Het Overzicht. Collection Complète 1921-1925
(1976)– [tijdschrift] Overzicht, Het–De verheven leer van Buddha GautamaI. - Inleiding.Wanneer men zich plaatst op theosofies standpunt en de geschriften van de wijzen uit de oudheid vergelijkt, moet men fataal tot deze slotsom komen: Buddha Gautama is geweest de wijze onder de wijzen, die voor de religieuse behoefte van de volkeren, het eerste en tevens het machtigst systeem heeft opgebouwd van ‘godsdienstig’ humanism. Wel zien we vóór hem Lao-tse zijn metafysies Tao oprichten, d.w.z. tot een resultaat komen van supreme kracht, doch de kern, die deze opvatting ontegenzeggelik inhoudt, ontwikkelt zich niet verder en meer dan een wijsgerige constatatie wordt het niet. Nagenoeg tegelijkertijd als Buddha-Gautama verspreidt Khung-fu-tse (Confucius) zijn leer door China, doch deze is te ‘alledaags’-menselik, te moraliserend, te weing ‘gevleugeld’ om tot een innig-religieus gevoel te kunnen ontaarden. Wat ons evenwel héél wat doelmatiger lijkt voor de Buddha-bestudeerder, is af te dalen tot de innerlike bronnen en rond te blikken in de decors, waarin de onmiddellike voorvaderen van het Buddhisme hun rol vervullen. | |||||||||
II. - Het Brahmanism.De geschiedenis van het Brahmanism verloopt in het grijze van de tijden... Nagenoeg in het centrum van het werelddeel Azië bevindt zich de bergrug Hindu-Kuch, vermaard om de grens, die hij daarstelde in de oudheid aan twee voorname beschavingsgebieden: 1o het eigenlike Azië met vertakkingen: Indië en China en 2o de voor ons minder belangrijke laaglanden langs de Middellandse zee. Ruim 4000 jaar vóór onze jaartelling, zwierven op de hoogvlakte van Pamir, noordelik van de Hindu-Kuch de nomadenstam rond van de Arja. Het land was er rijk aan steppen en woestenijen en reeds vroeg werden de Arja naar herbergzamer oorden gedreven. Langs de bergpassen drongen zij het gebied binnen van de Boven-Indus, bereikten achtereenvolgens het hoogland van Iran, het Vijfstromenland, de Ganges-delta, de zee. Het hoeft nauweliks betoogd, dat deze exode ver bleef van een wandelritje. Er diende onopboudelik strijd geleverd met de geweldige dieren, die de wouden bevolkten en dikwijls opgehouden om slag te leveren met de inboorlingen. Ten slotte hoefde er afgerekend met de ongezonde klimaten van de moerassen langsheen de oceaan. Langzamerhand zien we nu een phase van rust aanbreken. De tomeloze krijgers leggen de wapens af en bebouwen het land dat ze zich onderworpen maakten. Dit energieke ras brengt een heerlike kultuur tot stand: de kunsten ontwikkelen en de staat organiseert zich. Totnogtoe had de adel geregeerd, doch stilaan krijgt de priesterstand de overmacht en gradueel schikken de kasten zich in dezer voege: 1o de Brahmanen (priesters), 2o de Kshattriga (krijgslui), 3o de Vaisja (nijveren), 4o de Sûdra (werklui), 5o Pariah of kaste-lozen, die uitgeworpen worden en niet ingewijd in de wetenschappen van de Brahmanen. Doch ook voor de overige vier kasten blijven de Brahmanen in de beginne betrekkelik ‘gesloten’ en in het geheim stellen zij het metafysies systeem van het Brahman saam. Het oer is volgens hen een enkelvoudig, geestelik wezen, dat geen verlangens koestert en in absolute rust gedompeld ligt. De verschijnselen, die onze zinnen aanschouwen zijn een manifestasie van dit ‘verwezenlikte’ oer d.w.z. een | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
