Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6 (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6
Afbeelding van OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.43 MB)

Scans (50.38 MB)

ebook (5.27 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/sociologie
non-fictie/culturele antropologie-volkenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 6

(1987)– [tijdschrift] OSO–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 227]
[p. 227]

Recensies

André Haakmat, De revolutie uitgegleden. Amsterdam: Uitgeverij Jan Metz, 1987, 223 pg. f 29,50.

Dat Haakmat zijn politieke herinneringen pas enkele jaren na zijn vlucht over de Marowijne rivier (1982) heeft gepubliceerd is volgens de auteur het gevolg van twee oorzaken. Ten eerste heeft hij lange tijd nodig gehad om van de verbazing te bekomen. Verbazing dat een eenvoudige sergeant-majoor het had klaargespeeld om met uitschakeling van veel bekwamere en meer integere personen door te stoten naar de hoogste toppen van de macht. Ten tweede heeft het speurwerk - om er achter te komen hoe dat alles mogelijk is geweest - Haakmat enige tijd gekost. Van iemand die zichzelf zoveel politieke visie toedicht en de hem terecht toegeschreven intelligentie - al was het maar door de B.V.D. en de C.I.A. - graag vermeldt, kon men misschien een snellere afronding verwachten.

Overigens gaf Haakmat in een interview met een krant een verrassend kort en helder antwoord op de vraag hoe het komt dat hij, die toch als dè intellectueel van Suriname werd beschouwd, het onderspit heeft moeten delven tegen een sergeantje. Hij zei toen: ‘Dat heeft te maken met de onhebbelijke mentaliteit van Surinamers. En dan doel ik op de civiele sector. Altijd elkaar rivaliseren, altijd erop uit elkaar beentje te lichten. Nooit iets vriendelijks over je vijand zeggen. Bouterse heeft snel begrepen dat als het zo gesteld is met Surinaamse intellectuelen, hij net zo goed de macht kon houden’ (De Volkskrant, 26-02-1987).

Wat Haakmat in zijn boek niet vermeldt, maar wat eveneens van belang kan zijn om te kunnen begrijpen waarom hij zoveel tijd nodig heeft gehad om zijn politieke herinneringen aan papier toe te vertrouwen, zijn zijn bemoeienissen met het verzet. Ook het ontwikkelen van strategieën, om al of niet opnieuw met Bouterse in zee te gaan,Ga naar eindnoot1 kost natuurlijk tijd en energie.

De auteur ziet bovendien nieuwe perspectieven nu, zoals hij zelf zegt: ‘het militair regime van Desi Bouterse voor het eerst sinds zijn bestaan de mogelijkheid onder ogen moet zien dat het op dezelfde wijze kan worden verdreven als waarop het aan de macht gekomen is’ (p. 214). In de ogen van Haakmat vormt Brunswijk een bedreiging voor Bouterse. Immers, zo schijnt de ex-minister nu te geloven. Bouterse kan alleen door wapengeweld de macht ontnomen worden (p. 216). Het is mogelijk dat in de gedachtengang van Haakmat door de opkomst van Brunswijk (de schoten van 21 juli 1986) een nieuwe locomotief in gang is gezet, waardoor hij weer de ‘revolutie’ kan binnenrijden.

 

Hoewel het boek met verschillende intenties geschreven is, verschaft de auteur zijn lezers een houvast om het verhaal te kunnen volgen. Door een aantal vragen die na de staatsgreep gesteld zijn en waarop duidelijke antwoorden zijn uitgebleven opnieuw te stellen en een aantal daarvan van antwoorden te voorzien, brengt de auteur lijn in zijn verhaal, althans dat belooft hij. Het betreft de volgende vragen:

-Is de staatsgreep het geestelijk produkt van het toenmalig hoofd van de Nederlandse Militaire Missie (NMM) te Paramaribo, kolonel Valk?
[pagina 228]
[p. 228]
-Was de Nederlandse regering via de NMM geïnformeerd omtrent de ophanden zijnde staatsgreep en heeft zij die toegetsten om zo af te komen van een corrupt regime?
-Waarom is het de burgerregering: van Chin A Sen niet gelukt de macht, die zij van de militairen in de schoot geworpen had gekregen, vast te houden en te benutten om, zoals in de regeringsverklaring stond (het werk van Haakmat? F.D.), een nieuwe democratische ordening tot stand te brengen?
-Hoe komt het dat Bouterse erin slaagde uiteindelijk de absolute macht te verwerven, zowel binnen het leger als op het politieke vlak, terwijl het beleid van zowel de Nederlandse als de Amerikaanse regering erop gericht was Bouterse en zijn sergeanten terug te dringen naar de kazerne, waartoe krachtige steun werd gegeven aan de regering-Chin A Sen?

Over de rol van het hoofd van de Nederlandse Militaire Missie, kolonel Valk - diens betrokkenheid bij de staatsgreep - is ons in het weekblad ‘Vrij Nederland’ uitvoerig bericht.Ga naar eindnoot2 De kolonel en zijn Surinaamse collega Elstak onderhielden geen vriendschappelijke betrekkingen. Valk zou vlak voor de staatsgreep (9 februari 1980) tegen de actievoerende onderofficieren hebben gezegd: ‘Ze denken hier dat je al commandant bent als je een wit pak hebt, een Mercedes onder je kont, een vlot wijf en een mooi huis, maar zo is het niet’. Voorts zou hij al eerder officieren hebben aangepraat dat zij het militaire gezag moesten overnemen.Ga naar eindnoot3 Valk heeft aldus, maakt ook Haakmat ons duidelijk, een belangrijke rol gespeeld bij de staatsgreep. Haakmat laat Bouterse zeggen (p. 54): ‘Laat mij nu in dit gezelschap iets onthullen wat alleen u en ik weten, kolonel, zonder u zou de staatsgreep niet hebben plaatsgevonden’. Gezien de relatie tussen Bouterse en Valk en gezien ook de taak die Valk voor de NMM ziet - ‘uw taak zal moeten zijn achter deze jongens te blijven staan’ - krijgt men de indruk dat de kolonel zowel intellectuele als morele steun aan de staatsgreep heeft gegeven (pp. 36, 51-54).

