| |
| |
| |
| |
| |
| |
‘Slangetje’ - Tooneelspel in drie bedrijven
PERSONEN: Fritz, schilder (35 jaar) - Nora, zijn vrouw, (32 jaar) - Lizette (28 jaar) - Freddy, (23 jaar) - De oude heer Gysen, vader van Lizette (68 jaar).
Plaats der handeling: I en II: bij Fritz, in den Polder, III: aan het Zeestrand.
Tusschen I en II, enkele dagen; tusschen II en III een paar maanden tijdruimte.
| |
Bedrijf I
Tooneel: De huiskamer van Fritz
Een niet al te ruim vertrek. In den achtergrond een laag, breed raam, met getrokken gordijntjes en zacht-roode raambekleeding. Bloemen op de vensterbank. Midden in zijwand rechts, de toegang tot het schildersatelier; de toegang is afgesloten met een zwierig-los-hangend rood doek. Midden in den zijwand links, de gangdeur.
Voor het raam een gemakkelijke ligstoel met een oostersch tapijt en bonte kussens. Aan de stemmig roode wanden: schetsen in gekleurd krijt en enkele mooie schilderijen, meest landschappen en vrouwenfiguren. Een paar plaasters op staanders in de hoeken. ook een kantkussen op voetstuk. Bloemen en een paar palmen.
Op een rekje en op een tafeltje, in rechter achterhoek, een aantal boeken in storende wanorde. Het mobilier mist volstrekt alle eenheid; dit wil echter niet zeggen, dat het vertrek zonder smaak is ingericht. Stemmigheid en goede smaak zijn juist de kenmerkende hoedanigheden van de voorkamer.
Door het raam bemerkt men een polderlandschap, met fruitboomen in vollen bloesem, heerlijk door de morgen beplast.
| |
Eerste tooneel
Fritz
(Bij 't opgaan van het doek ligt Fritz op den divan. Fritz is middelmatig, eerder klein van gestalte; hij heeft een lichtbruinen vollen baard en weelderig haar; draagt als das een grooten zwarten strik; hij rookt een voor hem wel wat-al-te-groote pijp en leest Shaw's ‘Trouwen’. Bij 't lezen gaat de pijp herhaaldelijk uit. Fritz steekt ze zooveel maal weer op, werpt assche en afgebrande lucifers achteloos op het tapijt, vóór den stoel. Tusschendoor knabbelt hij pralines, die hij uit zijn zak haalt Van uit het atelier klinkt een mezzo stem: Nora herhaalt haar zang-oefeningen; gedragen piano-akkoorden steunen de stem. Fritz geeft gedurig blijk van zenuwachtige ontstemming. De zang gaat kalm voort. Eindelijk smijt Fritz zijn boek neer, doet moeite om zich te bedwingen, wanneer hij roept:)
Nora! Asjeblieft, Nora! (Hij staat op, gaat tot bij het tafeltje, waarop een visch in ‘sèvres’ - porcelein staat, licht daarvan het deksel op, - neemt er een praline uit. De stem gaat voort.)
(zacht) Verdomd!
(Zang houdt even op.)
Nora!!
| |
Tweede tooneel
Fritz - Nora
(Nora op, in een los morgenkleed, de haren in spelden. - In het tooneel dat volgt, slaat Fritz meestal een beschermend toontje aan, spreekt zoo wat van-uit-de-hoogte; Nora echter kan zich niet altijd heelemaal bedwingen. De toon wordt nochtans nooit brutaal, nooit ruw.)
Je maakt me gek met je gehuil.
'k Snap geen jota van al wat ik lees.
Moet jij ook altijd lezen, als ik studeer?
(parodieert) Moet jij ook altijd studeeren, als ik lees?
Voor jou doe ik nooit wat goeds.
Je kàn wel wat goeds voor me doen!
Doe de piano dicht... en je mond!
Lees jij liever buiten. Als 't plast van regenen, wil je mordicus ervan door... En nu...
Natuurlijk! Om mij te pesten... Het geboren tirannetje
Donder op met je tirannetje!
Wat ben je weer erg lief vandaag.
Lief! lief!?... Daar win je wat meê bij jou!
Jij kan nooit 'ns iemand wat involgen... Joùw wensch en joùw wil,... daar houdt alles bij op.
