| |
| |
| |
‘De wijze’ - Psychiese dialoog.
Ruim studeervertrek: grote schrijftafel tegen de muur, daarboven lange boekenschabben. Achter: deur en wijd open venster. - De dag loopt op z'n eind In 'n leunstoel voor de schrijftafel zit 'n jongeling, in de weelderige ridderkledij uit de XVIe eeuw. Het verscheurd papier op de grond, de wanorde van boeken en schrijfgerief op de tafel, die diepdenkende houding van de jongeling die roerloos op z'n knieën staart, dit alles doet in deze ernstige soberheid 'n hoge noot trillen, aarzelend tussen jeugd romantism en gemoeds-tragedie. Het schemer daalt: alles spreekt van 'n zielsmysterie dat verklaring vraagt.
De deur heeft zich geruisloos geopend, en de statige gestalte van 'n grijsaard in de witte griekse toga, is 'n lichtende verschijning in 't half-duister. Hij treedt langzaam tot dicht achter de jongeling, die nu met het voorhoofd op de boord van de tafel ligt, de gevouwen handen krampachtig over hem uitgestrekt. Als hij in deze houding spreekt schijnt zijn stem uit 'n diepe verte te komen. In 't begin van de samenspraak blijven beide onbeweeglik; elk gebaar schijnt hen vreemd, en hunne stem klinkt eentonig.
Als gij tot mij niet komt, kom ik tot u. Ik meld me nooit, omdat ik niet 'n bedelaar of 'n indringer ben, maar de eerlike meester die men erkent of niet erkent, gelooft of niet gelooft, die men de rug toekeert of volgt
Ik ken die stem niet, wil niet... Mijn adem proeft verraad.
Het verraad ligt in u, jongmens. Ik ben de ouwe vriend, wikker en leidsman; ik ben de eeuwigheid, ‘de wijze’ in u. Gij hebt mij verlochend, maar die verlochening was 'n noodlottig zelfverraad, want uw leven gaat kreupel zonder mij. Ik ben gekomen om mijn taak van belichter en verlosser te vervullen; maar die plichten geven mij rechten in uw zieleleven: ik eis mijn deel.
Neen, neen ik wil 't kunstmatig licht niet dat mijn ogen bederft en mijn geest benevelt; ik wil geen verlossing die me zwak maakt en krachten ontneemt voor de strijd om het leven. Gij zijt mijn vijand, geen vriend, neen geen vriend. Al uw geschenken zijn diefstallen! En ik vervloek u, omdat ge mij de gezondheid hebt ontstolen, door mij te geven de kern van alle kennis, het diepe ongeluk van weten. Gij zijt het slechte, het tegennatuurlike in mij, dat ik bestrijden wil tot het laatste, nu ik het gift ken dat kleeft aan uw hand, dat straalt uit uw blik.
Ik zeide dat 't verraad in u ligt: de verse zuivere lucht die reeds inademen moogt doet u onderscheiden, en gij vervloekt het luttel licht dat tot u komt omdat het pijn doet aan uw ogen die te lang de duisternis slechts kenden. Ontwortel alle zelfbedrog in u - dat gaat met één ruk! - en staar mij recht in 't oog, lijk vroeger.
't Was tijd dat ik tot u kwam, zo ik zie. Ik zal pogen u te ontboeiën uit de geestes-passies en de vlees-slavernij. Ik wil terug de rechte weg u tonen.
Bedrog! Gij hebt mij uit de zonnige hoogten van mijn jeugd naar 't diepe dal gesleurd waar de nachten kil zijn en de dagen vol mist: gij hebt mijn leven gemaakt tot levensloosheid...
't Is dat ge te jong waart en te weinig ervaren om het vergelijk te maken.
Gij hebt de dood-obsessie vastgeankerd in mij...
gij hebt mij naakt geplaatst tegenover de stomme sterrennacht met zijn bleke sfinx-gelaat, dat mijn vragende blikken niet wil loslaten of beantwoorden;...
