De zaken verbinden de menschen. Hoe vaster zij in hunne kategoriën rusten in duidelijke spanning tegenover elkaar, hoe vaster en duidelijker staat de mensch in het leven. Het bestaande geeft den maatstaf helderheid en standvastigheid der arbeidende menschen. Steeds stellen zich de zakelijke werken, als rem en weerstand tegenover elkaar. Het is de bestaansreden van den arbeid, voorwerp en voorstelling overeen te stemmen en aldus arbeid en mensch tot eene identiteit als laatste doel te voeren. Voorstelling nu is de mekaniek der kunstinwerking, het middel, om voorwerp en mensch te verbinden. Daarom liggen steeds tusschenruimten en onvruchtbare tusschenvoegsels op den loer om zich tusschen den mensch en het voorwerp, tusschen voorwerp en voorstelling en voorstelling en mensch te schuiven, namelijk: esthetiek ideaal, opvoeding, schoonheidszin, kunst en alles wat bouwkunstenaar Van de Velde eens zeer goed ‘de verderfelijke fantasy’ genoemd heeft. Wij moeten ons zeer duidelijk maken, dat de verbinding van mensch tot mensch slechts over de voorwerpen heen tot stand komt, wanneer, zooals wij reeds zegden, alle faktoren van den arbeid op een plan, op eene basis gebracht zijn. De konsekwentie der ordening der faktoren is eene uitspraak en eene opgave die geweldige eischen stelt aan wilskracht en herkenningsvermogen van den werker. De bekoring om af te wijken in de belangrijke, schoone en dankbare zijpaden is sterk, maar iedere afwijking vernietigt de reinheid en noodwendigheid van het werk, maakt het in zijne voegen flauw en gaat den invloed tegen de richting op de menschen. Sterk en rein werk staat buiten vreemden invloed.
Iedere aanvoeling met iets buitenstaands verflauwt,... het is niet anders denkbaar..., de vastheid, de eenheid, de juistheid van zijn struktuur, die zijn leven en zijn bestemming daarstelt. Hoe sterker het in alle deelen op één plan blijft des te grooter is zijn kracht. Schepping is vorm, is anti-dualistisch. Ik herhaal: iedere afwijking van de stipte mogelijkheid eener bewegingsvlakte is bewijs van zwak scheppingsvermogen. Iedere afwijking der ineigen mogelijkheden toont den schepper verslagen door den chaos en vergroot de mogelijkheid dat het werk geen inslag vindt bij menschen. Waarom is de verschijning van een modern vliegtoestel, zooveel reiner en boeiender dan welke architektuur ook, om van een beeld of schilderij te zwijgen? Omdat zich hier tusschen het voorwerp en den vorm geene esthetiek, tusschen vorm en mensch geene opvoeding en tusschen voorwerp en mensch geene overlevering dringt. Zijn afwezigheid van afstand geeft den mensch geslotenheid zonder starheid. Ware hier spraak van eene uiterlijke verschijning, dan was deze tweeledig en de sobere en juiste stelling tegenover den mensch was toevallig en onzeker.
Tusschen vorm en levensruimte, was alsdan eene kloof. Waar wij een dualisme aantreffen vinden wij nooit de laatste konsekwentie eener schepping. Het konstruktieve beeld van Cézannes brengt alle elementen op één plan, ontheft ze van het utopische, waardoor alle te bereiken hoedanigheden zich ontmoeten en doordringen zonder toeval, zonder geweld, zoodanig dat alle deelen van zijn vlak, elementen voor de schepping werden. Om tot dit resultaat te komen moest Cèzannes den ongeneesbaar uitopischen faktor ‘ziel’ uitschakelen. Hij kon slechts één plan, ééne basis erkennen ofwel verwerpt hij vormschepping. Laat hij een zwevende nergens bepaalde ziel tusschenschakel toe, zoo is hij misschien den hoogere (of den diepere mensch), de diepere (of ook hoogere) ziel, maar een slechter schilder en, à la peinture comme à la peinture. Beduidt; de schepping van al zijne elementen bereikt Cézannes door stipte verwerping van ieder bovenzinnelijk moment. Dit is van groote waarde in de evolutie der plastiek. Cézannes breekt met alle dualisme, omdat zijn werk geen toeval toeliet, aldus geene verscheidenheid van 2,3 of 4 basissen bezat. Het is alternatief of men van een uiterlijk of innerlijk, dat zoo of anders is, spreekt. Dit maakt het doel van den beeldvorm tot een compromis wat gelijkstaat aan onvolmaaktheid. ‘Tertium non est’.