Laat steken!... Versleten nonsens! Berg dien bij je ‘zangkunst’!
Dat noem jij ‘waardeering’, niet?
Goeië God! Wat heb ik al niet te waardeeren gehad in jou! Eerst je piano...
Je weet toch, met wat 'n ijver ik gestudeerd heb... Ging ik niet goed vooruit?
En na de geboorte van Jantje?
Dan heb je ook flink gewerkt... Waarom kan je dat nù niet meer doen?... Je zingt nu wel? Maar ‘leve de verandering!’, niewaar?
Nee, Fritz, na den dood van Jantje ging het niet meer. Ik heb zooveel verloren aan dien kleinen schat... En als ik nog eens wat speel...
Dan is 't die verwenschte doodsmarsch van Mendelssohn.
Begrijp je dan niet, dat...
Ik word niet maniak!... Zoo'n ding kan je toch niets meer zeggen, als je dat alle dagen aframmelt?
Ik vind er troost in... Ik zie dan ons Jantje... (Weemoediger) Jij hieldt toch ook van hem, niet? 't Was zoo'n flink kind voor zijn vijf maand... Hij zou nu haast één jaar geweest zijn...
(Werkelijk uit zijn lood) Och, kom. Je kan toch niet met de dooden leven?... En er komt alvast nog wel eens een plaatsvervangertje.
| |
| |
Al zijn mooie, witte goed ligt nog netjes geborgen in de kast...
Groot kind!... Ga daar toch tegen in... Als die bui je weer overvalt, loopt het straks nog eens op je chronischen doodsmarsch uit...
Jij voelt dat niet, Fritz. Kan je ook niet voelen.
(Citeerend) Paragraaf twee van de verhandeling... ‘Het totale gebrek aan gevoel bij het mannelijke mensch-dier’!
Je wil maar niet verstaan, dat ik verstrooiing noodig heb...
En die verstrooiing zoek je in liefhebberijtjes, die je 't een na 't ander laat staan...
Er komt ook altijd wat in den weg.
(Nog sneller) Al afgeloopen!... Dan, daar, je kantwerken... Enkel uit nieuwsgierigheid, om te weten hoe zoo'n dingetjes ineenzitten!... Twee maanden speldenprikken in een onschuldig hooikussen!
(Scherp) Jouw prikjes zijn niet zoo onschuldig.
Nu kan ik je tenminste weer apprecieeren!... Wat kwam er daarna? O, ja! Bloemen schilderen op zijden lorren... 'n Fiasco!
Hadt je me betere lessen gegeven.
(Imiteerend) Merci!... Idem zooveel tijdverlies... En nu? Je zanglessen: weer een straatje zonder eind!
Je houdt er een bijzondere manier op na om iemand wat moed te geven.
Moed? Die kan je nu werkelijk van me krijgen... (Doordravend; telt op zijn vingers) Je moet nog twee knoopen aan mijn bruine jas naaien; je moet nog die broek van me,... je weet wel; je moet nog het gordijn van mijn atelier...; je moet nog die japon van je...
En ik moet ook jouw hatelijkheden verdragen...
Er is ook nooit wat in orde... Zoo'n ongezellig kot als 't hier is!
Wat scheelt er nu weer aan?
Je loopt nog met je haar in spelden... Je bent niet eens wat opgekleed... En kijk me die boeken daar liggren...
Als je ze telkens weer ordelijk teruglegde zou je me dat niet gedurig hoeven te verwijten... En hier? Die assche uit je pijp en die lucifers op den grond,... ook mijn schuld?
Op dien tijd hadt je 't al opgeveegd.
(Met een zucht) Wanneer ik bedenk, wat een leven andere vrouwen hebben...
Wie zou het zijn? Dag-in, dag-uit hier in je eenzamen Polder, waar je geen mensch ziet...
Je hebt het mee zoo beslist... Wat wil je toch?
Lizette!?... Neem je die als voorbeeld?
Woont 's Zomers hier, 's Winters in de stad... En krijgt ze er lust toe, ze springt op heur fiets en gaat een paar dagen in de stad bij een vriendin logeeren...