't Is dat uw ogen nôg verder open moesten om de oplossing te kunnen opvangen.
... gij hebt de valsheid van denken als 'n net over mij geworpen, en mij het leven doen verachten door de onverdraagzaamheid van mijn ontleding. Ge hebt mij geleerd nooit te spreken zonder iets iets te zeggen, nooit te handelen zonder iets te doen, wat de haat van de mensen op mij trok en het leven in hun midden onmogelik maakte. Zo ben ik tot één leugen geworden, want het leven dult het denken niet: een mens kan geen God zijn! Ik heb mijn geest verkracht, want alle kennis van De Waarheid is onwaarheid: bedriegt het leven. En ik ondervind aan mezelf dat dàt de grootste misdaad is, daar men er 't pijnlikste voor boet.
't Is waar dat wij mekaar te vroeg ontmoetten; gij hadt de krachten nog niet om de schat te dragen die ik u gaf, en nog de rijpheid niet om verband te trekken tussen leven en kennis, tussen denken en daad. De wil als bemiddelaar ontbrak nog, omdat ge uw levensernst niet naar waarde schatten kondt.
(springt plotseling recht en staart de grijsaard recht in 't gezicht) Levensernst!.. Waarde!.. Maar dat is het juist wat mijn jeugd u verwijt, mijn jeugd die roept om kleuren en om vormen, die vooral leven wil, dolzinnig en onzinnig. Gij hebt op haar de poort van de strenge geest willen sluiten, die haar den toegang ontzegt tot alles wat zij vraagt, wat hààr hoort!...
(valt hem kalm in de rede) Onzin, onzin, ik heb u nooit de leerschool van 't leven ontzegt: uw jeugd móet ondervinden. Maar die
| |
| |
afsluiting hebt gijzelf daar geplaatst door het teoriënfanatisme, de ivoren toren; dàt deed de jongeling, dàt deed het jeugd-onevenwicht in u.
(voortgaand en steeds feller) Ge hebt me willen maken tot iets onmogeliks. 'n averechts wezen dat geen mens meer is; maar ik verzet me met gans mijn opbruissende levenskracht, ik kom in opstand tegen de giftige werking van alle kennis en weten! Ik wil terug,... terug! en het jeugd-deel herwinnen, dat mij ontrukt werd. Ik wil het ziedende leven in, dat mij zolang reeds roept, en roepen blijft. Ik wil de voldoening van mijn zinnen, het genot, de gekke vreugde, het natuurgeluk, de botte dierlikheid! Ik. wil het nihil van alles wat gij noemt: de ziel, het weten, de geest, God...
(de arm heffend) Halt! Genoeg geraaskalt, jóngmens. Uw toestand is me helder nu.
Daar ik alleen uw geestesoog het zien kon leren, is 't onvermijdelike gebeurd: het leven heeft de ogen van uw vlees tot wondens toe opengereten, en het bloed dat u verblint, u hindert, maakt uw onmacht woedend als 'n stier. Ik ben enkel 't mikpunt voor uw haat, omdat ik 't dichtste bij ben, omdat ik de zelfkennis ben, die u vergrimt op uw eigen machteloosheid tegen wat is. Uw vermalledijding gaat niet tot mij, maar tot de materie die u verwondde.
(die terug is gaan zitten; half in gedachten, als zichzelf willende overtuigen) Neen, neen,... neen!
Ge zijt gekomen waar de jeugd alle gestalten brengt: op 's levens twesprong. Er wordt 'n stap van u geeist die beslissen zal over al wat komen moet, want de wegen lopen ver uiteen. Er gaat 'n strijd op leven en dood tussen mij en uw vlees, want gij kunt enkel mij behoren óf uw vlees. Gij krijgt uw plaats óf in de heirscharen van Luciter, of in de grote kudden van mensen; gij zult gevoed worden door de kudde en haar leiden langs de weg die gij alleen kent naar het doel dat gij alleen weet, of gij zult zelf tot voedsel dienen en geleid worden
(zich verwerend) Neen!.. Woorden!.. Leugens!..