De belangrijkste vraag die de schrijver stelt is mijns inziens de vraag of de Nederlandse regering via de Nederlandse Militaire Missie omtrent de ophanden zijnde staatsgreep al of niet geïnformeerd was. Volgens Haakmat zou dat dan via het Ministerie van Defensie moeten zijn gegaan (p. 51). Een direct antwoord op deze vraag krijgt de lezer niet. Maar het komt mij niet logisch voor dat de Nederlandse regering, om af te komen van een slecht functionerend democratisch gekozen parlement en een eveneens slecht functionerende regering, de militairen hun gang laat gaan zonder de Surinaamse regering te waarschuwen, om vervolgens, wanneer de militairen de democratie om zeep hebben geholpen, te proberen deze opnieuw te laten invoeren. Dit door krachtig steun te geven aan de regering-Chin A Sen. ‘Nederland streefde naar eliminering van de militaire factor door deze vanaf het begin te negeren’ (p. 55).

Een ander punt dat weinig systematisch door Haakmat wordt behandeld is zijn bewering dat, hoewel de burgerregering-Chin A Sen de macht in de schoot geworpen kreeg door de militairen, deze regering niet in staat is geweest deze te benutten en vast te houden om een nieuwe democratische ordening tot stand te brengen. Eén van de betere delen van het boek is nu juist dat er voortdurend - maar niet systematisch - beschreven wordt op welke wijze Bouterse erin slaagt mensen tegen elkaar uit te spelen, mensen die mogelijkerwijs door hechte samenwerking een bedreiging voor hem zouden kunnen vormen (Haakmat zelf tegen Chin A Sen) (pp. 57-64).

Dat Bouterse behendig met het verdeel- en heersprincipe kon omgaan zegt de auteur zelf (zie interview Volkstrant, 26-02-1987). Uit de beschrijving die Haakmat geeft blijkt dat bij praktisch iedere confrontatie tussen het leger en de burgerregering het leger als overwinnaar uit de bus komt. De Minister van Defensie en Politie kon zijn departement niet inrichten waar hij dat wilde (p. 38). Ook moest Van Rey onder moeilijke omstandighe-

[pagina 229]
[p. 229]

den het veld ruimen, tegen de zin van de burgerregering (pp. 46 vv). Dit ondanks de riante machtspositie die Haakmat de burgerregering toedicht (p. 46). Haakmat formuleert het zelf als volgt: ‘De burgerregering had veel gezag maar geen macht en de verenigde NMR wel macht maar geen gezag’ (p. 48).

Haakmat schijnt te geloven dat een regering met goede ministers de ‘Vier Vernieuwingen’ uit de regeringsverklaring binnen twee jaar had kunnen verwezenlijken. Een naïeve gedachte. Structurele en culturele veranderingen plegen o.a. meer tijd en middelen - naast organisatie, leiderschap, macht en ideologie - te vergen dan de auteur ons wil doen geloven. Bij iedere regeringswisseling die optreedt (mede veroorzaakt door Bouterse?) worden steeds onbekwamere premiers benoemd. De positie van het leger (Bouterse) wordt daarmee versterkt. De schijnbaar gematigde positie van Bouterse in de beginperiode (p. 35) is niet anders dan een tactische manoeuvre om af te rekenen met rivalen binnen het leger zelf (radicale NMR-leden), Horb en tenslotte om binnen de samenleving concurrerende machtscentra (vakbonden), intellectuelen, journalisten en anderen op barbaarse wijze uit te schakelen. Het voorspel daarvan is te vinden in de tweede retraite - Katwijk/Wederzorg. (‘Republiek’ was de eerste retraite, p. 60). Katwijk/Wederzorg werd door Bouterse gezien als een evaluatief moment. Daarvoor had hij gesprekspartners nodig die kennis hadden van het maatschappelijk veld en ‘de Oude Orde’. Seedorf, Cambridge en Haakmat. Mensen die te paaien waren, door bijvoorbeeld in te spelen op hun intelligentie aan de hand van een B.V.D.-rapport. De perceptie en doeleinden van de deelnemers aan de discussies waren verschillend. Horb, Haakmat en anderen streefden kennelijk een ander doel - democratisering - na. Horb: ‘dat ding (het regeren) is te moeilijk voor ons’ (de militairen, F.D.). De resultaten werden voorgelegd aan de adviseurs van Bouterse: Leter, Naarendorp en Alibux. De uitslag was dat Haakmat tot ‘de eindconclusie’ moest komen dat er geen democratisering in de ware zin van het woord, doch een liberalisering (?) en dus verdergaande legitimering van het militair bewind in de bedoeling lag. ‘De nieuwe Surinaamse Democratie’, waarin zoals reeds is gezegd geen plaats is voor kritische intellectuelen, journalisten, vrije vakbondsleiders e.d., zoals Haakmat zelf aan den lijve moest ondervinden.