Slik jij die praatjes over haar vriendin ook?... Die kan ze haar vadertje wel wijs maken: zoo'n ouwen goedzak, die alleen z'n buitentje kent en z'n duiven, die van z'n dochter enkel verlangt, dat ze hem verzorgt tijdens zijne aanvallen van jicht, en haar voor de rest totaal vrijlaat... Weet jij bepaald wat Lizette in de stad uitricht?
Ze gaat uit... Naar een bioskoop,... of ze gaat dansen...
Ik geloof niet, dat je erg nauwkeurig bent ingelicht.
In ieder geval heeft ze heel wat meer aan haar leven dan ik...
O, nu krijgen we 't liedje van 't ‘onvoldaan verlangen’!... Toon: sol mineur. Maat: negen achtsten! Vergelijk je niet bij Lizette!... Lizette heeft een rijken ouwen vader, dien ze alles kan wijsmaken;... die niet beter verlangt, dan al haar leugentjes te gelooven, om toch maar gerust te leven... Daarbij ze is niet getrouwd!
Eens getrouwd, moet je je dus maar opsluiten? Levend begraven?
Wat ratel je weer!... Je moet leeren wat praktisch worden en 't leven niet opnemen als 'n romantisch lolletje of een sentimenteel prentje op een bonbondoosje, met een verliefd paartje in een bootje, dat zachtjes in den maneschijn op een vijvertje drijft, terwijl Cupidotje voor de noodige muziek zorgt...
Dat heb je me vroeger al gezegd...
'k Zal 't je nog wel eens meer zeggen! Jij moet voor ‘martelares’ kunnen spelen, of 't deugd niet!
Je bent natuurlijk weer ontevreden, omdat je werk niet vlot...
Mijn werk? Dat komt wel in orde... 'k Heb buiten prachtige hoekjes ontdekt... Maar eerst moet dat groote dock af...
Als je er niet meer aandoet, dan in de laatste weken, sta je toekomend jaar nog even ver... (Scherp) En mogelijk wordt het dan weer niets.
Bezorg jij me een geschikt model?
Zoek je weer eens een nieuw model?... Dat is je vijfde, voor die eene schilderij... Wanneer een ander zoo iets deed, zou je 't zelf een knoeiboel noemen.
De vrouwen die je noodig hebt, willen
| |
| |
niet poseeren;... en zij, die willen, kan je niet gebruiken...
Is er dan geen mensch van je vrienden die iemand kent?
(In vervoering) Nee... Ik zoek een vrouw met een uitdrukking, die je vasthoudt, die je fascineert... Ik zoek een vrouw met lippen, waarop de passie brandt;... met oogen, die je lachend en uitdagend wenken; met een blik, die je levend verteert... (Mat) Zoo'n vrouw vind je niet iederen dag... ((Na een korte stilte:) En toch ken ik er wel een...
(Iets verschrikt) Lizette?
Hartstochtelijk)
Ja! Lizette!... Vind jij ze niet mooi?... Vind je niet dat in haar oogen...?
(Zacht en onvast) Fritz, jij houdt van Lizette?...
(Legt zijn hand op haar mond) Wil je wel 'ns zwijgen?
Spreekt een man zoo opgewonden over een vrouw, zonder dat hij...
Lizette of een ander!... Wat kan Lizette me schelen!... M'n werk moet af!
(Schuchter) Kan ik je niet helpen, Fritz? Ik heb vroeger toch ook voor je geposeerd?
Dezen keer gaat dat heusch niet...
Nee... Je houdt me er tegenwoordig zorgvuldig buiten... Je bent verschrikkelijk onverschillig tegenover me geworden...
Weer een van je beweringen, die je niet kan staven. Als iemand onverschillig geworden is, ben jij het wel... Vooral voor mijn werk.
Kan ik er wat aan doen, dat ik niet het minste voel voor wat je in den laatsten tijd hebt geschilderd?... Nu ook weer, met dat groote vrouwenbeeld... Ik begrijp niet, wat je er mee bedoelt En daarbij: zoo'n dingen worden immers niet verkocht?
Dat is mijn zaak!... En jij moest minstens zooveel takt hebben, - wanneer je te kort komt aan respect, - om er zoo geen stommiteiten uit te flappen... Bemoei jij je met je huishouden!... voor de rest kan je me gestolen worden...
(Een stilte. Fritz kijkt naar buiten.)
Je bent niet meer als vroeger voor me...
