| |
Nieuwe Uitgaven
Leon Chenoy: ‘L'Appel du Conquistador’
(Ca Ira! Antwerpen 1921)
Dit boekje is voor onze tijd wat de Confessions van Rousseau of De Musset voor de hunne waren. Met onze tijd bedoel ik, onze jeugd; dat is, de gedachten die haar bezielen, vervullen en doen leven. Zij zijn zowat het geloof dat het zout des levens is, dat er smaak aan geeft en waarde, waardoor het voor 'n generatie werkelik is: iets dat geen voorgaande had, en dus nieuw is.
Het lijkt zowat 'n nieuw evangelie, waar het eigenlik toch niets is dan de uitgesproken levensaanschouwing van 'n ander geslacht. Se libérer! Het klinkt zo diep als 'n behoefte, 'n sine qua non om te kunnen leven, uit de harten en de zielen van allen die in het leven iets zien, en in zich zelve ook. En dan? De dichter zegt het zo heel simpel als alle grote dingen zijn voor wie ze recht beschouwt: ‘Faire sa partie, et ne pas prétendre à plus, qu'à la faire supérieurement.’ En mens zíjn. De ontginner en ontdekker van u-zelf. Zo laat Leon Chenoy de dichter spreken die het geheim vond om z'n leven de rust te geven van de mens die weet op z'n plaats te zijn, en er zich gezet heeft als op 'n voetstuk. ‘Accepter toute la vie, pour etre plus HUMAIN.’
Op deze zelfverzaking van de dichter werd hem heel het leven toegeworpen. En omdat hij ons dit gaf mogen we Leon Chenoy wel dankbaar zijn. Niet dat zijn geschrijf het aanschijn der wereld zal veranderen, maar omdat het 'n teken is dat die in zich zelve zoekt er altijd wat in vindt, en het leven zich in al z'n volheid openbaart aan de Mens; en ook 'n teken dat er overal zowat mensen opstaan, die het leven omhelzend de mens in eer herstellen zullen.
Geert GRUB.
| |
Paul Bay: ‘Histoires au Gros Sel’
(Ed. du Bourg, Anvers)
Indien het bezorgen van 'n paar ontspannings-uurtjes het uitgeven van enige vertellingen bekrachtigen kan, dan aanvaard ik dit boek;
Indien het verrassende element (koers met hindernissen) de eerste eigenschap moet zijn van alle ontspanningslectuur, dan ben ik blij om dit kleurrijke boek;
Indien verrassing als synoniem geldt van vérgezochtheid, onnatuurlikheid, droom, fantasm, dan ben ik geestdriftig om dit subliem-geniale werk!
....maar 't is niet slecht geschreven.
| |
Pierre Flouquet: ‘9 Gravures sur Lino’
(Ca Ira!)
Best begrijp ik hoe doorgedreven zelfkritiek de beeldkunstenaar er toe brengen kan zijn werk tot de meest eenvoudige uitdrukking te herleiden, aldus, door het weren van alle overtolligheden, meer eenheid en volledigheid bekomende. Maar ik vat niet met welke beweegreden 'n jong kunstenaar er toe komt het publiek dermate te misprijzen tot het zelfs alle mogelikheid van begrijpen te ontzeggen,... dan wanneer 'n korte aanstipping (sujekt-opgaaf) volstaat om de belangsteller gans het herleidingsproces te laten mêe maken, tot verklaring en meerder genieten van het bekomene.
Nu, indien ik de Linos naar eigen fantazie mag litelen, dan zijn mij ‘Avondvrede’ en ‘filmefïekt à la Calligari of de Makabere Lyrieker’ het meest frappant. ‘Levensduizeling’ geeft wel echt de wervelende licht-nebuleuse van de scheppingsdrift bij de moderne kunstenaar. Buiten dit laatste, m.i. minst gelukte van de negen, geven deze gravuren 'n welsprekende getuigenis van 'n krachtig temperament op de maat gehouden van 'n aanstonds onderwerpende soberheid.
| |
Jozef Peeters: ‘2e Mappe.’