 

Uit de hoeveelheid (selectieve?) informatie die de lezer krijgt vallen toch enkele passages op die - en dat is toch een sterke zijde van het boek - de lezer niet onberoerd laten. De problemen die de instituten, verantwoordelijk, voor de rechtshandhaving, ondervonden, zijn helder beschreven en overtuigend (p. 93, p. 144). Over het algemeen zijn de passages die betrekking hebben op juridische kwesties en staatsrechtelijke problemen helder en zelfs voor de leek toegankelijk. Het is te hopen dat juristen hierop hun licht laten schijnen (pp. 76 vv, 141 vv, 153. vv).

Het boek is, zoals reeds eerder is gesteld, geschreven met verschillende intenties. Enerzijds wil de auteur expliciet enkele vragen beantwoorden en anderzijds wil hij zijn politieke activiteiten en zijn verdiensten breed uitmeten en rechtvaardigen. Mede hierdoor misschien zijn sommige passages moeilijk verteerbaar, langdradig en saai (bijvoorbeeld ‘Geruchtmakend interview’, pp. 124 vv). De lezer blijft ook na het lezen van dit boek met vragen zitten die Haakmat beloofde te beantwoorden, maar waar hij niet aan toe kwam. Toch bevat het boek, nuttige informatie. Informatie welke diegenen die de Surinaamse politiek bestuderen, niet kunnen missen.

Tenslotte nog dit. Haakmat vormt geen uitzondering op het door hem bekritiseerde gedrag van intellectuelen (zie Volkskrant, 26-02-1987). Voor vroegere vrienden en/of geestverwanten die nog in leven zijn, zoals Chin A Sen, Bruma en Neyhorst, heeft hij weinig lovende woorden over. Het is te hopen dat meer politici, waaronder laatstgenoemden, hun memoires zullen pu-

[pagina 230]
[p. 230]

bliceren als een mogelijk tegenwicht voor Haakmats boek.

F.E.R. Derveld

Hugo Pos, Het doosje van Toeti. Verhalen. Haarlem: In de Knipscheer, 1985, 108 pg. f 19,50.
Hugo Pos, Een uitroep zonder uitroepteken. Poëzie. Haarlem: In de Knipscheer, 1981, 67 pg. f 19,50.
Jos de Roo, Oost en West en Nederland; episodes uit het leven van Hugo Pos. Vertelde herinneringen. Haarlem: In de Knipscheer, 1986, 170 pg.
Hugo Pos - van literair criticus tot creatief auteur

‘Aptailo, je go dede’

‘Mi ne go dede, joe beest, joe ma pima, joe’

Deze pikante woordenwisseling vormt het terugkerend verbale ritueel tussen een oude Chinese vrouw in Suriname en een jonge ik-figuur. Ondanks haar bezweringsformule sterft Aptailo toch op zekere dag. De ‘ik’ kan haar niet redden, wat een zo diepe indruk op hem maakt, dat hij later als hij zelf ziek wordt en nog veel later als hij op gevorderde leeftijd gekomen is, nog steeds deze woorden in zijn onrustige slaap mompelt.

Een dergelijk - in wezen eenvoudig - gegeven dat tot een afgewogen nauwkeurig geformuleerd verhaal wordt, is kenmerkend voor het literaire werk van de bekende Surinaamse jurist Hugo Pos (geb. 1913), die zich pas de laatste jaren aan de creatieve letteren is gaan wijden. Het verhaal ‘De wet van Aptailo’ getiteld, komt met zes andere voor in de debuutbundel Het doosje van Toeti (1985).

Mr. Hugo Pos was tot nu toe op literair gebied bekend om zijn vele beschouwende artikelen en overzichten op het gebied van de Surinaamse letteren, zoals bijvoorbeeld in ‘Tirade’ (1973), ‘Maatstaf’ (1981/1982), Cultureel Mozaïek van Suriname (1977), ‘Bzzlletin’ (1976), ‘De Gids’ (1985), om er maar enkele te noemen.

De verhalen in Het doosje van Toeti bewijzen samen hoe belangrijke gebeurtenissen uit de jeugd van Hugo Pos zijn latere leven gevormd hebben en nu nog als herinnering een rol spelen. De mens is het produkt van zijn ervaringen: de dood van de grootvader, een eerste dweperige liefde, de verkenning van het andere geslacht, een kindertoneelstuk of een wedstrijd tussen twee groepen jongens. Al deze ogenschijnlijk eenvoudige gegevens weet Pos een diepere sociale of zelfs metafysische lading mee te geven. Zo wordt een gewone jongenswedstrijd een beschrijving van de relatie tussen de Surinaamse bevolkingsgroepen uit Pos' jeugd; een goocheltruc, een poging om het bestaan van een hiernamaals te bewijzen.

Er zijn tot nu toe diverse Nederlands-Caraïbische auteurs die hun jeugdherinneringen boekstaafden: M.Th. Hijlaard: Zij en ik (1978), René de

[pagina 231]
[p. 231]

Rooy: Verworpen vaderland (1974), E. Cairo: Temekoe/Kopzorg (1979), R. Dobru: Wan monki fri (1969), Jules de Palm: Kinderen van de fraters (1986). Zij gaven niet alleen de gebeurtenissen van hun privé-jeugd weer, maar ook diverse facetten van het land van hun jeugd. Tussen hen is Hugo Pos met zijn herinneringsverhalen die hij een mooie terloops aangebrachte persoonlijke verdieping meegeeft een belangrijke nieuwkomer.

Nu wil ik niet suggereren dat Hugo Pos niet al veel eerder creatief schreef. Al in 1957 werd zijn onder het pseudoniem Ernesto Albin geschreven toneelstuk Viva la Vida met succes opgevoerd; zijn hoorspel Black and White werd bekroond. En vanaf zijn studententijd schreef hij levenservaringen neer in poëtische kwatrijnen.