Omdat ik niet telkens toegeef aan je zoutelooze mooidoenerij en je zenuwzieke grillen? Met jou is niet te praten... Jij windt je op, omdat je natuurlijk den grond van de zaak niet vat... Voor een diep gevoel ben jij nooit vatbaar geweest... Later betreur je weer, wat je me daareven naar 't hoofd hebt geworpen.
(Een stilte.)
Fritz, verzeker je me stellig, dat er niets is tusschen jou en Lizette?
(IJskoud, alsof 't hem niet aanging, leest uit een boek:) ‘Zarathustra bleef echter staan en 't was naast hem, dat het lichaam neerviel, verminkt en gebroken, maar nog niet dood.’... (Plots beslist) Ik zeg je mijn meening wel eens wat ruw,... dat is mijn aard... Maar ik geloof, dat je tenminste weet wat je aan me hebt... Ik vind Lizette interessant om haar uiterlijk, maar...
Als je denkt dat 't noodig is voor je werk...
Zoek ik er dan wat anders achter?... (Talmend) Toe, kleed je nu... Loop je dan even mee uit?
Straks misschien... Ik heb morgen zangles en ik heb zoo weinig gestudeerd in de laatste dagen... Ga jij uit?
Misschien wel.
(Nora af in atelier. Fritz ziet ze hoofdschuddend na, Weer klinken zang en piano op; Fritz stopt een nieuwe pijp, neemt nog een paar pralines uit den visch, tracht rustig te lezen. Na een tijdje, wanneer Nora zwijgt:)
Als je denkt, da' 'k zoo een letter van mijn Shaw snap...
(Van uit het atelier:)
Denk jij, dat 'k in jouw suiker-en-honigliteratuur verward zat?
(In de deuropening) Heb je Lizette ook geen Shaw meegegeven?
Dat is natuurlijk weer iets van jou. Jij wringt stilaan Lizette in je eigen atmosfeer. Egoïst ben jij! Egoïst zijn alle artiesten! Jij ziet in een vrouw enkel je eigenbelang! je bespiedt ze, je ontkleedt ze. Jij zet een vrouw om in een stuk werk; en eens dàt bereikt, is ze je verder onverschillig...
(Die aandachtig volgde en goedkeurend knikte) Jij praat als Shaw zelf... Heb jij ‘Mensch en Oppermensch’ gelezen?
Nee! Verder dan zeven bladzijden ‘Candida’ bracht ik het niet... Gelukkig!
En dan heb je je misschien nog laten verleiden door dat zoete naampje!... Maar als je die zeven bladzijden goed hebt verteerd, heb je er heusch wat aan gehad!... Je moest meer Shaw lezen... Daareven praatte je net als Tanner.
Die brutale kerel uit ‘Mensch en Oppermensch’... Ik begin waarachtig meer, dan je enkel te apprecieeren... Ik krijg bewondering voor je... (Wijst of zijn opengeslagen boek) Daar ligt ‘Trouwen’. (Citeerend) ‘Een lang spel in één bedrijf’ Moet je eens doorlezen.
Dank je!... Jij houdt natuurlijk aan
| |
| |
je bakvisch-romannetjes. (Nora terug in atelier; vangt weer haar studies aan).
(Fritz, op zijn ligstoel, doorbladert een schetsboek, zucht herhaaldelijk; staat eindelijk op, schrijft enkele woorden op een stuk papier, dat hij op het tafeltje legt; neemt zijn slappen, breedgeranden vilthoed, schudt, wat er nog in den visch zit, in zijn zak; gaat er van door, slechtgeluimd, zonder afscheid, langs de gangdeur. Nora zingt voort.)
| |
Derde tooneel
Nora - Freddy
(Enkele seconden stilte. Dan zet Nora, niet zonder gevoel voor het innige in woorden en muziek, het mooie lied van Schumann in: ‘Dein Angesicht’. Dan: een heel bescheiden klopje op de gangdeur. Na een oogenblik treedt Freddy binnen; hij blijft op enkele passen van de atelierdeur in eerbiedig luisterende houding staan. Freddy heeft een paar groote zwarte kijkers, met een melancholische uitdrukking; het dichte, zwarte kroezelhaar en de bleekmatte tint van zijn aangezicht verhoogen nog die uitdrukking: de melancholie van een borstlijder. Af en toe kucht hij geweldig hol, bedwingt dit nochtans gedurende Nora's zang. Na het einde echter overweldigt het hem. Daarop snelt Nora onmiddelijk toe.)