De strijd tussen twijfel en geloof woedt in u; hij moet de weegschaal doen dalen en de zegepraal bewerken van een der beide partijën die aanspraak maken op uw levenskracht.
Pas op jongmens, dit ogenblik zal veel te torsen hebben. Gebruik de rede die ik u gegeven heb; gij zijt verantwoordelik voor uzelf in ieder opzicht.
(in uitertst verweer) Neen! Neen! Neen! Ik wil de rede niet, ik erken de wijsheid niet; terug wil ik, terug! Ik moet los van uw invloed: 'n ander leven roept mij.
Men keert niet op z'n stappen terug; er valt vooruit te gaan.
Wie eenmaal blikken mocht in 't hogere, en 't later missen moet, die heeft zijn geest gewurgd en 't leven waardeloos gemaakt. - Vergis u niet: de eerste stap waartoe gij nu beslist is op 'n nieuwe weg.
(die is rechtgestaan en tegen een der vleugels van het open raam leunt; heeft de sterren bekeken en de maan die binnenschijnt. Met 'n hand aan het hoofd, bijna wanhopig:) Laat af! Laat af! Ik wil niet luisteren, en 'k luister toch. (Dan weer zeker van zichzelf:) Maar wankelen zal ik niet; ik moet bewust zijn van mijn plicht: het leven dat ik in mijn handen kreeg, voor mij, voor mij alleen, mooi te maken, rijk en weelderig te maken, voor mij,.. voor mij alleen!
Ja, de eeuwige lokstem... Er zijn dingen waaraan men moet gewennen, maar de de vraag is ‘aan welke dingen?’ Ik zeg u: velen kiezen slecht. De meesten mogen nieteens kiezen, gedreven door de knout van eigen driften. Maar ik zeg u nog: gij moet u gewennen die lokstem te horen. Ik heb u geleerd dat gewoonte bedrog is, gebruik dan dit middel om te ontwapenen wat tegen u is, om te ontmaskeren wat u van 't pad wil lokken.
Och, ik weet wel hoe 'n jongeling zich voor zijn leven voelt te staan. Hij is als iemand die zich geroepen denkt 'n beeldhouwerk te scheppen; hij heeft wel eens beroemde kunstgewrochten mogen bewonderen in de grote zalen waar die zijn ten toon gesteld, maar alle oefening, ervaring en tekniek zijn hem vreemd. Toch acht hij zich 'n geniaal kunstenaar omdat het konsept geniaal was, omdat de droom geniaal was; maar, al is hij voor die droom op zijn knieën gevallen, het beeld zelf zal hij nooit aanbidden. Nadat de bijtel meermaals afschampte op de harde steen en hij door onbehendigheid zijn handen reeds verwondde, heeft de durf en 't ongeduld hem vuur in de spieren gejaagd: hij is met 'n wilde drift aan 't kappen gegaan, slaat nu té grote stukken weg en brengt de steen reeds onherstelbare verwoestingen toe. Het ware beter geweest dat hij nooit aan 't beeld begonnen was, en liever blijven dromen had; want later, veel later, als hij bijtel en hamer heeft leren hanteren, als hij zijn slagen heeft leren berekenen, zullen de misvormdheden en de diepe wonden hem tot zó 'n harde, schreeuwende realiteit worden, dat hij 't onafgewerkte beeld zal stukslaan met dezelfde handen, bestemd het te vergoddeliken en te vereren. - De man, ontgocheld, uitgeput en verwond, heeft nog te weinig krachten om te herbeginnen; en, wil hij niet verzinken in z'n eigen afgrond, dan blijft er hem niets dan zich te scharen bij de velen.