Is de schepper van een beeld de bewuste, volgens logische wetten arbeidende mensch, die zich niets ‘hooger’ voorgeeft, dan is het aangrijpingsvermogen van het beeld op den mensch zoodanig dat het den schepper en den toeschouwer met bepaaldheid verbindt. Het verwekt alsdan niet den toestand van een temperamentsresultaat, dat aan de eene zijde den halven God aan de andere den halven idioot noodig heeft. De mensch zal tot den mensch spreken door het beeld, dat rein en logisch eene menschelijke schepping moet zijn zonder specifieke opgave, niets dan beeld, natuurlijk kan een vertellend, dichtend, zielvol beeld, schepper en toeschouwer vereenigen in eene gemeenzame persoonlijke bevinding (stemming) maar dan is het niet hetplastisch beeld dat inwerkt, wel de vertelling of het dichterlijke. Dit geval hoort thuis in de geschiedenis en letterkunde. Wij meenen dat een beeld zelf een funktie der menschelijke gemeenschap kan zijn, maar slechts dan, wanneer het beeld is, zonder accenten die wijzen op een konkreet of abstrakt aanknoopingspunt. Iedere aanduiding van een object is vluchten voor de zuiver plastische opgave. In de bouwkunst ontwaart men onkunde waar ornament is aangebracht, dat zooals de hollandsche bouwkunstennaar J.P. Oud zegt, het plaasterken is, dat op de wonden van het bouwkunstig organisme plakt.
Cézannes zet de schilderkunstige elementen op hunne werkelijke funktie. Hij kan daardoor een beeld maken, ontbloot van alle toeval. Zoodra hij zich met eene uiterlijkheid bezig hield, moest hij afzien van den samenhang der schilderkunstige elementen. Hun totale samenhoorigheid werd kleiner en gestoord. De verbinding der plastische elementen was bij Cézannes zoo groot dat hij weldra dat overwon, wat men gewoon is onder kunstenaars ‘procédé’ te noemen.Cézannes bewerkte rechtstreeks het vlak waarop hij beeldde. Voor Romantiekers moest dit zeer arm, doctrinair lijken maar het leidt tot kostbare bevindingen. Nogmaals, het beeld van Cézanne is, bijna volslagen in de elementen zijner samenstelling in zijn aanpassing aan hetlevensbegrip: vernietiging van alle uiteenloopende tusschenruimten en toevallen en juist daardoor eene plastische eenheid. Het toestaan van ledige tusschenruimten en afwijkingen in de plastiek, staat gelijk aan afzien van eene totale schepping. Waar de plastische faktoren zich niet aanpassen of mekaarsteunenis een bindmiddel van aan deplastiek vreemde eigenschappen noodwendig. En aldus ontstaat eene erkenning van een dualistischen toestand van het innerlijke en het uiterlijke. Waar het geheel een resultaat van alle deelen isvindtgeen dualisme plaats. Dualisme is steeds bewijs dat de levenskracht van een beeld slechts schijn is, want dat het beeld onderhevig is aan tegenstrijdig flikwerk. Dualisme duidt steeds op een mangel zelfs wanneer dit bestopt is onder godsdienstige bekleeding. ‘Deus ex machina’. Waar nood het grootstis, is gods hulp dichtst bij. Het bekennen eener zwakte is schande, maar wordt eene deugd wanneer het den lieven God intiemer maakt. God schildert niet, maar door eene aanroeping worden de fouten van het werk tot stigma, alzoo verkrijgen zij een geheimzinnig nimbus, die de kritiek den mond snoert.
Twee uittreksels uit een handschrift vertaald door J.P.
Dr Adolf Behne.
Berlijn.