uitvloeisel van de ‘stoffelike’ geest van het Brahman of - de wijsgerige stelling heeft intussen plaats geruimd voor de deïstiese - van de God Brahma. Deze ‘verwezenliking’ echter is een val en de opperste drang van de ziel is: terug-opgenomen te worden door de Oer-geest. Doch de vereniging van de ziel met de Brahman volbrengt zich zoo gemakkelik niet, zij is slechts mogelik, leren de heilige boeken van de Upanisjads langs de ‘weg van het weten’ en na een ‘rij van zielsverhuizingen.’ Voor ons heeft het Brahmanisme nu geen verdere aantrekkelikheid meer. Wij formuleerden de voornaamsts kern, welke het hechtaan zijn verheerliker: het Buddhism. Dit zij onsgenoeg. De leer van de Buddha is dus niet oorspronkelik. Dil wil hij ook niet; hij zal slechts een hervormer zijn in de breedste zin van het woord en het mensdom, dat in dwaling ronddoolt, voeren op rechter wegen. Aan den naam Buddha is dan ook geen goddelike identificasie verbonden. Integendeel! Buddha betekent ‘de verlichte’, de ‘algeheel wijze’, naar zijn eigen verklaring waren hem reeds andere Buddha's voorafgegaan (het Buddhisme neemt er 24 aan) en zouden er nà hem weer andere verrijzen, wanneer dit voor het menselik heil noodzakelik was. Daarom, om onderscheidingswille, noemt men hem naar zijn familienaam: Buddha Gautama of Gautama Buddha. Zijn leerlingen vereren echter in hem ‘de meest-verlichte’, de ‘hoogst-wijze’ onder de Bunddha's, die ooit geweest zijn. | |||||||||
III. - De Buddha-legende.Buddha Gautama of liever Siddharta Gautama, prins van Kapilavastu, werd geboren onder het sterrebeeld Visà op een Dinsdag van de Meimaand van het jaar 2478Ga naar voetnoot(*) van de huidige Kali-Ynga (d.i. 623 jaren v. Chr). Zijn vader Suddhodana regeerde over de Sakya, een stam van de Ariese Kshattrija en behoorde aan de beroemde familie Okkâha van het Zonnegeslacht. Bij de geboorte van de jonge prins voorzegt een Brahmaans sterrenwichelaar aan Koning Suddhodana, dat zijn zoon eenmaal afstand doen zal van zijn Koninkrijk om Buddha te worden. De Koning echter, die niet graag zijn troonopvolger wil verliezen, besluit het jonge kind van de buitenwereld afgesloten te houden, ten einde het niet in de mogelikheid te brengen kennis te maken met de ellenden van het leven. Als prins Siddharta zestien jaar oud is, huwt hij prinses Yasôddhara, dochter van Koning Supprabuddha en heeft van haar een zoon. Als hij negen en twintig jaar oud is, verschijnt hem een deva (geest) onder viervoudige gestalte: onder die van een overoud man, een zieke, een ontbindend lijk en een kluizenaar. Deze beelden onderling vertegenwoordigend een uitzicht op de menselike ellende, maken des te groter indruk op hem, omdat hij ze nooit, in welke minieme gedaante ook, te aanschouwen kreeg. Bewogen door een groot, boven-natuurlik medelijden, brengt hij op een mooie nacht een zwijgend vaarwel aan vrouw en kind, roept Chauna, zijn bediende, en gebiedt hem zijn wit lievelingspaard Kauthaka te zadelen. De devaGa naar voetnoot(**) hebben de wachters van het paleis gevoelloos gemaakt en het kletteren van de paardehoeven horen zij niet. De poorten ontsluiten zich vanzelf en tot aan de rivier Anonea, op tamelik grote afstand van Kapilavastu, gaat de tocht. Daar springt prins Siddharta van zijn paard, snijdt met zijn zwaard zijn prachtige lokken af, trekt het gele boete-kleed aan en zijn kostelik gewaad aan Chauna, die hem vergezelt overreikend zendt hem ermede terug tot zijn vader, de Koning. Te voet begeeft hij zich naar Râjagriha hoofdstad van Koning Bimbisara van Magadha, welke hem met al zijn hovelingen tegemoet komt. In de omstreken aldaar wonen kluizenaars, die alom vermaard zijn om hun wijsheid. Hopende bij hen veel kennis op te doen, onderwerpt hij zich aan hun stelregels. Doch in hun boetedoening, welke bestaat in vasten en zelfkastijding kan prins Siddharta geen ‘bevrijding’ vinden. In gezelschap van vijf Brahmannen trekt hij dieper het woud in en zeven jaar ‘onderwerpt hij zijn lichaam aan de geest.’ Nog vast hij, en systematies verminderend gebruikt ten laatste nog één rijstkorrel daags. Zodoende ondermijnt hij zijn gestel en langzamerhand teert hij weg.... Te einde krachten, valt hij in bezwijming en reeds menen zijn leerlingen, dat hij gestorven is, doch voor de opnieuw tot bezinning-komende bloeit deze eerste positieve wetenschap open: het is dwaas de waarheid te zoeken langs den weg van kastijding en moedwillig verzwakken. Dit is het leven verkorten of de mogelikheid inkrimpen van ‘het vinden’. Een meisje schenkt hem vijgen en gesterkt, keert hij terug naar het woud, na zich gebaad te hebben in de rivier. Wanneer hij dan 's avends een Bôddhiboom opzoekt voor beschutting tegen de nacht, besluit hij die plaats niet meer te verlaten, alvorens de algehele wijsheid verkregen te hebben. Hij richt het gelaat naar het Oosten, verdiept zich in opperste meditatie. Plots schuift voor hem alle dwaling weg: de oorzaken van de menselike ellende en de weg om er aan te ontkomen (de vier edele waarheden) worden hem geopenbaard, hem wordt aangetoond de weg om de begeerte te vermeesteren (het edele achtkante pad); de oorzaken van de wedergeboorten worden hem kond gedaan en kennis verkrijgt hij van zijn vorige incarnasies: weten alleen beschoren aan een ‘totaal-wijze’. aan een Buddha! De verkregen ‘verlichting’ is zo geweldig, dat de jonge Buddha aanvankelik het hem bekende niet durft openbaren. Doch innerlik voelt hij de drang zo eenvoudig, zo bevattelik zijn medemensen te overtuigen, Hij besluit terug te gaan naar zijn medegezellen, die hij verlaten heeft, wanneer hij ophield te vasten. De geestelike schoonheid, die van hem uitgaat is zo groot, zijn woord zo warm, dat zij hem alras tot zijn vroegste discipelen maakt. Samen zullen zij het nieuwe Dharma (leer) doorheen Indië verspreiden. Ongeveer zeven jaren nadien, wanneer de Buddha vertoeft te Râjagriha, geeft zijn vader, de oude koning Suddhodana, de wens te kennen hem nog eenmaal te omhelzen alvorens te sterven. Hij voldoet aan dit verzoek, doch het gesmeek van zijn magen kunnen hem niet overhalen zijn vroegere rang te hernemen. Alsdan verzoekt zijn wenende vrouw hem op Ratula, zijn zoon, zijn prinselik erfrecht over te dragen. Deze wens willigt hij in en, na de meeste gewonnen te hebben voor zijn leer, gaat hij zijn weg.... Vijf en veertig jaren dolen de Buddha en zijn jongeren rond, alom zaaiend de liefde-leer, zich richtend met evengrote welwillendheid tot de meest-verachte pariah als tot de nobelste Rajah.... Op een volle maan-avend van de Mei-maand, vijf en veertig jaar na zijn revelasie en tachtig jaren na zijn laatste incarnasie, voelt hij zijn naderend einde. Op dit ogenblik onderricht hij in de omstreken van Kusinagra, een plaatsje | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
op ongeveer 120 mijl van Benares. Hij spreidt zijn leger uit onder twee sala-bomen en met het hoofdeind gelegen naar het noorden, wacht.... Glas-helder van brein geeft hij aan zijn volgelingen de laatste vermaningen en spreekt tot hen: ‘Bedelmonniken, ik druk u op het hart: de delen en krachten van de mens zullen verdwijnen, maar de waarheid zal altijd blijven. Arbeidt vlijtig aan uw vrijworden!’ Daarna treedt de Samadhi-toestand in en gaat hij over tot het Nirvâna. Na de verbranding van zijn lichaam wordt de as onder acht koningen verdeeld.