Ik ben geneigd de strenge vlakvulling van Peeters naar haar onlochenbare verdienste te waarderen, t.t.z. objectief, zonder vooroordeel of voooringenomenheid. Maar de andere Peeters, hij die woorden spreekt en schrijft, heeft de echte kunstenaar dermate gedekt en ommuurd, dat 'n ernstig oordeel over deze laatste onmogelik te slotsommen is door de 3/4 ingewijde leek, te lui om zich onledig te houden met de stelling-beklimming van de Peeters-schim.
Ik wil mijn volle erkenning uitspreken van 'n plastiek die, ver van beeld-opdringerig te zijn, simpel-weg 'n konkrete levensornementering wil bekomen, niet in portatieve kaders (Peeters, Maes, De Troye, e.a.)maarin den vorm van toegepaste kunst (Cockx ook Peeters). De plastiek van Peeters zou het ei van Columbus zijn, zo doodeenvoudig, was zij niet met 'n prikkeldraad van kaduk-filosofie omspannen, die haar enerzijds eigenschappen ontzegt die haar toekomen, anderzijds inhoudilike en historíese waarden toeeigent die er niet de minste betrekkingen toe hebben.
Het effekt is potsierlik. Geen wonder dus dat gasten als Brunclair dergelikegevallen gebruikenom 'n aangeboren Barnummissie bot te vieren. En wel eigenaardig dat Brunclair, al slaat hij wel eens nevens de juiste noot, door z'n redeloze spotlust niet ver van de psychologiese waarheid blijft, waar de over-redeneering van Peeters 'n onuitgevochten konflikt daarstelt tussen de principiële leugen als produkt-vervalsing en de waarheid simple-comme-bonjour, en des te waardevoller.
Ten slotte is er misschien slechts kwestie van 'n omschrijvings-herziening of 'n formuul-wijziging van de ‘Gemeenschapskunst’.
| |
Karei Maes: ‘6 Linos’
Zoals bij Peeters wordt ook bij Maes, zelfs in deze linos, de derde dimensie 'n onbewuste resultante van de uitdrukkings varianten, als thema, van de vereniging der twee eerste. Frisser en levendiger, maar minder streng, minder af, en vooral (althans voor wat de vergelijking van deze twee mappen betreft) minder afwisselend dan Peeters.
Bruto gewogen is Maes vroliker, jonger en daarom verrassender dan Peeters, wiens doorgaans somber en statig rythmus van meer rijpheid getuigt. Zij verschillen in waardegehalte, niet in gewicht.
F.B.
| |
| |
Karel Maes Junie 1922
| |
| |
| |
Geert Pijnenburg: ‘Maja’
Wie, als ik, door de wenteling der gebeurtenissen, buiten de bespiegelende wereld der poëten is gedrongen, zoo al niet gansch buiten de wereld der poëzie, en dan op 't onverwacht een dichtbundel in handen krijgt die hij moet beoordeelen buiten volledige wetenschap van de evolutie en van het zielsproces waaruit hij werd geboren, gevoelt zich in den aanvang eenigzins verrast en verlegen met de uitspraak. Kan een degelijke beoordeelaar het nog heerschende proces in zijn volheid omvangen en kan hij met het hoodige gezag het werk plaatsen in de waarde van zijn tijd? Die eene vraag, waarop steller dezes heel deemoedig met een ontkenning antwoordt, kan gevolgd worden door een tweede: Heeft het wellicht geen belang dat de dichter, die dan toch voor de gemeenschap werkt eens een stem verneme die, zich houdende buiten de beschouwingen van school of strekking, van kapel of groepeering, zich uitsprekende over den indruk dien het werk heeft gedaan op zijn gemoed? Ik meen dat ik even deemoedig maar minder ontkennend dan op de eerste vraag mag antwoorden en laat dus.... den man aan het woord.
Het is, ziet u, dat ik houd van een goed gemaakt vers. Een vers dat u tegemoet komt op de zachte golving van zijn rythmus en als op donzen veren de woorden aanvoert die op de golving deinen of dat krachtig op aandreunt als een heldenroep of voortrolt als een donder.