 

Daarvan zijn er nu een zestigtal verschenen onder de titel Een uitroep zonder uitroepteken (1987).

 
‘Ik hijgde: leven, leven, leven,
 
als ik naar bed moest ben ik opgebleven
 
tot ik erachter kwam: “La Vida breve”,
 
hooguit een uitroep zonder uitroepteken.’

Zoals dit voorbeeld zijn er vele: in poëzie gevangen levenservaringen en gedachten over allerlei zaken, maar meestal en vooral zeer persoonlijke aangelegenheden, die Pos tot een visie met ruimere betekenis verdiept. Geen opzettelijke nadrukkelijkheid, maar intussen heeft Pos wel zonder ophef ‘eventjes’ gezegd wat hij op dat moment over die zaak of dat geval persoonlijk kwijt wil. Pos schrijft zichzelf verontschuldigende poëzie, zoals de titel al aangeeft. Tegenover die Surinaamse dichters die zo met hun boodschappen te koop liepen en lopen, plaatst Pos zich hier in de lijn van de persoonlijke verdiepingslyriek als die van Bea Vianen, Bhai of Jo Löffel - al heeft die laatste wel meer en nadrukkelijker woorden nodig in zijn inTro (1981).

 

Ten derde noem ik nog de prachtige beschrijving van Pos' veelbewogen leven: de bewerking die Jos de Roo maakte van een 27-tal interviews voor Radio Nederland Wereldomroep, die nu onder de titel Oost en West en Nederland; episodes uit het leven van Hugo Pos is verschenen. Hugo Pos vertelt daarin over zijn jeugd in Suriname, zijn studie in Nederland, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en zijn - gezien zijn joodse afkomst, noodzakelijke - pogingen om te ontvluchten, wat ten slotte lukt via Finland, de Sovjet-Unie en Japan, vanwaar hij via Canada naar Suriname terugkeert. Daar werft hij vrijwilligers voor de Prinses Irene Brigade, die echter niet welkom zijn wegens hun niet-blanke huidskleur. Uitvoerig is Pos over zijn ervaringen in Indonesië en Japan, waar hij via Australië terechtkomt. Hij fungeert tenslotte als openbaar aanklager voor de ‘minor war crimes’.

In Indonesië breekt bij hem het bewustzijn door dat ‘collaboratie’ in een kolonie een hachelijk begrip is, omdat de Japanse bezetting door de Nederlandse vervangen wordt. Na de oorlog keerde Pos terug naar Suriname waar hij rechter en procureur-generaal werd. Hij sloot zijn juridische carrière af in Amsterdam.

Jos de Roo heeft van deze orale geschiedenis een prachtig leesbaar boek gemaakt in een vloeiende stijl die de mens Pos belicht maar ook een historische periode zoals die door een persoon gezien werd. De ontwikkeling die Pos doormaakt is exemplarisch. Jos de Roo vat ze in zijn ‘nawoord’ als volgt samen: ‘Hij ruilde de zekerheden van het negentiende-eeuwse kolonialisme in voor de onzekere vragen van de twintigste eeuw.’ (p. 168)

In het Caraïbisch gebied is de Cubaan Miguel Barnet met zijn boeken Cimarrón, het verhaal van een weggelopen slaaf en Gallego. Een Galicier in Cuba, door dezelfde werkwijze bekend geworden. Deze liet mensen in hun eigen woorden hun leven vertellen, en bewerkte dit achteraf tot een literaire vorm. Deze tot literatuur geworden orale historie wordt nu door Pos/De Roo in de Nederlands-Caraïbische literatuur geïntroduceerd. Pos is daarbij

[pagina 232]
[p. 232]

een goed voorbeeld van zovele Surinamers die over de hele wereld zwervend toch de binding met hun vaderland levenslang behouden.

 

Er is al een nieuwe verhalenbundel van Hugo Pos aangekondigd. In enkele jaren heeft deze criticus zich zo nadrukkelijk als creatief auteur aangekondigd, dat een nauwkeuriger bestudering van zijn werk - in plaats van deze korte impressies - op zijn plaats zou zijn. Met name lijkt het mij daarbij interessant om de in de vele kritieken beleden poëtica te toetsen aan de creatieve praktijk.

 

Wim Rutgers

G.W. van der Meiden. Betwist Bestuur. Een eeuw strijd om de macht in Suriname 1651-1753. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1987, 168 pg. f 39,85.

De auteur is rijksarchivaris van de eerste afdeling van het Algemeen Rijksarchief waarvan de archieven van de West Indische Compagnie en die van Suriname deel uitmaken. Het werk diende ter verkrijging van de doctorsgraad in de letterenfaculteit van de Leidse Universiteit. Dit proefschrift is niet alleen een proeve van wetenschappelijke bekwaamheid maar geeft ook blijk van de literaire kwaliteiten van de auteur. In de verwachting dat de auteur ‘zijn’ archief in de vingers heeft, wordt de lezer niet teleurgesteld. Heel wat nieuwe gegevens, die op zichzelf een bijdrage in een gedenkbundel of in een tijdschrift zouden rechtvaardigen, worden in dit werk bijna achteloos verwerkt.