Dit alles hebt gij ingezien. Instinktief hebt gij willen reageren tegen de onverwachte kaakslagen die u deden schuimbekken, maar ge hebt uw vuist ver-
| |
| |
kneusd op 'n stenen muur. In hoge nood zoekt nu uw jeugd als bondgenoot, als laatste reddingsplank: de droom, de illusie. Gij doet verkeerd, want de droom zal u verraden dan juist wanneer ge hem het meeste nodig hebt. En dit ook hebt gij ingezien.
De reden van uw radeloosheid? - Ik heb u geleerd te denken, maar gij hebt niet dóórgedacht; ik heb u geleerd van alles ook de keerzijde te zien, maar hij hebt alléén de keerzijde willen zien. Uw huidige toestand is enkel de terugslag van uw eenzijdig redeneren. Alles in u konsentreert zich in het zoeken naar de oplossingsformuul van uw levensvraagstuk; formuul die ik alleen u geven kan
(die onder 't spreken van de grijsaard als getrokken door 'n magneet tot dicht bij hem is gekomen; met 'n vreemde stem, bijna letargies) De formuul, ik voel ze, ik zie ze schitteren in die ogen... die ogen..,
Dat zijn de sterren die ze weerspiegelen,
(ontwakend; maakt 'n heftig gebaar alsof hij zich van iets wilde losrukken) De formuul! ik wil ze kennen in konkrete woorden die klinken in mijn oor, in beelden die bewegen voor mijn oog. De formuul! zij moet haar stempel slagen in mijn hersenen, zich vastschroeven aan mijn daadspier. Geef ze,... Meester!
(hem bij de hand tot voor het venster leidend) Zie naar de sterren; ik ben enkel de bemiddelaar tussen u en het andere. Wees 'n enkelmondig wezen, en zij
(wijst naar de sterren) zullen u meer zeggen dan al mijn zinnen. Maar mijn syntesis zal tot u ingaan omdat gij gelouterd zijt door de wanhoop der levensontleding. Slechts van uit de duisternis kan men het licht volledig zien en kennen. De nacht doet de aarde ineenkrimpen, maakt haar van het alles tot het nietige onderdeeltje. De nacht plaatst de wereld in 't heelal; de loutering plaatst de mens in de mensheid. - Uw Geest verlamt en teert uit tussen vier muren: hoe ruim, hoe weelderig, hoe warm 't vertrek ook zij, het blijft eng en koud als 'n cel, want Hij vraagt om te leven lucht en licht, ruimte en vrijheid. Open alle deuren en de grote Sfinx zal geen geheim meer zijn voor u; waar gij gaat zal uw stap de schraalheid der woestijn bevruchten en op uw voetspoor zal het graan gedijën.
Uw brein is te klein voor uw Geest, hij kneust en verwondt zich in de benepenheid: geef hem 't wereld-brein. Uw gemoeds-tragediën bijten dóór, vergiftigen uw bloed omdat ze te nietig zijn en uw grote handen ontglippen, want uw heelkunst is gegroeid boven uw eigen wonden; ga tot de mensheid, ga in haar tragedie. Het ‘ik’ eindigt maar de liefde begint; dit is de sleutel, de kern van de formuul.
(aarzelend) Maar wie zijt gij dan, Meester?
De schaduw die altijd bij u is, maar niet die van uw vlees-vorm. Ik ben de vormige weerkaatsing van uw Geest, wiens gestalte hoog boven uw lichaam groeit bij lage zon, en tot aan de sterren reikt in schemernachten. - Wanneer ge de zon in d' ogen hebt en recht op haar toe gaat, laat ik de weg vrij en helder voor uw voeten opdat uw stappen licht zijn; maar als ge van de weg dwaalt of de zon vlucht omdat haar licht te fel is voor uw mens-zijn, dan ben ik voor u om te waarschuwen en de richting te wijzen waar het doel ligt.