‘Wel kán de studie mij een dag bekoren
Maar lief, uw ogen en hun zonnig gloren,
die zijn mij al de nachten en de dagen
Daar zit wat in. Heel 't gedicht gaat zijn rustige en gratievolle gang. Ik zei u immers dat ik hield van een goed gemaakt pers! Op voorwaarde dat het bezield zij, en bezieling heeft Pijnenburg. Wij meenen zelfs dat zijn subjectiviteit de grootste hoedanigheid is van zijn verzen; hij is vooral een gevoelsmensch; want in zijn bundel is er geen enkel vers te vinden dat als plastisch Weergeven kan evenaren met dit zuiver gevoelsvers:
‘Ik weet maar eerst het grote dat ik won,
Wanneur uw ogen naar mijn vreugde vragen’
Geleidelijk, naar de voortgang der rubrieken, ontspant zich bij Pijnenburg de meer geijkte bouw van de strofe om vooral in de rubriek ‘Maja’ over te gaan naar den vrijeren vorm der modernen. Het vers wint in adem en ruimte; erstijgtschung niet alleen in den vorm maar bok in de gedachte. Laat wij toe als bewijs en conclusie daartoe het volgende mooi fragment af te schrijven:
Niet als mijn Heer zal ik je begroeten.
dankbaar dat je ze niet versmaadt,
je geselende handen zoenend.
Ik wil zijn de begenadigde vrouw
Het zijn maar vriendinnen en zusters,
en je hart is de mensheid 'n tabernakel,
het is maar je kamer gevuld door hun aandacht -
waar je het woord spreekt dat voedsel is ten leven,-
Waren al de stukken zoo mooi als de aangehaalde, we zeiden: ‘Maja’ is een fraaie versbundel en Pynenburg is een poëet.
Nu wijzigen we eenigzins den zin en besluiten: ‘Maja’ is een rijke belofte, maar Pynenburg is een poëet.
Hubert MELIS.
| |
A.W. Grauls: ‘Herfstalbum’,
Wat A.W. Grauls ons in dit ‘Herfstalbum’ biedt is alleszins beter en sterker dan z'n vroeger werk. Hij is zich meer meester geworden. Oog en oor nemen meer waar, zien meer, en de dichter heeft meer te geven. Hij ontving meer. Vandaar dat z'n najaarsavondschildering in 2 suggestiever werd.
Door zich te beperken en notagewijs aan te geven gelukte het hem meer dan door rythme de indruk weer te geven. Zo in 7:
Een jager zoekt met zijn hond
De stilte vlucht sidderend weg
En keert terug, geweldig.
Van het beste acht ik de gedichten 8. 9, 12 en 21, met deze regels:
Laat mij mijn lied en 't geloof in je liefde
en mijn hart wordt een roos in je kantwerk.
al is het door mij onderlijnde wel onduidelik.
Als Grauls steeds dieper in zich-zelf wil putten denk ik dat we van hem nog wat verwachten mogen; dit album laat het ons hopen.
| |
Frans Van Raemdonck: ‘De Zielezang’
(De Landsheer, Temsche 1922)
O. Dambre heeft deze nagelaten verzen van de jong gevallen Van Raemdonck 'n romanties kleedje gegeven, waardoor de gedichten in heel hun jonge jongensachtigheid uitkomen. Als je voor ‘eenyoudig, ongekunsteld, naief’ zoals O. Dambre ze voorstelt, jong, zwak en onrijp leest, zul je dit boekje als 'n trouw en eigenaardig kuriosum van wat 'n 17-jarige jongen die dichterlik aangelegd is, doormaakt en te zeggen heeft (juister: niet in zich, houden kan,) doorbladeren en ook lezen.
Wie zal aan mijn lief gaan melden
en lig tusschen alle die helden
in streken die ik niet ken....