De ondertitel maakt duidelijk waar de schrijver het over heeft. De geschiedenis van Suriname wordt gekenmerkt door eeuwig durende twisten. De hoofdtitel is niet ‘Twistende Bestuurders’ maar ‘Betwist Bestuur’, omdat de bestuursconstructie van dien aard is, dat competentiekwesties onvermijdelijk zijn. Op het toneel van de historie zijn het dan wel de hoofdrolspelers als Van Sommelsdijck, Mauricius en Du Plessis die alle aandacht op zich vestigen, maar het spel wordt bepaald door de tekst van deze meer tragische dan komische opera. De tragiek zit hem in het onvermijdelijke, in het onafwendbare. Wie ook als gouverneur optreedt, wat er verordonneerd wordt of hoe er bestuurd wordt, vroeg of laat gaat het mis. Van Sommelsdijck werd spectaculair vermoord en vijf gouverneurs werden in de besproken periode teruggeroepen. Natuurlijk speelt de kwaliteit of het ontbreken daarvan een rol; ook de bestuurders zingen zoals zij gebekt zijn. Maar noch de dood van Van Sommelsdijck (1688), noch het vertrek van Mauricius (1751) waren incidenten die alleen en uitsluitend kunnen worden toegeschreven aan het onmogelijk en provocerend optreden van de eerste of de moord op Thoma in 1750. De gezags- en machtsverhoudingen waren op zijn zachtst gezegd gecompliceerd. Suriname was in 1667 door de Zeeuwen op de Engelsen veroverd. Dit Zeeuwse patroonschap werd in 1682/1683 overgedragen aan de West Indische Compagnie, die de stad Amsterdam en de Heer van Sommelsdijck ieder voor een gelijk deel medeeigenaar maakte. Deze Societeit was in zekere zin een veelkoppig monstrum dat als eigenaar-ondernemer financieel belang had bij de exploitatie van de kolonie. Krachtens het octrooi van 1682 hadden de kolonisten inspraak in het bestuur ter plaatse. Uit de ‘aensienlijckste, verstandighste en moderaetste onder de coloniërs’ werden de raden van politie gekozen, die met de gouverneur de kolonie bestuurden. De spanningsvelden zijn vele; een kompas zou in een dergelijk baaierd van krachten gaan tollen; bestuurders en bestuurden moeten wel regelmatig de kluts kwijt raken. Als men dan ook nog in aanmerking neemt dat in patria de Staten-Generaal meespe-

[pagina 233]
[p. 233]

len en in Suriname de spanningen tussen meesters, slaven en weglopers vonken doen overspringen dan blijken decor, intrigue, figuranten en medespelers belangrijker te zijn dan de prima donna.

Het optreden van Van Sommelsdijck spreekt tot de verbeelding. Een autoritaire figuur die zijn beleid verdedigde op de wijze van de miskende en verongelijkte figuur die moeite noch kosten had gespaard ten behoeve van de kolonie. Een gewelddadige dood en vele belangrijke relaties hebben de pen van de geschiedschrijvers in de richting van de hagiografie geleid; een goede gouverneur die het tegen al die boze planters wel moest afleggen. Alleen R. Fruin was het niet eens met die heldenverering en Van der Meiden citeert dan ook met instemming Fruins constatering: de moord op Van Sommelsdijck ‘kan ons waarlijk niet verwonderen’ (p. 68). De gouverneur had het er door zijn harde en verre van onbaatzuchtige optreden naar gemaakt. Uiteraard illustreert de auteur deze dishabilitatie aan de hand van brieven en rekeningen waarvan vele door zijn voorgangers in het verleden niet waren gelezen of gezien.

Voor de intellectueel superieure Mauricius en diens ‘esprit poétique’ heeft de auteur kennelijk meer sympathie, hetgeen hem niet belet een evenwichtig en eerlijk beeld te geven van deze veelzijdige man die ondanks zijn grote bekwaamheden faalde. Gebeurtenissen kunnen een ontwikkeling bespoedigen, maar voor de onafwendbare gang van zaken was het rommelige karakter van de bestuursstructuur bepalend. ‘De gevolgen van deze “geboortefout” zijn voor de Surinaamse samenleving ernstig geweest en het ontslag ven Mauricius is er de duidelijke illustratie van’ (p. 131). Mauricius heeft het ontslag overigens aangevochten in pöezie, het ‘Gezang op Zee’ dat aan Willem IV was opgedragen, en in juridisch proza. De Hoge Raad die de beschuldigingen van Du Plessis, het ontslag en het verweer van Mauricius te behandelen kreeg, heeft een rehabilitatie van Mauricius mogelijk gemaakt. Weliswaar keerden noch hij, noch zijn tegenspeler Du Plessis terug naar Suriname, maar Mauricius kreeg een gouden handdruk en zijn aanhangers volgden hem in Suriname op, terwijl de cabale van Du Plessis voorgoed buiten spel was gezet.

 

Financiën zijn de zenuwen van de Staat. Veel van de nerveuze spanningen in Suriname en in het moederland werden veroorzaakt door hetgeen men hoopte te verdienen en onverhoopt verloor. Aan die winstverwachting, aan de kredietverlening en aan de negotiaties, kortom aan het economisch-historisch aspect besteedt de auteur de nodige aandacht. In dat verband wijst hij ook op de ‘animus revertendi’. Men ging om rijk te worden, maar ontdekte dat het zoet van de suiker met zwart zweet duur betaald werd en schulden de neiging hadden te groeien. De wil om terug te keren was er bij velen, maar de meesten werden geketend aan hun schulden, slaaf te midden van de slaven. Lang voor het financieel debacle van 1773 schreef Mauricius al ‘de rechte en rijke eigenaars der colonie woonen meest in 't vaderland’ (p. 125).