Er zijn dagen, helaas, die zonder zon zijn, nachten zonder sterren: dagen van ellende, nachten van wanhoop.
Ja, het zijn de fata van uw leven. Ik overwin de twijfel wel, maar ellende en wanhoop zijn me sterker, die schuw ik, die vlucht ik als goed afgerichte moordenaars. Maar gij hebt uw zwaard om de grote draak te bekampen: daarom zijt gij mens, daarom zijt ge ridder. Het ‘in medio virtus’ geldt slechts voor de gebrekkeliken die taktiek moeten gebruiken tegen 't leven, voor u de taak-bewustheid het gegronde fanatisme, de wil tot redding door de kennis van ellende, lijden, wanhoop, door de liefde gereed tot offeren. Want sterker dan de vereenzaamde is de zichzelf-blijvende in de mensheid, waar hij de blinden zien, de kreupelen gaan leert. Wees gij ook een van de lichtende schichten die gaan over de wachtende hoofden, om, hun taak volbracht, te gaan. openspetteren tegen de muur der onverdraagzaamheid, in 'n groots vuurwerk waarvan de onkruid verterende gloed en 't verjongende licht in de zielen naleeft óver de tijd - Bedel om te kunnen geven; vraag van 't leven het nodige voedsel om uw lichaam te behouden (de ziel is de syntesis van het lichaam) en de mensheid het brood te kunnen geven dat haar zal helpen brengen tot de Nieuwe Lente; want enkel als cel van dat grote organism hebt gij levensrecht.
(half tot zichzelf) De mensheid,.. de liefde van het nietige onderdeel voor het geheel, en de weg naar het Godsrijk. De schrik voor het kruis is verijdeld gelijk met de ‘ik’. vergoding. (Dan, de hand nemend van de grijsaard en deze in de zijne houdend, beraden en beslist:) Meester, die de schitterende parel ontdekt hebt op de bodem van mijn ziel, leid me, mens, tot mensheid; leid me, levende, tot het leven; leid me, geest, tot De Geest.
De gordianse knoop is doorgehakt. - Als 'n pijper en 'n doedelman zullen wij samen gaan langs de brede baan. - Uw hobo, de eeuwige jeugd: het leven in z'n volheid; mijn doedel, de strenge noot: het onverpoosd herhalen der formuul. Met dit harmonies geheel
| |
| |
zult ge nooit uit 't oog verliezen wat de kleur glans, de vorm lijnen goeft, wat de vrucht rijpen doet, en 't leven kwistig uitdeelt over al wat is: de grote magneet daarboven die u onweerstaanbaar aantrekt als stof in 'n hoos, wanneer de materie, waarvan ge 't eerste kind zijt, minder invloed krijgt op u Ik zal u leiden en bewaren voor het vlees-verraad, door het in-u-zinderen van mijn stem, het zonnenwoord; ik zal de spanning der begeestering hoog heffen in u tot het offensief van het apostelschap, opdat gij niet herwordet de veel-van-'t-leven-eisende, maar, als De Zon, de leven-gevende. Zendelingen, wapenbroeders van het machtig aangroeiend legioen, (waar vele honderdtallen de taak voortzetten van één door de haat-reaktie gekruisigde) zullen wij, onderwijzend en genezend, de zielen besproeiën met de wondere metamorfose der veropenbaring: liefde, broederschap. Overtuigd dat wie vandaag nog spot en spuwt en niet van twijfel werd genezen, morgen verlost zal worden. - Kom. (Tot de jongeling die 't venster wil sluiten:) Laat alles open hier, 't is altijd ruim genoeg voor kleine mensen, en sterk genoeg voor ridders die hun zwaard verloren. (Beide af).
(Verschijnen even voor 't venster).
Naar 't Oosten, naar het licht nu.
(Naar de kim wijzend, in extase
De middernachtzon! De bevrijdende zon van Osiris!
Mei 1921.
M. SEUPHOR.
|
|