, bewijst, dat het in een sterk gevoelde behoefte voorziet. Wij kunnen ons dit begrijpen. Het is rustig, duidelijk en zakelijk geschreven. Er bestaat op dit gebied heel wat lectuur. Het meerendeel is echter van inferieur gehalte, hetzij omdat het onder een ‘wetenschappelijken’ dekmantel niet veel anders dan pornografie bergt, hetzij omdat het zich in een nevel van abstracte, z.g. principieele beschouwingen verliest, doch de zaak zelf buiten bespreking laat.

Wij durven dan ook dit boekje in onze kringen gerust ter lezing aanbevelen, niettegenstaande het uit den aard der zaak een uitgesproken Roomsch-Katholiek karakter draagt. Het zal echter niet moeilijk vallen, waar dit noodig is, als Protestant het eigen standpunt te bepalen zonder af te zien van het vele goede, dat dit geschrift als elementair voorlichtingsmateriaal biedt. Bijzonder verheugde het ons in een noot op blz. 114, een ernstige waarschuwing te lezen tegen de hier te lande verschenen vertalingen der Duitsche boeken over psycho-analyse. Terecht wijst deze psychiater erop, dat, hoe men ook over de psycho-analyse op zichzelf moge denken, de litteratuur over dit onderwerp uitsluitend in handen van bevoegden hoort, terwijl het grootste contingent van de lezers dezer vertalingen uit de schare der geheel onbevoegden wordt gerecruteerd.

R.H.

De barmhartigheid gods, door N. Stufkens. Uitg.: G.F. Callenbach's Uitg. Mij., Nijkerk. 1938.

Deze Bijbelgids, waarvan de stof uitsluitend ontleend is aan het Oude Testament en die samengesteld is met medewerking van een aantal predikanten van uiteenloopende richting, onderscheidt zich van soortgelijke uitgaven door zijn strikt ‘zakelijk’ karakter, d.w.z. hier ontbreekt elke ‘dierbare’ nuanceering, die dergelijke lectuur soms zoo onverdragelijk maakt en evenmin treft men hier de geijkte moralistische ‘toepassingen’ aan, welke van het Woord een brave-Hendrikken-praat plegen te maken.

Wie de sleur moe is, grijpe daarom naar dit boek, dat ons weder naar het hart der verkondiging wijst en naar de kern van de Schrift. De fa. Callenbach zorgde voor een sobere, smaakvolle uitgave.

R.H.

[pagina 192]
[p. 192]

N.C.R.V. reisprogrammaboek voor het jaar 1938. Hoorn, Edecea, 1938.

Wij ontvingen ter aankondiging het reisprogrammaboek voor het jaar 1938 van de N.C.R.V. Als gewoonlijk ziet deze uitgave er welverzorgd uit en geeft een goed beeld van den steeds meer in omvang toenemenden arbeid der vereeniging. Het werkje beslaat dit maal ruim 250 bladzijden en bevat een groote menigte belangrijke gegevens op toeristisch gebied.

R.H.

Geteld of geroepen, door J.A. van Nie. Uitg.: Uitg. Mij. ‘Holland’, Amsterdam. 1938.

Hetzelfde dynamische karakter, dat ‘Kleine Postille van Dr. Koopmans vertoont, vindt men ook terug in de overdenkingen van Van Nie. Ook hier is een schrijver aan het woord, die afstand heeft gedaan van de burgerlijke zelfverzekerdheid, waarin nog zooveel Christendom ten onzent behagelijk ligt uitgestrekt. Hij is ‘buiten de legerplaats’ gegaan en heeft daar moeten ondervinden, dat het Woord Zijn dienaar zegent met naaktheid en onherbergzaamheid en hem straft met de knusse sfeer van een geestelijk onderonsje, waar een wereld, die in brand staat, buiten de geijkte fatsoensnormen valt en derhalve doodgezwegen wordt.

Van Nie schrijft hard en kernachtig over deze dingen, maar toch altijd zoo, dat niet hijzelf het laatste woord behoudt, doch God. Er is ruimte in zijn spreken, opdat de Geest waaien kan, gelijkerwijs Hij wil. Het is een verademing na veel goed bedoelde middelmatigheid dit sterke, veerkrachtige proza te lezen, waarachter een mensch staat, die het opgegeven heeft iets anders dan een dienaar des Woords te zijn. De geschiedenis van deze zelfnederlagen vormt de bewogen achtergrond dezer overdenkingen. Het einde van dien strijd is nog niet in het zicht. Hoe zou het ook? Met een dergelijken strijd komt geen mensch klaar, tenzij hij vlucht in het een of ander stelsel. Maar deze vlucht zou dan ook het einde van zijn roeping beteekenen. Van Nie echter vecht zich los. Naar de eenzaamheid? Wat geeft het, als hij zich maar vrij vecht voor het Woord. Wij gelooven niet, dat ons land op het oogenblik veel predikanten telt, die dezen strijd zoo diep verstaan als deze Hoogeveensche dominé.

R.H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gerrit Kamphuis

  • Roel Houwink

  • Jan Spoelstra

  • over J.A. van Nie

  • over Herman Johan Schim van der Loeff