Omtrent de vaste Buddha-periode bestaat een licht mening-verschil tussen overlevering en wetenschappelik onderzoek. De eerste, zoals we hoger zagen raamt haar 623-543 jaar vr Chr., de laatste met aan het hoofd de Engelse theosoof Max Müller op 557-477 vr Chr. De dekadente 19e eeuw heeft zelfs gemeend de bestaansmogelikheid van Buddha Gautama te betwijfelen, doch jonge vondsten, zoals de edikten door Keizer Asoka's toedoen gegriffeld in zuilen en rotsen hebben de waarheid voor het nageslacht bewaard. Zo eveneens bevat de Máhavansa een van de meest betrouwenswaardige geschiedwerken uit de oudheid de Singhalese geschiedenis tot 543 jaren vr Chr. Bij vergelijking zal men opmerken, dat dit ongeveer de periode is van de Buddha. Het geeft dan ook verschillende inlichtingen omtrent de regering van de grootste onder de Buddhistiese heersers, de reeds hoger-geciteerde Keizer Asoka. Gautama is dan ook tegenwoordig een historiese figuur, even onbetwist als b.v. een Jezus of een Mohammed. Het zou nu echter weeral te naief zijn alles voor klinkende munt aan te nemen wat over hem, zijn handel en zijn wandel, geschreven en verteld is geworden. In de loop van de tijden knoopte de legende zich natuurlik vast aan het specifiekechte. Ver echter van een struikelsteen te worden voor het Buddhism, vèr van het te benadelen of onduidelik te maken, hielp ze de aantrekkelikheid ervan verhogen en blies het een tere adem in van poezie.... Derwijze bleef Buddha's geest dwalen in hutten en paleizen. Zijn genie had het Brahmanism doen evolueren tot een resultaat, en dit resultaat was geweest zo definitief, zo prompt, dat zijn leer nooit aan innerlike schokken werd blootgesteld. Gerust mogen wij dan ook het Buddhism van onze dagen beschouwen even rein, even ongerept, als wanneer de Buddha het 2500 jaar geleden, na de goddelike revelatie onder de Bôddhi-boom begon te openbaren!.... | |||||||||
IV. - Het Buddha-dharma. (De leer van de Buddha).A. Metafysika. - Toen wij in onze inleiding spraken over ‘godsdienstig-humanism’ met betrekking op het Buddhism, dan was dit in feite een verkeerde ingenomen stelling. Het Buddha-Dharma is geen goden-dienst. Het is integendeel een zuiver filosofies systeem met machtige metafysiese vlerk en gebouwd op waarlik fondamentale ethiese grondslagen. - Eén Al leert de Buddha, dat niet geschapen, maar ontwikkeld is uit zichzelf en waarvan alle wezens de gedeelten zijn. Uit dit metafysies Al-begrip vloeien voort twee eeuwige toestanden:
In Akasa (materie) ligt de zucht besloten zich ‘op te lossen’ in Nirvana (spiritualisasie). Deze ‘oplossing’ voltooit zich over een keten van zielsverhuizingen of zuiver-Buddhisties gesproken door een aaneenschakeling van reïncarnasies. De ‘voltooiing’ op haar beurt wordt geregeld door het Karma. Dit grond-prisiep is nagenoeg in totale overeenstemming met het hoger-uiteengezet systeem van het Brahmanism en, vooral waar het betreft de vereeuwiging van de materie, met de Brahmaanse Vedanta-filozofie. Zuiver metafysies schenkt het Buddhism ons dus weinig nieuws, doch op het gebied van de indirekte metafysika d.w.z. het individu in zijn verband tot het Al als grondslag nemend, is het, zullen wij verder opmerken, reeds heel wat interessanter.