Als daad van pieteit jegens een die mogelik schone beloften in zich droeg en als zoveel onbekenden geslacht geworden is door leiders in wier hand 'n mens 'n pion is en de volken kwantiteiten die men tegen elkaar in 't spel zet, is deze uitgave prijzenswaard. Ze laat ons toe te zien hoe Van Raemdonck is 'n te vroeg gemaaide, een van de velen wier dood ons berooft van veel schoons en edels dat ze ons geven wouden maar niet mochten, en welker heengaan de toekomst armer gemaakt heeft aan mogelikheden, zoals in Rusland nu 'n hele toekomst van hoop en licht door hongersnood wordt uitgemoord.
G.G.
| |
Marcel Van de Velde: ‘Vlaamsche schetsen’
Marcel Van de Velde is een Bruggeling ën een overtuigd Vlaamschgezinde en schreef deze schetsen in oorlogstijd '15-'18. Voor een prijskamp tusschen leerlingen van de hoogste klas eener Middelbare school kunnen deze opstellen wel in aanmerking komen. Of hij echter als flamingant, zijn volk een dienst bewijst met de uitgave van die sukkelachtige herinneringen is een andere zaak.
| |
Marcel Van de Velde: ‘Vlaamsche Verzinge’
Bevat wel tachtig gedichten en begint met ‘Een Woordeken vooraf: - Dit zijn gedichten, kleine en groote,
| |
| |
gesproten uit mijn Vlaamsche herte, neêrgeschreven uit behoefte, verschenen reeds in allerlij tijdschriften uit Noord en Zuid. Men zal er uit lezen wat een vreemd mensch ik ben, hoe vreugdevol nu, hoe ongelukkig dan; ik hope, men zal er in medeleven; zich de moeite geven, om dàt te doen, want die niet van plan en is, die legge dit, mijn tweede bundeltje, maar stillekens bezijden’-
Inderdaad! wanneer ‘men’ op elke bladzijde dingen leest als:
doet ‘men’ best des dichters wijzen raad te volgen en het bundeltje voorgoed ter zijde te leggen.
A.W. GRAULS,
| |
Dries Vermeere: Lenteklokje (eenakter); Dedrie: Devaere.
(Literair Gezelschap, Kortrijk)
Fragment uit een brief van Lode ZIELENS:
‘Zooeven nog de te bespreken werkjes doorgebladerd. - Bespreking? wilt ge volgend opnemen?’
‘Ontvangen boeken: 1o “Lenteklokie” nr 1 van 't literair...? Hoe heet den rommel? 2o “Devaere” - Levensschets van een veelbelovend jong kunstenaar, in de jaren van groote verdwazing gesneuveld. - Et voilà. Ik kan over geen een van de werkjes wat goeds zeggen en 'n kritiek zijn ze geen van beiden waard.’
‘1o: Een lor, een prul. - Het zwaktste versje dat... X.X. ooit geschreven mag hebben zal wel verheven kunstwerk zijn in vergelijking van dit “Lentelokje”. Ach licht het rideau van dit werkje maar niet. Tijdverlies!’
‘2o: Heeft me veel te wrevelig gemaakt, te verbitterd. Dit is een werk dat met en door haat had moeten geschreven worden. - De schrijvers hebben naar een fraaiën literairen stijl gezocht en hun tijd verpeuterd.’
‘Ai, ze vervloeken wel den oorlog, als oorlog; maar nergens 'n vloek tegen hen die hem losgèketend hebben tegen ons, grootste dwazen van al, die hem geduld en gevoerd hebben, - en vooral tegen de kapitalistische maatschappij waarvan oorlog een logisch gevolg is. En 'n vloek is toch al het minst dat ge eischen kunt van menschen die eenigzins hun tijd begrijpen,.... en een werk schrijven over 'n slachtoffer van dezen rotten tijd!’
| |
Albert Verwey: ‘De Vizioenen van Hadewych’ (De Sikkel)
Om in volle XXe Eeuw middeleeuwsche mystieke vizioenen in eene moderne taal om te werken en uit te geven moet men toch niet bijzonder in het ‘Teeken des Tijds’ staan. Ik geloof dat er geen treffender antithese kan gevonden worden dan die welke bestaat tusschen beide perioden.