Betwist Bestuur bevat 6 hoofdstukken, een inleiding, een epiloog en een aantal welgekozen illustraties. In de eerste 3 hoofdstukken wordt de geschiedenis van de Engelse periode 1651-1667, de verovering door Crynssen (1667), het octrooi van 1682 en de vijf bestuursjaren van Van Sommelsdijck behandeld. De periode 1688-1742 wordt in twee hoofdstukken besproken. In hoofdstuk 4 komen de spanningen tussen de familie Van Sommelsdijck en de andere deelgenoten in de Societeit aan de orde, in hoofdstuk 5 de conflicten, klachten, ruzies en compromissen onder ‘het dozijn gouverneurs’ dat van 1695 tot 1742 de scepter zwaaide. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan Mauricius die van 1742 tot 1751 gouverneur was. Centraal staat - en dat is ook de titel van het hoofdstuk - het geschil rond Mauricius. Zorgvuldig zijn ook hier de spanningen tussen de kolonisten en de gouverneur, de betrekkingen onderling en die met patria geanalyseerd, zodat de terugroeping en het eerherstel

[pagina 234]
[p. 234]

(1751-1753) begrijpelijk worden. Wel begrijpelijk, al blijft er verbijstering dat het zover kon komen dat zelfs een goed bestuurder als Mauricius het loodje moest leggen. Zo zijn er nog wel meer vragen te stellen terwijl op enkele slakken ook wel wat zout is te leggen. Wanneer de auteur op p. 12 ‘politie’ in Hof van Politie vertaalt met ‘beleid’ dan is dat wel goed. Maar beter zou zijn geweest J.V. Rijpperda Wierdsma te volgen, die een halve eeuw geleden in zijn klassiek werk Politie en Justitie. Een studie over Hollandschen staatsbouw tijdens de Republiek uiteenzette, dat politie alles is wat geen rechtspraak (justitie) is en derhalve in het bijzonder bestuur en wetgeving omvat, de gebruikelijke instrumenten om beleid te maken.

Een ieder die belangstelling heeft voor Suriname moet van dit werk kennis nemen; alle anderen wordt het warm aanbevolen omdat het de belangstelling zal wekken en enig begrip zal kweken voor het bewogen verleden en heden van dat Suriname op die verre, verloren kust van Zuid Amerika.

 

J.Th. de Smidt

David Richardson (red.), Abolition and its aftermath. The historical context, 1790-1916. London: Frank Cass, 1985. (Legacies of West Indian slavery.) £ 19.50.
Jack Hayward (red.), Out of slavery. Abolition and after. London: Frank Cass, 1985. (Legacies of West Indian slavery.) £ 19-50.
Paul Sutton (red.), Dual legacies in the contemporary Caribbean. Continuing aspects of British and French dominion. London: Frank Cass, 1986. (Legacies of West Indian slavery.) £ 20.00.
Colin Brock (red.), The Caribbean in Europe. Aspects of the West Indian experience in Britain, France and the Netherlands. Londen: Frank Cass, 1986. (Legacies of West indian slavery.) £ 20.00.
Gad Heuman (red.), Out of the house of bondage. Runaways, resistance and marronage in Africa and the New World. London: Frank Cass, 1986. (Eerder verschenen als special issue van Slavery and abolition, vol. 6 no. 3, 1986.) £ 19.50.

Wanneer een British West Indian of Engelsman over het Caraïbisch gebied schrijft, gaat het gewoonlijk over de voormalige Britse Caraïben; voor een Jamaicaan zal dat vooral Jamaica zijn, voor een Trinidadian Trinidad. Hetzelfde geldt, grosso modo, voor het schrijven over andere delen van het Caraïbisch gebied. Surinamers publiceren vooral over Suriname, Arubanen over Aruba, Curaçaoënaars over Curaçao, en de meeste Nederlanders over de voormalige Nederlandse Caraïben, niet over Martinique, Puerto Rico of Barbados.

Op zich is daarmee niets mis; door te schrijven over gebieden buiten de ‘eigen’ cultuur- en taalsfeer maken auteurs het zich immers veel moeilijker, wat niet altijd tot briljante resultaten leidt. Het nadeel is echter dat de bestaande Caraïbistiek in hoge mate gefragmenteerd is, net als het gebied zelf. Aan het belang van een comparatieve benadering van de Caraïbische geschiedenis en van de huidige situatie in de regio wordt veel lippendienst bewezen, maar meestal blijft het daarbij.

Wie méér verwacht van de vierdelige serie Legacies of West Indian slavery, grotendeels gebaseerd op het gelijknamige congres dat in juli 1983

[pagina 235]
[p. 235]

in Hull werd gehouden, komt bedrogen uit. De wijdse titel dekt wel een grote variëteit aan onderwerpen maar blijft, oprechte dan wel halfslachtige pogingen van de redacteurs ten spijt, sterk Brits-Caraïbisch van perspectief. Afgezien van 8 inleidende en becommentariërende artikelen tellen de 4 delen 38 bijdragen; 1 hiervan betreft Haïti, 3 de Franse Caraïben, 4 vergelijken de Franstalige met de Engelstalige Caraïben, 4 behandelen Suriname en niet minder dan 26 de voormalige British West Indies. Evenals het congres zelf beantwoorden dus ook de op dit congres gebaseerde boeken slechts in beperkte mate aan gewekte verwachtingen over een brede en comparatieve benadering. In deze signalering beperk ik mij tot een summiere bespreking van de vier delen, bekeken, zoals in OSO past, door een Surinamistiek-bril.Ga naar eindnoot1

Abolition and its aftermath. The historical context 1790-1916 is het meest uitgesproken geschiedenisboek in de serie, en het is geen toeval dat juist in dit deel drie bijdragen over Suriname zijn opgenomen (de Nederlandse Antillen en Aruba komen nergens in de serie aan bod). Eén hiervan werd geschreven door Silvia W. de Groot die - ik hoef het in OSO niet te benadrukken! - zeer veel heeft bijgedragen aan de marronagestudies, in feite het meest ontwikkelde deel van de Surinaamse historiografie. In ‘The Maroons of Surinam: Agents of their own Emancipation’ vat zij de marrongeschiedenis op een heldere manier samen. Zoals uit de ondertitel blijkt legt zij de nadruk op de zelfbevrijding van de marrons, die Wilberforce noch Willem III nodig hadden om van de slavernij af te komen.Ga naar eindnoot2