(Met een totaal andere gelaatsuitdrukking dan toen ze tegenover Fritz stond) Jij hier, Freddy? (Een zeer vriendelijk handdrukken)
(Op een karakteristiek zacht-weemoedigen toon) Ja, Nora, ik kwam voorbij... Ik hoorde je zingen,... dat mooie lied van Schumann.
En dat is voor jou een geldige reden, om zoo maar brutaaltjes in te komen?
Nee... Ik heb werkelijk geklopt... Maar toen 'k geen antwoord kreeg, ja, toen ben ik... Mocht ik niet?
Malle jongen... Je weet toch...
En al wist ik, dat het niet mocht, toch zou ik... (Innig) Want als je zingt, Nora...
‘Huilen’, zegt Fritz... (Plots) Heb je Fritz niet gezien?
Waar zit die dan? Hij was hier zooëven nog aan 't lezen. (Ze roept in de gang) Fritz!?... Fritz!? Ben je boven?... (Stilte) Fritz!? Hoor je niet?
(Stilte) (Nora weer binnen)
Zijn hoed weg?... Dié is er weer van door, zonder ba noch boe.
Dat is sterk. Ik snap niet, dat een mensch als Fritz, die dan toch...
die heel brutaal is,... die zich heel wat laat voorstaan op zijn ‘fijn gevoel’... Ik merk wat van zijn ‘fijn gevoel’!
Moet je hém 'ns zeggen!... Als er derden bij zijn, houdt hij zich wat in... Maar eens met ons beidjes... Lieve hemel!... (Ze bemerkt het briefje op tafel) Hier hebben we waarachtig nieuws van hem!
Zie je wel?... Weer een gekke streek van Fritz.
(Leest) ‘Ben er voor een halfuurtje van door. Hoop, dat daartegen je stoomfluit defect is. Heb proviand mee; inlichtingen bij praline-visch. Dâ-âg!’ (Misprijzend) Zonder zijn gewone hartelijkheden gaat het natuurlijk niet. (Niet vattend) Proviand? Praline-visch? (Er gaat haar een Licht op) Heeft je soms? (Haastig naar den visch: tableau! - Of er een misdaad begaan werd:) Wat 'n...! O! Wat 'n...! Nëe, Freddy, maar wat 'n...!!
(Zachtjes) Lust ie ook pralines?... Nu, ik gun ze hem wel, al waren ze voor jou bestemd.
Zoo iets mag je toch niet meer doen... Ik heb Fritz gelukkig kunnen doen gelooven, dat ik ze van Lizette had voor mijn jaardag. O, de angst, als hij maar 't minste ging vermoeden...
Vermoeden? Voor een simpel presentje op je jaardag?
Hij zou weer doordraven, zooals altijd. Wie weet, tot wat een besluit kwam hij... 't Zou uit zijn met onze mooie vriendschap...
Je kent Fritz nog slecht, Freddy... Als je hem beter kende, zou je allicht makkelijker mijn angst begrijpen... Fritz is tegenwoordig zoo onredelijk, zoo onverschillig... Ik vrees wel eens...
Wat verlang je dan toch van hem?
Wat ik van hem verlang?... Denk jij soms, dat ie zich maar één enkel oogenblik in 't hoofd haakt, dat ik ook behoefte heb aan genegenheid, aan een hartelijk, een dankbaar woord?
Je hebt hem verwend, zegt Lizette.
Nee, ...hij wordt bepaald onverschillig... Om het minste aan 'te halen: denk je, dat hij wel ooit eens een waardeerend woordje voor je zal lossen, als ik me een paar uren heb afgesloofd om een lekker diner voor hem klaar te maken?... Je mag hem voorzetten wat je wil... Meneer eet... Meneer zegt nooit wat...
Jouw Fritz is een engel, Nora!... Ik verzeker je, dat ik een lastiger kostganger ben!
Meen je dat hij ooit eens de stof voor een nieuw japonnetje helpt kiezen! Of dat hij wel ooit eens zegt: ‘Dat staat je mooi’ of ‘Ik vind je hoed wel leuk’!