- Buddha formuleerde zijn Dharma vooral in de ‘vier edele waarheden’ en de uitloper hiervan ‘het edele achtkante pad’. | |||||||||
De 4 edele waarheden:
| |||||||||
Het edele achtkante pad1o Geloven in de hogere wetten van het Karma, 2o oprecht denken, 3o oprecht spreken, 4o oprecht handelen, 5o oprecht leven, 6o oprecht streven, 7o het verlangen bedwingen, 8o het zèlf (egoïsme) vernietigen. Wie Akasa in dezer voege kan overwinnen is rijp voor het Nirvana. Doch Tanha (de onbedwongen zucht om te leven, hier ‘ongestild verlangen’) beslist er anders over en pas door een rij van incarnasies stuwt het (of liever houdt het tegen) naar het Nirvana. Het Karma echter zal het aantal noodzakelike reïncarnasies regelen. Wat is Karma? Streng fiilozofies: het begrip van oorzaak en gevolg, van cansaliteit. Het best kunnen wij het vergelijken aan de conventionnele balans van de goede en de slechte daden, doch haar beslissing is slechts in zoverre van definitieve aard, waar het met oog is op een volgende incarnasie. Gevolg: onze goede en onze slechte daden zullen hun invloed laten gelden in eene volgende bestaansperiode. Het dogma ‘ziel’ is voor het Buddhism een negatief begrip. Als alle wezens voortkomen uit Akasa, dan kunnen de mensen, die slechts een betrekkelik geringe groep van deze wezens zijn geen aanspraak maken op het partikularism ‘ziel’! Eeuwig is het Al; Eeuwig eveneens Akasa, zijn manifestasie, bijgevolg is de mens (manifestasie van de manifestatie) ook eeuwig.... Inderdaad, doch alles is onderworpen aan gedurige verandering, dit volgens de hogere wetten van de ontwikkelingGa naar voetnoot(*): vandaar physieke geboorte en physieke dood. Ziel + lichaam zeggen de meeste godsdiensten; physiek + psychiek meent Aristoteles en na hem de ganse wijsbegeerte; een ‘persoonlikheid’ verklaart het Buddhism, logies zich aanpassend aan zijn ziel-nihilism en aan zijn universele eeuwigheid-theorie. Zulke ‘persoonlikheid’ bestaat uit een vijfledig procéde: 1o Rupa: summum van onze materiele eigenschappen en van ons materieel kunnen; 2o Vêdana: onze zinnelike gewaarwor- | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
dingen; 3o Sanja: onze voorstelling en onze waarneming; 4o Samkhara: de begeerte in al haar gedaanten; 5o Vinjana: het verstand en het bewustzijn met het ons omringende. Bij de physieke dood valt deze ‘persoonlikheid’ uiteen en dank aan het Karma zal de ‘gereïncarneerde’ de invloed ondergaan van de mindere of grotere rijptegraad van haar voorgangster. Hieruit leiden de Buddhisten dan ook het verschil af van de individuen. | |||||||||
B. Ethika.De eigenlike essensie echter van het Buddha-Dharma ligt besloten in zijn prachtige moraal, in zijn heerlike ethika. Alhier is ethika geen loos produkt, dat allerlei karpel-sprongen maakt om wille van de ‘aanpassing’ aan een autokratiese met afysika. In het Buddhism, doet zich dit ongewoon verschijnsel voor, dat de metafysika slechts betrekkelik is en onderworpen aan de ethika. Zodoende kan deze laatste, los van elke band, zich vrij en rationneel ontwikkelen, d.w.z. algemeen-menselik zijn. Moeten is een abstrakte vorm voor de Buddhist, betrachten zou zijn opvatting heel wat klaarder in het daglicht stellen. Desaangaande leerde de Buddha, dat men niet gehouden was onvoorwaardelik te geloven, wanneer het verkondigde niet overeensremde met de gezonde rede. Derwijze was het aan het Buddhism mogelik schepper te worden van een ongeëvenaard ethies systeem: het Nirvana. Hoger reeds zagen we dat dit betekent, woordelik, ‘uitblussing’. Eveneens onderzochten we de abstrakte werking er van. Hier willen we even ophouden bij de konkrete zijde. Wat is Nirvana? Nirvana is het ‘paradijs’ van de Buddhist, het is zijn levens-doel, al de pijlen van zijn verlangen gaan er op af; Nirvana is algehele vernietiging van onze zinnelike eigenschappen en de aanvang van een niet omschreven spiritueel bestaan. Nirvana omvat nochtans het ‘hemel’-begrip van sommige godsdiensten niet: zelfs is het verwezenlikbaar op aarde. Naar Nirvana