Schilderkunst
Het begrip schilderkunst verstaan als eene wijze van voorstellen van het omringende, sluit eene juiste voorstelling uit die gangbaar is tegenover de natuur en de middelen der plastiek. Wat tijdens de middeleeuwen op het tweede plan stond in zake schilderkunst, toen het boek nog niet bestond en men het woord moest verspreiden onder de massa, is door overheersching van den imitatiegeest geworden tot drijfveer en doel der werking van den Schilder.
In mijn boek ‘Du Cubisme et des moyens de le comprendre’ heb ik getracht de bepaling te geven: ‘Schilderen is een plat vlak leven geven.’ Ik had er kunnen bijvoegen om volledig te zijn: ‘door alle eìgenschappen van deze oopevlakte’.
Na aangestipt te hebben dat dezeeigenschappen ondergeschikt zijn aan de grootte van het oppervlak, waarvan de meest zichtbare maat de omgeving is, aldus breedte en lengte, zou ik bewezen hebben dat den rol van den schilder is, het innerlijk vermogen, besloten in de natuur dezer oppervlakte, te openbaren. Zoo beschikt de schilder over het vermogen om vormen te verwekken, waarvan het spel oneindig verscheiden is en die overeenstemmen met de duizenden beelden van zijn gevoelig leven. Aldus het mekanisme der oppervlakte ten opzichte van hare stipte uitdrukkelijkheid voorvoeld hebben, hoeven wij het mekanisme der vormen in hun eigen kring, door het licht beheerscht nog waar te nemen.
Aanstonds treedt een begrip op den voorgrond dat aan de toestanden van dit licht een bijzonder belang hecht en waarvan de kennis toelaat de werking der vormen volgens eene onbetwistbare wet te leiden, Deze wet vloeit voort uit de waarneming der kleur. De schilder wordt aldus de bevelvoerder over rythme van vormen in het licht, waardoor de schilderij zchtbaar wordt. De kleur bestaat slechts voor ons oog en de waarneming ervan vormt eene hoofdzakelijke eigenschap van dit orgaan,- is in zekere mate de esthetische belooning ervoor. De schilderkunst, begrepen als eene wijze van uitbeelden van het omringende bewijst dat de schilders spoedig de bestaanden der schilderkunst vergeten hebben. Tijdens de middeleeuwen was dit niet het geval. Alhoewel samenloopende noodwendigheden van dien tijd de schilderkunst belaadden met eene haar vreemde anekdotische zending, ontstond het essentieele beeld in kleurvlakken.
Vanaf de Renaissance, het oogenblik waarop er bepaald nieuwe richtingen aangenomen werden, helde de schilderkunst meer en meer over ten voordeele van andere eigenschappen die met plastiek niets gemeens hadden. Een anarchistisch individuatisme beheerschte de geesten. Het doel bevool het resultaat. Zoo verwondert het ons niet dat schilderkunst gebruikt werd tot passief instrument van afwisselende letterkunde, ineensmolt met poëtische ontboezemingen over een waargenomen schouwspel.
Ik beken de verwarring niet te begrijpen, waarmede die ééne benaming ‘Schilderkunst’ gebruikt wordt om zoowel het werk van Giotto als dit van Corot aan te duiden. Versta wel dat ik hier de waarde niet betwist van het werk, wel de leidende geest ervan. Wanneer ik in de Louvre de zaal der Italiaansche primitieven verlaat om mij naar de zaal der Fransche school van 1830-1870 te begeven, dan zoek ik te vergeefs den bindenden schakel tusschen Angelico en Courbet. De onbetwistbare kracht van Courbet, schijnt mij verspild aan bedrieglijke opvattingen, onder het blazoen van ik weet niet welk realisme, terwijl het werk van Cimabu, Giotto en Angelico het doel der schilderkunst bereikten ofschoon ze innig spiritualisten bleven. Bij Courbet was de werkelijkheid de weergave van wezen en zaken, bij de anderen berustte de plastiek op de wetenschap. Buiten de anekdoten a priori bij Courbet en a posteriori bij de Italianen, het werk van een schilderkunstig oogpunt beschouwd, zijn de laatsten beladen met schitterend oogstreelend leven door rythme van vormen in het gekleurde licht, terwijl de anderen verzwinden in de voorstelling van objectieve gegevens en verdwijnen in de donkere diepte van den ‘trompe l'oeil’.