In. J.P. Siwpersads bijdrage ligt de nadruk op de invloed van de Emancipatie in British Guyana (1834) op het koloniale beleid ten aanzien van de slavernij in Nederland. Die invloed was negatief: de Nederlanders meenden dat in Guyana het overtuigende bewijs werd geleverd dat suikerproduktie zonder slaven moeizaam of zelfs nauwelijks haalbaar was; de redenering dat in Guyana het overtuigende bewijs werd geleverd dat suikerproduktie zonder de slaven, blijkens het voorbeeld van Guyana, nog niet aan de vrijheid toe waren was vervolgens een mooi excuus om uitstel van de Emancipatie in Suriname te rechtvaardigen.

Onder de uitdagende titel ‘The great escape’ betoogt P.C. Emmer dat voor vrouwelijke contractarbeiders uit Brits-Indië de migratie naar Suriname een substantiële positieverbetering betekende, zowel in materiële zin (beter betaald werk, minder slechte leefomstandigheden en daarmee een gunstiger demografisch patroon) als in immateriële zin (minder sociale (kaste-)barrières, meer mogelijkheden tot persoonlijke emancipatie). Het is duidelijk dat Emmer met dit artikel de knuppel in het hoenderhok heeft gegooid; een polemiek is elders reeds gaande.Ga naar eindnoot3 Blijft de vraag waarom in de Nederlandstalige versie nog een vraagteken werd gezet (‘Een goede keus?’), terwijl de latere Engelstalige stelliger is (‘The great escape’, zónder vraagteken).

Van de andere bijdragen aan Abolition and its aftermath noem ik slechts het openingsartikel van Seymour Drescher, waarin hij een knap overzicht geeft van de historiografische ‘issues’ in het debat over de achtergronden van het (Britse) abolitionisme. Lag aanvankelijk alle nadruk op het idealisme van de abolitionisten, in de loop van de twintigste eeuw werden de verklaringen ‘economistischer’; zonder overigens het laatste woord op te eisen benadrukt Drescher in zijn artikel weer het belang van onzelfzuchtige motieven en pressiegroepen en van het slavenverzet, waarvan het belang pas recentelijk is aangetoond.

 

Out of slavery. Abolition and after, geredigeerd door Jack Hayward, is een verzameling van openbare lezingen die in 1983 werden gehouden ter herdenking van de 150e verjaardag van de Britse Emancipatiewetgeving en de dood van de bekendste Engelse abolitionist, William Wilberforce. Dit deel is uitgesproken Brits van karakter: veel Wilberforce, veel over de British West Indies. Van wijdere strekking is een bespiegelend artikel van de Jamaicaan

[pagina 236]
[p. 236]

Orlando Patterson, over de historische bepaaldheid van begrippen als ‘vrijheid’ en ‘slavernij’.

In verschillende bijdragen wordt verder gerefereerd aan de ‘continuing legacies’. Zolang racisme, de Zuidafrikaanse apartheid en de discriminatie van British West Indians in Engeland nog van alle dag zijn, zolang is het werk van de Emancipatie nog onvoltooid, is de teneur. De zelfgenoegzaamheid die de herdenkingen na 100 jaar, in 1933, karakteriseerde is in deze benadering terecht van de baan. In de artikelen van Jim Walvin en Michael Craton wordt daarnaast de rol van het slavenverzet in het proces van de Emancipatie benadrukt. Voor Suriname is hierover nog weinig bekend. In genoemde artikelen worden verschillende interessante vragen gesteld, bijvoorbeeld met betrekking tot het verband tussen kerstening en slavenverzet, die zeker ook voor Suriname onderzocht zouden kunnen worden.

 

Paul Sutton, één van de gangmakers van de conferentie en de publikaties, redigeerde Dual legacies in the contemporary Caribbean. Continuing aspects of British and French dominion. De subtitel geeft al aan dat slechts een deel van de regio ter discussie staat; in het boek domineren opnieuw bijdragen over de British West Indies. Voor wie de dekolonisatieproblematiek van de voormalige Nederlandse Caraïben wil bestuderen (deden ook de politici dat maar!) zijn verschillende artikelen in dit boek verplichte kost. Interessant zijn met name de essays van Sutton zelf en van de Trinidadian Anthony Maingot. Laatstgenoemde, ooit een fel criticus van het ‘on-Caraïbische’ parlementair-democratische systeem in de British West Indies is inmiddels juist van mening dat dit systeem wél past in een Caraibische context, al schieten de lokale politici ernstig tekort waar het de uitwerking betreft. Eén van Maingots argumenten is dat niet-parlementaire (‘Latijnsamerikaanse’) alternatieven al snel leiden tot (semi-)dictaturen die zich weinig gelegen laten liggen aan eerbiediging van burgerrechten. Suriname sinds 1980 indachtig kunnen wij dat helaas slechts bevestigen.