Daaruit mag je toch niet besluiten...
En dan zijn toontje ‘van-uit-de-hoogte’! Goeie hemel! zijn superioriteit! Soms net een schoolmeester, die zijn kleuters drilt!
Kun je ooit met hem ernstig praten?
Dat hangt een beetje van 't onderwerp af.
Als ik met hem praat over heel gewone dingen: huishouden, kleeren of iets dergelijks dan
| |
| |
maakt hij er zich een lolletje af; mijn piano en mijn zang noemt hij nonsens; en spreek ik eens een enkelen keer over een boek, god! dan slaat hij een toontje aan, alsof hij tegenover een kwajongen stond... Als hij zich niet opsluit in zijn zoogezegde superioriteit, gaat hij aan 't jokken of aan 't schelden.
Zing je niet voort, Nora?
Willen we liever wat praten?... O, ik heb het boek uit...
Heerlijk!... Je gaat zoo in heel andere sferen leven bij die lectuur... Je vergeet er je verdriet door... En 't heerlijkste van al: zoo'n boek dwingt je niet tot onophoudelijk denken... Je kan er zoo lekker bij droomen,... zoo zalig bij genieten van al dat wonderbare...
Ik vind het ook wel prettig... Het vermoeit je niet... En dan...
Niewaar? Het leven is immers al ernstig en saai genoeg, dan dat we niet tot uitspanning zoo'n diepzinnige dingen gaan verteren?... ‘Lees eens Trouwen door’, zei Fritz daareven... God beware me!
Net iets voor jou, die droge, kouwe beredeneerende Shaw!... Ga je dezen namiddag niet uit, Nora?
Nee... Ik heb te veel naaiwerk... Vervelend..
En als ik je gezelschap hou?... Lizette komt toch niet!
Geraak je maar niet met haar verzoend?
Ach, wat men eigenlijk ‘antipathie’ noemt, voel ik niet voor haar; ze maakt zoo'n weeën indruk op me... Ik ben er niet tegen opgewassen; Fritz is een beter ‘partner’ voor haar... Ik ontwijk haar liefst.
Kom je me morgen afhalen, na mijn zangles?
Dat valt heerlijk samen... Ik moet juist naar de stad... Vier uur? (Nora bevestigt) Afgesproken... En straks breng ik u wat nieuws mee en lees je voor.
Ik heb keus... Lapwerk voor Fritz of een nieuwe japon voor me...
Mag ik kijken?... Wat 'n kleur?
Even halen? Ik ben dadelijk weer.
(Af: gangdeur).
(Freddy neemt even Shaw's ‘Trouwen’ op, doorbladert het boek, leest een enkele passage, legt het weer neer met een minachtend glimlachje)
Hier ben ik alweer... Kijk nu 'ns (Ze ontplooit een warmkleurige, hoogroode stof, drapeert er mee) Wel? Hoe vind je 't?
Wat zal je weer mooi zijn, Nora! (Hij helpt háar bij 't drapeeren) Wat hooger dat... En hier, nog een wijde plooi... Zoo... Dat zal je verbazend lief staan... En 't garniersel?
Enkel wat bruin bont om den hals en aan de mouwen... Kijk, (Ze gaat op den divan zitten en legt reepjes bont op de stof) Zie je?
Plots getroffen, wanneer hij Nora zoo in de zon ziet zitten)
Blijf zoo, Nora... En nu wou ik je wat vragen...
Je zit daar zoo goddelijk in dat licht... Mogen je haren los?... Mag ik?...
(Zwakjes) Fritz kon komen.
Die loopt nu rond in zijn polders,... denkt niet aan huis... Toe, mag ik?
(Terwijl hij de lichtblonde haren van Nora losmaakt) Verrukkelijk is dat!... En de zon, die daar op zit!... O, moest ik schilder zijn... Wat zijn je haren zacht, Nora,... en licht... En wat een weelde,... wat een overvloed... (Een hevige hoestbui overvalt hem) -
Let er maar niet op... 't Gaat wel over...
Dat zeg je reeds volle vier maand. Ik merk geen beterschap.
Ik zeg je, dat je achteruitgaat.
