De Keerzijde
De stap van de man is in de straat. Als iets dat men koopt op zicht, als waar die zichzelve prijst is de stap van de man in de straat...... en de dag aarzeld in de lucht.
De dag is 'n tenger maagdeke dat bedeesd is en schuchter om de stap van de man in de straat.
De nachtwaker die in het deurgat sliep is lang opgerezen, 'n spichtige schim:
- Meneer u stoort de rust!
- Kan ik het helpen dat de kasseiën zo gevoelig zijn.
De man toont een hiel beslagen met blinkende goudstukken. De nachtwaker tikt er behaaglik met zijn knuppel tegen om de klank te horen, - de knuppel breekt.
De nachtwaker heeft begrepen, hij plooit in twee voor het fatum:
- Uw dienaar, excelenties. uw dienaar....
is jonggezel en arm.
Zijn pet valt in de goot, zelf gaat hij er bij liggen om zo lang mogelik de muntstukken te kunnen zien op de hielen van de man (en het zichtbare van 'n niet minder bedwelmende alter-ego van hetzelfde).
De stap van de man is in de straat. Als de overtuiging van 'n stalen realiteit is de stap van de man in de straat.
- Muren wijken niet Meneer, ze storten enkel in. Hun stoicism is het kwotient der ervaring en der kennis van alle keerzijden.
Hoog daarboven achter twee vensters (in zichzelf gekeerd als de ogen bij een grieks beeldhouwwerk) heeft de vrouw het gordijn opengetrokken en de man gewekt: omdat het tijd is voor het werk, omdat er al neerstige lieden te been zijn, omdat de vroege zon op de daken 'n openbaring is die parallel gaat met de stap van de man in de straat,... de stap die lang naleeft in de straat als de lichtstaart van de waarheid.
De zware bankier diep in het grijze kanaal van de straat, vooral diep in z'n eigen kraag, weet blijkbaar niet dat 'n gekamoufleerd zwak geen versterkte vesting is (‘n' kille morgen!’) wanneer 'n witte pochette witte pochette huilt huilt om vrede
naar de breed-open ironie van 'n bontemantel (fr. 3000) die nevens het donker gevaarte trippelt trippelt (‘welk 'n mooie dag!’).... op caoutchouc.
M. SEUPHOR