Wat wij XXe eeuwers vooral negeeren is het ziekelijk mysticisme der middeleeuwen. De gezonde verhouding tusschen een kloek, rein lichaam dat óók zijn zorgen verdient, en een sterke objectieve geest ziedaar het norma der moderne gedachte. Aangepaste geestesvoeding zijn dus die vizioenen in geen geval. Immers zij zijn het product des hysterie uit een tijdvak van algemeene geestesverdooving.
Wat ik afkeur is namelijk het heropdischen van middeleeuwsche geschriften.
De vizioenen in hun kader beschouwd en gelezen in hun smakelijk middeleeuwsch vlaamsch zijn voorzeker een mooi brokje literatuur. Echter niet de moderne overzetting. De hedendaagsche spelling doet al de sappigheid, de frische eenvoud verdwijnen en laat slechts degedachies met verminkte beelden er rond.
Schrijver heeft dus zijn tijd verspild. Wij zullen het altans maar aannemen als de meest gunstige hypothese alhoewel de toenemende epidemie van oude geschriften in modern nederlandsch over te zetten, ons niet al te zeer gerust stelt nopens de scheppingskracht en ernstige werklust van sommige onzer moderne ‘literateurs’.
P.V.
| |
Frank Van den Wijngaert: ‘De derde Nacht’ en ‘Belijdenis’
(Lumière 1921)
Heel ernstig aandoend door hun bijbelse plechtigheid klinken deze verzen die wel door hun vorm maar niet door hun ontroering de naam van gedichten vragen, ons toe om ons op te wekken tot humaniteit.
voor 't offer van uw broer
Uit belijdenis geeft het gedicht ‘De Waterlelie’ waarin beïnvloeding van Van Eeden niet te ontkennen is, symbolies heel het wezen van Belijdenis aan. Hoe men mens kan zijn en geestelik leven verenigen met lichamelik leven. Hoe men verlangen en streven kan naar de onthechting en toch gehecht zijn aan de wereld. Hoe men reinheid liefhebben kan en toch maar vrede en zich-zelve vinden in het herkennen en aanvaarden, het bezitten van 'n vrouw. - Dit is de belijdenis van je fysiek wezen naast je geestelik; van je op-aarde-zijn wijl je ziel reikt naar de hemelen waar uiteindelik de Mens bevrijding vinden zal en voldoening voor mateloos verlangen. En groot doet dan aan het aanvaarden van dit mindere, toen zij aan zich zelf het leed der enkelingen had herkend en ‘van haar trotse liefde alstand heeft gedaan, en, sluitende het elpenschrijn van hare bloemenkroon, met innerlike pracht weer onderdook.’ En toen werd zij als degenen die leven om een zinnelike heerlikheid.
In dit boek heeft Frank Van den Wijngaert onze noden belicht tot ze werden edelstenen om ons hoofd. Wat eens 'n kruis was dat ter aarde drukte 't denkend hoofd en omneer haalde de ziel die op wou ten hemel, is door het aanvaarden van het onoverkomelike geworden tot 'n lust die niet mëer drijven zal uit Eden. Hij die zich niet meer ergert aan z'n menselikheid heeft de eerste stap gedaan op de weg zijner psychiese bevrijding.... Frank van den Wijngaert, geeft deze bevrijding nog niet aan, omdat z'n natuurlike weerzin zich omgezet heeft in geestdrift, en z'n (zwakheid) belijdenis te veel 'n lofzang wordt op ‘de grootse rilling van zijn twintig jaar’. Dit geeft z'n boek wat teveel ‘les défauts de ses qualités’. Maar Van den Wijngaert komt ook dit wel door en als dan het evenwicht zal hersteld zijn, dan eerst zal z'n werk hogere waarden verwerven. Nu is het uit 'n Sturm und Drang periode, dij, als verschillend met die van 'n vorige generatie, wel tekenend is voor de onze.
Geert GRUB.
|
|