Inbeelding... Ik voel het toch best... De pijnen hier (op zijn borst) nemen af... En ik kan heusch al èen wandeling van een paar uurtjes doen, zonder me te vermoeien... (Om 't gesprek af te wenden:) Mag 'k een sigaret rooken, Nora?
Dat ontbrak er nog aan!... Die ongelukkige sigaretten brengen je heelemaal van streek... Je mag van mij in 't geheel niet rooken... Nog geen halve sigaret,... nog geen honderdste van een halven millimeter...
We praten er niet meer over!... Je hand er op.
Zoo!... (Ze blijven thans hand in hand, getweeën op den divan zitten).
Nu zitten we heerlijk... Nu moest iemand hiernaast Schumann zingen,.... maar met jouw stem ‘Dein Angesicht’... Als ik stilletjes zit te lezen of als ik op mijn eentje ronddwaal, komt me telkens dat lied te binnen... (Neuriënd)
‘Dein Angesicht, so lieb und schön.
Das hab' ich jüngst im Traum geseh'n...’ Ik moet het dan even zachtjes neuriën... Dat stemt me zoo gelukkig,... dat beurt op... dat geneest...
Dat moet ik Fritz eens vertellen.
O, die zou me weer voor gek schelden en voor maniak... Je kan met Fritz niet intiem
| |
| |
over je teerste gevoelens spreken... Hij gelooft er eenvoudig niet aan.
(Een geweldige hoestbui overvalt Freddy opnieuw; hij lijdt zichtbaar)
Wil je wat drinken. Freddy?
Willen we wat buiten gaan zitten?
We zitten hier zoo gezellig.
Beslist, Freddy, je hoeft je beter te verzorgen.
Wat doe je tegen het kwaad als het kwaad sterker is dan je zelf?... En, alles wel beschouwd, is het leven dan toch zoo aantrekkelijk, dat je...
Freddy!... Ik smeek je... Loop je met zulke ideeën om?... Is het leven niet heerlijk als je iemand getroffen hebt, met wien je volkomen sympathiseert?... Kan jij niet leven voor zoo'n gevoel?... Jij bent voor mij nog de eenige, aan wien ik alles kan zeggen, zonder achterdocht... de eenige, bij wien ik mijn hart nog eens vrij kan uitstorten en die me begrijpt... (Afbrekend) En daar kom jij aandraven met ideeën, zoo zwart en zoo angstig... Nee, Freddy dat was niet goed...
Mijn broer is toch ook op z'n vijf-en twintig gestorven.
Omdat hij zich niet behoorlijk verzorgde
En mijn oudste zuster?.. Of verzorgde die zich ook niet?... Och, wat komen móet, komt toch eens.
(Die zachtjes aan 't huilen is gegaan) Zoo praat ik niet verder met je
(Freddy is opgestaan, kijkt naar buiten. Een stilte.)
Freddy, wil je me beloven, dat je van nu af alles zal doen, wat de dokter je zegt?
En dat je niets zal doen, van wat hij je verbiedt?
Wanneer gaat er weer eens wat van jouw universitaire studies terechtkomen, als je zoo doorgaat?
Waar ik de moed en de kracht moet vandaan halen, om die voort te zetten, blijft me een raadsel.
Wat zegt je vader van je malle streken?
Die heeft zijn handen vol met zijn zaak. We zien elkaar zoo weinig, en als we elkaar eens spreken, praten we liefst dààrvan niet... Ik geloof, dat vader mijn toestand doorziet en er stillejtes in berust.
Daarom mag jij dat niet, in geen enkel geval. Tegenover jezelf kan je niet verantwoorden, dat je wetens en willens... (Met een inspanning) Nee, ik wil die gedachte niet in me!... (Zachtjes:) En dan, als je een beetje van mij houdt, Freddy...
Als ik jou nu nog moest verliezen...
(Komt terug bij Nora, die gebogen zit, de ellebogen op de knieën; hij legt zijn hand op haar schouder, terwijl hij haar zacht op het hoofd kust) Ik heb u beloofd, Nora... (Hij speelt streelend met Nora's haren) Huil nu niet langer... Kom, huil nu niet meer...
| |
Vierde tooneel
Nora - Freddy - Lizette
(Plots gaat de gangdeur open... Lizette treedt binnen. Ze is een mooie, flinke vrouw van 28, iets overdreven blozend; heeft een uitdagend-lachenden blik, is rad en scherp van tong. Ze is gekleed met een licht fietstoiletje op zulk een wijze, dat haar mooie vormen op hun voordeeligst uitkomen, hals en armen zijn bloot, niet te ver om aanstoot te geven, maar ver genoeg om een levenslustig man naar het overige nieuwsgierig te maken. Gitzwart haar kroezelt grillig van onder haar wollen ‘polo’ uit, om slapen en ooren).