 

Colin Brock tekende voor de redactie van het laatste deel, The Caribbean in Europe. Aspects of the West Indian experience in Britain, France and the Netherlands. Zelden zag ik een misleidender titel. Van de 10 bijdragen gaan er 8 over West Indians en hun kinderen in het Verenigd Koninkrijk en 1 over Surinamers in Nederland; 1 artikel behandelt Afro-Caraïbische muziek en slechts Brock tracht in zijn openingsartikel enkele algemene vergelijkingen in een Europese context te trekken. Het weinige wat hij over Surinamers in Nederland zegt is niet nieuw en gedeeltelijk onjuist (wist u dat de Surinamers in Nederland in toenemende mate geconcentreerd zijn in Amsterdam ‘and within that city in Zeedijk’ (p. 10)? - waarschijnlijk haalt Brock hier de Bijlmer en het kopje pijnlijk door elkaar!). Het is daarom jammer dat het artikel van Koot, Tjon-A-Ten en Uniken Venema zoiets specifieks als etnische identiteit onder Surinaamse kinderen in Nederland behandelt; in dit boek zou een artikel van de grove penseel beter op zijn plaats zijn geweest.

Voor degenen die zich met minderheden(problematiek) bezighouden is dit deel overigens zeker van waarde - al was het maar omdat weer eens pijnlijk duidelijk wordt hoe slecht de situatie van een groot deel van Engelands ‘Caraïbische’ bevolking is. Politici en beleidsmakers in Nederland zouden er goed aan doen in het ‘minderhedenbeleid’ (als dat er al is) alles op alles te zetten om niet verder de Engelse weg op te gaan!

 

Een algemene opmerking tot slot. Het is duidelijk dat ik in het bestek van één recensie onmogelijk de 46 artikelen van de Legacies-serie (en de 11 van Out of the house of bondage) afzonderlijk kan bespreken. Een oordeel dat ik graag over de vijf boeken gezamenlijk geef is dat zij, ieder op hun terrein, verplichte kost zijn voor wie zich met Suriname bezighoudt. Er is uit deze

[pagina 237]
[p. 237]

publikaties veel te leren over Caraïbische slavernij en de nasleep ervan. Suriname neemt nog geen passende plaats in op het terrein van Caraïbische studies; eerst is nog veel onderzoek nodig, zoals pijnlijk blijkt uit de lacunes die steeds maar weer opduiken wanneer auteurs in vergelijkende studies ook iets over Suriname hadden willen meedelen. Bij dit onderzoek mag het niveau van ‘sophistication’ dat verschillende van de hier besproken studies kenmerkt ons zeker tot voorbeeld strekken.

 

Gert Oostindie

eindnoot1
Jansen, J. 1987. ‘De ontsporing van Suriname’. Intermediair, 23/14: 26.
eindnoot2
Zie ook: Het legergroene Suriname. Amsterdam, Uitgeverij Vrij Nederland, 1983, pp. 123 vv.
eindnoot3
Suriname Informatie, 11 (mei 1984): 19.
eindnoot1
Een uitvoerig verslag van de conferentie ‘Legacies of West Indian slavery’ is opgenomen in OSO 2/2 (1983): 163-172. De vier bijdragen over Suriname in de serie Legacies of West Indian slavery verschenen, gedeeltelijk of geheel, eerder in OSO. Het artikel van Silvia W. de Groot in OSO 2/2 (1983): 173-182, dat van J.F. Siwpersad in OSO 2/1 (1983): 25-34, dat van P.C. Emmer in OSO 3/2 (1984): 213-234 en de bijdrage van W.C.J. Koot, V.Th. Tjon-A-Ten en P. Uniken Venema in OSO 2/2 (1983): 203-220.
eindnoot2
De uitgever van de Legacies-serie, Frank Cass and Co, publiceert tevens het opmerkelijke tijdschrift ‘Slavery and abolition’, waarin een cross-culturele benadering van slavernij wordt gepropageerd. Een ‘special issue’ van dit tijdschrift (vol. 6 no. 3, 1986) verscheen ook als afzonderlijk boek onder de mooie titel Out of the house of bondage. De redacteur van het boek, Gad Heuman, benadrukt in zijn inleiding het belang van het dagelijks verzet (inclusief de zogenaamde ‘petit marronage’) onder de Caraïbische slaven, dat misschien minder spectaculair was dan de spaarzame grote slavenopstanden, maar frequenter voorkwam en veel meer slaven raakte. Out of the house of bondage is een bonte verzameling van artikelen over de ‘kleine’ en ‘grote’ marronage in Afrika (!), het Caraïbisch gebied, de Verenigde Staten en Columbia. Eén bijdrage betreft Suriname: Silvia W. de Groots vergelijking tussen de marrons van Suriname en die van Jamaica (eerder verschenen in OSO 3/1 (1984): 73-82). Juist in de context van dit - interessante! - boek blijkt weer hoe uniek de Surinaamse marronage in vergelijkend perspectief was. Nergens slaagden ex-slaven erin zich zozeer een eigen leven buiten controle van de planters te creëren, nergens was de breuk zo groot - de slavenopstand van St. Domingue/Haïti daargelaten. Paradoxaal is wel dat de Surinaamse marronage, die de plantage-maatschappij op de rand van de afgrond bracht, nu wordt behandeld in een boek dat volgens de flaptekst juist een alternatief wil vormen voor een eenzijdige nadruk op ‘Rebellions, the most dramatic forms of resistance’!
eindnoot3
Rosemarijn Höfte publiceerde in het Boletin de Estudios Latino-americanos y del Caribe no. 42 (Junio de 1987) het artikel ‘Female indentured labor in Suriname: for better or for worse?’, waarin zij Emmers stelling bestrijdt; in no. 43 (Diciembre de 1987) verschijnen Emmers repliek en Höfte's dupliek.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het doosje van Toeti


auteurs

  • F.E.R. Derveld

  • Wim Rutgers

  • J.Th. de Smidt

  • Gert Oostindie

  • over AndrĂ© R. Haakmat

  • over Jos de Roo