streeft de Buddhist langs een baan van feiten, die niet beslecht worden door physieke dood. Geen wezen is behulpzaam in die tocht: de wil is de enige staf; men werkt aan eigen verlossing: ‘elk in zijn eigen Heiland’. Wanneer we nu deze ‘verlossing’ sterker omlijnen en vervangen door vernietiging van de driften, uitdrijving van de begeerten, in een woord door de uitwerping van al de kwade neigingen in ons, wanneer we daarbij in aanmerking houden het in de reïnkarnasie, als vagevuur-werkende Karma, dan vatten we ineens waarom de Buddhist zich strenger dan de verhoper-van-eterniteit-na-physieke-dood aan de regels houdt en de voorschriften getrouw is van het Dharma. Het Nirvana is dus toegankelik voor welkdanig wezen; de ekstremiteit gelukzalig-verdoemd vervalt. Allen komen wij tot Nirvana: er is alleen een korte of een minder-harde weg. In tegenstelling dus van een egoïsties leventje van honig en zeem met hiernamaalse beloning, wou de Buddha de zelfbevrijding van de mensheid door eigen daad, door eigen energie! Uit dit Nirvana-systeem vloeien natuurlik bijkomsten als: gelijkheid van de individuen, naastenliefde, verdraagzaamgeid, enz. Buddha verkondigde eveneens: de monogame-echt, de afschaffing van de slavenhandel, de gelijkheid van man en vrouw, zich alzo ook op het standpunt stellen de van maatschappelik hervormer. Een van de grootste ethiese verdiensten van het Buddhism is: zijn ‘aansporing tot weten’. Onwetendheid is de hoofdoorzaak van de menselike ellende. Zij belet te komen tot de edele kennis van de ‘vier waarheden’. Daarom is het een eerste plicht, zich te oefenen in wetenschap, literatuur, en kunsten en de geest te scherpen op diepzinnige problemen. In opposisie met het Brahmaanse, vervloeit het Buddhistiese Al-begrip niet in een deïsties procédé. Het Buddhism erkent geen gedetermineerde godheid, daar is geen ‘goddelike’ willekeur, doch alleen inwerking van vaststaande wetten. Met het Nirvana houdt de eigenlike metafysika van het Buddhisme op; desaangaande verder ondervraagd verklaarde de Buddha, dat dit ons weinig of niets interesseren kon. Als we hierbij nog in aanmerking nemen, dat Gautama zich niet eens de moeite heeft gegeven een eigen metafysika op te richten, dan hebben we meteen de staving gevonden voor onze vroeger opgeworpen stelling als zou het Buddha's doel geweest zijn 'niet een godsdienst, doch wel een breeduitgewerkt systeem van moraal filosofie op te stellen. om ‘vulgarisasie-wille’ leunende op reeds-bestaande, metafysiese grondslagen. Daaruit verklaart zich de Buddhistiese gekantheid tegenbeelden-dienst onder welke vorm hij zich ook voordoet. De Bhikku's (priesters) zijn dan ook geen ‘bemiddelaars’ tussen een materiele en een immateriele waereld, doch gewoonweg monniken, kluizenaars, die zich afzonderen om door een ‘schouwend’ leven vlugger het Nirvâna te verwinnen. | |||||||||
V. - Slot.Hiermede loopt deze studie ten einde. Nog overgroot is de stof, die we voor ons hebben, doch we wanen slechts de leek een klare blik te schenken op de hier in de avendlanden nog immer te scepties beschouwde Buddha-leer. Daarom beperkten we ons. Meen nu niet, dat het ons doel was een lans te breken in het voordeel van het Buddhism; wie de moderne materieelpantheïstiese prinsiepen van steller dezes in aanmerking neemt, zal tot de slotsom komen, dat deze regelrecht indruisen tegen de stoffelik-perverse van de Buddha. Werd hierdoor opnieuw bewaarheid: ‘Les extrémités touchent’?!... Mogelik. Doch wanneer we in aanmerking nemen het tijdperk, waarin deze filozofie zich proklameert, wanneer we daarna de tendensen puren uit de verschillende godsdienstig-filozofiese stelsels van de volgende eeuwen en ze vergelijken met de nieuwe, zuiver-menselike en niets dan menselike van het Buddhism, dan begrijpen wij best, waarom ± en de helft van de huidihe Mensheid de naam van Gautama Buddha zegent als die van een universeel weldoener en zijn Dharma in ere houdt als het geniaalst produkt van het wijsgerig genie.
Frank van den WYNGAERT. ![]() |
|