(Droogjes lachend, wanneer ze ziet hoe Nora en Freddy verrast opspringen) ‘Wat zijn je haren lang Melisande’!... Dag, Nora!... Dag, Meneer Peleas!
Je hebt me doen schrikken, Lizette!
Morgen... (Weifelend) Lizette.
Waarom aarzel je?.. Wou je me misschien Goland noemen? De spelbreker?
Je weet wel, dat ik niet...
Ja!... Jij bent altijd zoet, zachtjes... (Spottend) Ik bewonder je sereniteit, maar benijd je die niet!... Als ik echter geweten had, dat 'k zoo 'n genoeglijk ‘tête-à-tête’ zou storen, was ik liever doorgefietst. (Wanneer ze de roode stof merkt) Heb je comedie gespeeld?
De stof voor m'n nieuwe japon... Even aan Freddy getoond...
'n Leuke kleur!... Met zoo'n smalle reepjes bont?... O, ik heb een mooi modelletje gezien. 'k Vertel 't je straks... Heb je gehuild, Nora?
Fritz was weer zoo knorrig.
Die is er van door zonder nog een groet.
En huil je daarom?
(Freddy hoest opnieuw, keert zich af. Achter zijn rug vraagt Lizette met gebarenspel, of ze soms om Freddy gehuild heeft. Nora bevestigt; Lizelte schudt geërgerd het hoofd).
(Beslist) Freddy, jongen! Wat ben jij van plan? 't Leven is te heerlijk, hoor, om er enkel zoo'n klein stukje van te snoepen!... Heb je geen sigaret voor me?
(Biedt haar zijn étui aan) Asjeblieft.
(Schudt het étui leeg in haar sacoche; terwijl ze het teruggeeft:)
Dank je. Die zullen je
| |
| |
tenminste geen kwaad meer doen!... Wie helpt me aan 'n vlammetje? (Freddy geeft haar vuur) Zuinig met je vuur, Fred! Kostelijke waar! (Het lucifertje gaat uit, voor Lizette heeft opgestoken) Ben jij onhandig!.. Geef even hier, kom! (Steekt op; bergt het doosje lucifers bij de sigaretten) Die kan je toch ook niet meer gebruiken, wel? En ik ben er mee gered. (Ze werpt zich op den divan, behaaglijk rookend) Blijft Fritz lang weg?
(Haar het briefje gevend) Lees zelf even...
(Na de lezing) Ik wacht zoolang: ik heb wat voor hem.. Wat bedoelt ie met zijn ‘praline-visch’?
(Blij, dat ze Lizette nog bijtijds kan verwittigen) Ja, Lizette, als Fritz er straks mocht over beginnen: die visch is een presentje van jou op mijn verjaardag... Begrepen?
Van jou heb ik alles leeren begrijpen... 'k Geloof, als men mij moest verbranden, dat er enkel wat assche van veel uitvluchtjes en veel leugentjes overbleef, die 'k om jouw plezier en om dat van Freddy de wereld heb ingeschopt.
Dat ben je van mij gewend!... Maar wat 'n verband bestaat er tusschen Fritz en...? (Wijst op den visch).
De rakker heeft er al de pralines uit meegenomen.
O, mijn visch had pralines in! Hadt je me wel van eerstaf kunnen zeggen!.., En jouw lieve man geneert zich niet om al mijn lekkere pralines...? Nu, troost je, Nora! Nu wordt je brombeer misschien eindelijk wat zoeter!
(Freddy, die zich heel den tijd opvallend terughield en blijkbaar Lizette's gezelschap niet op prijs stelt, neemt zijn hoed en wil afscheid nemen).
Ik loop nog een eindje verder, 't is zoo'n lekker weer...
Tot straks dan?... Je denkt aan je belofte?
Wees gerust, Nora. Tot dezen namiddag?
(vervolgt)
|
|