Welnu op 't oogenblik moeten wij ons niet meer stilhouden bij plastische hervormingen, die zich overal voordoen onder den naam van verschillende ismen die ieder een verstikkend systema aanduiden. Wij verlangen eene levende methode.
Niet langer hoeven wij dubbelzinnigheid, tenzij men naar een nieuw uithangbord verlangt of zonder reden het vernieuwingswerk begrenst.
In het eerste geval heeft men de kunstuiting niet begrepen en haar aanzien als een heerschenden smaak, hetgeen beduidt dat men het kunstwerk als steeds het algemeen menschelijke volgend beschouwt, terwijl men de kunstenaar onder de vervaardigers van nieuwigheden rangschikt. Wie met zulke ideeënbehebt is leeft in een nihilisme dat schaadt, want het is eene eigenschap in den mensch zijn belangen te toetsen om de overtuigingen welke hij vindt in de wereld, die hij bouwt op de wetten van zijn innerlijk. Het tweede geval beduidt blijven stilstaan op den weg en verklaart het einde der wereld bereidt te hebben omdat men zich niet verder durft wagen in de synthese door zich aan de analyse te houden.
Er zijn kunstgeschiedschrijvers die trachten een vooropgezette indeeling te maken en alle werken hieraan laten beantwoorden zoodat hunne huishouding wordt als die van den woordgoochelaar met zijn: course de danse. - danse du ventre,- ventre à terre,- terre de pipe, ect.. Maar zij veranderden tot heden niets aan het slecht bewerkt vraagstuk. Zij gaan voort met de schilderkunst op te vatten als eene wijze van voorstellen der omringende verschijnselen of der objectiviteit. Zij beijveren zich te verklaren, dat het objekt slechts behouden blijft ten voordeele der humanisatie van het werk.
Waarlijk wonderbare bekommernis, waaraan zich bijv. de uitvinder van den motor niet stoort. Dit om de eenvoudige reden, dat hij niet tracht na te bootsen wat bestaat, maar iets tracht te vervaardigen met bepaalde werking, door middel van grondstoffen waarvan hij de eigenschappen bestudeerde. Wij moeten voor de schilderkunst eene realiteit bemachtigen, die niet meer afhankelijk is van waargenomen voorwerpen.
De toondichter bemoeit zich ook niet met het nabootsen van woorden noch van geluiden. Hij behandeld de klank, studeerd wetenschappelijk zijne eigenschappen, zijn gemeenschappelijk verband, gezien van uit een rythmisch en welklinkend standpunt. Dan schept hij geordende organismen, maar nooit vervormingen van geruchten. Is het roekeloos te zeggen dat ook de schilder zulks doen moet?
De realiteit der schilderkunst is een feit.
De vormen der oppervlakte moeten wetenschappelijk bestudeerd worden in hunne eigenschappen, hun verband ten opzichte van rythme en kleur. Dan zal de schilder geordende organismen, scheppen volgens zijne persoonlijke ontroering, maar nooit willekeurige vervormingen van voorwerpen of schouwspelen. Zooals de toonkunst eene schepping is van den mensch, zoo ook zal de schilderkunst een rechtstreeksch produkt van den mensch moeten zijn. Is scheppen geene geheugen zaak meer, dan verdwijnt het dubbelzinnige vanzelf. In plaats der tegenwoordige verwarring, waarin kunstenaars die zich pas uit de stompzinnigheid bevrijdden, en op 't oogenblik de behoefte voelen naar meer uitgebreidde