Geschakelde aforismen over kunst en bouwkunst
Ook ‘modern’ is dikwijls conventie.
1e | Het schijnt een ondankbare taak te midden der opzienbarende manifestaties van nieuwere bouwkunststroomingen het inzicht te ontvouwen eener toekomstige bouwkunstontwikkeling, welke - wars van alle sensatiebejag - in haar uiteindelijke vormbedoelingen van een haast onopvallende klaarheid is.
Er heerscht een traditie van modernisme, welke het moderne, als het revolutionaire, slechts met het uitmiddelpuntige indentiek ziet; welke de veruiterlijking van wat door verinnerlijking van levensgesteldheid als reactie op geestelijk satavisme en dorre behoudzucht geboren wordt, alleen als uiterste verbijzondering mogelijk acht!
Zoo is het begrip ‘modern’ verworden tot eenpredicaat van vormverschijningen, welke slechts in ver-verwijderde, uiterlijke betrekking tot zijn wezen staan zonder zijn inhoud te dekken; tot een nieuwe conventie, waaraan vreemd is het levend inzicht, dat de waarde van dit begrip een wisselende is; alleen gelegen in de continuïteit, die de kern uitmaakt van zijn wezen, dat zich altijd weer opnieuw ten doel moet stellen: de verloren gegane eenheid tusschen inhoud en vorm te herstellen. |
2e | Het gaat in kunst steeds om een ‘meer of minder’ en niets is moeilijker dan het vinden van het juiste evenwicht tusschen den vormverbrekenden expansiedrang van het gevoel, dat de inhoud eener nieuwe levensaanschouwing uitmaakt, en den intoomenden vorm-wil, dien een hoogere schoonheidsvisie oplegt.
Onze tijd heeft het zich daarin gemakkelijk gemaakt. In de plaats van den inhoudsloozen vorm: het Academisme - dat hij overwon - stelde hij den vormloozen inhoud: het Subjectivisme (de romantiek), waaraan hij zich onderwierp.
Ontbrak hem bij het eerste het inzicht, bij het tweede ontbreekt hem het overzicht en de evenwichtige verhouding van beide - einddoel in hoogste instantie der kunst - blijft onbenaderd. |
3e | Het is de huidige éénzijdige cultus van het inzicht - de verdieping, de subjectiviteit -, welke de ontwikkeling van het overzicht - de verbreeding, de objectiviteit - belemmert.
Treffend gesymboliseerd in den opbloei der psychologische roman, waarin de literair-evenwichtige vormbouw ten offer valt aan de ontrafeling onzer zielsgeheimen, spreekt zij minder treffend, maar tragischer in den grond, want meer omsluierd en minder bedoeld, uit de vorm-ontkenning en vorm-ontaarding in de kunst van onzen tijd.
Ontbindingsverschijnselen, rationeel in oorsprong, verwerpelijk in bestendiging; voortreffelijk als middel, verderfelijk als doel. |
4e | Het is de réactie op de levenlooze vormtraditie eener voorgaande periode, welke allerwege vormverbrekend optreedt; welke het gestamel van het onbeheerschte gevoel stelt boven de virtuositeit der beheerschte overlevering; welke zich in haar ijver tot ontplooiing van innerlijke vitaliteit tot uiterlijke vormonmacht gedoemd ziet.
Alle éénzijdigheid evenwel is beperking: éénzijdige concentratie op innerlijkheid, evenzeer als éénzijdige concentratie op uiterlijkheid; schijn en wezen, vorm en inhoud, op hoogste plan zijn één.
Ontbrak aan de kunst der stijl-imitatie en stijl-verwerking de inhoud, aan de kunst van nu ontbreekt de vorm; was het Academisme onmachtig, traditioneele, den tijdgeest weersprekende uiterlijkheid, tot leven te bezielen, het Subjectivisme onzer dagen blijkt weinig minder onmachtig overschatte en overspannen innerlijkheid, tot vorm te verstrakken.
Na vorm-prostitutie, (gevoels-vergoding), stijgend in climax tot gevoels-exaltatie: expressionisme.
Expressionisme, uiterste mogelijkheid van gevoels-accumulatie en evacuatie, toppunt van expressiviteit; kunstopvatting, waarin alle gevoel, alle inhoud, té expres en de vorm géén is; waarin de spanning geen weerstand tot ontspanning vindt; waarin de dynamiek van binnen naar buiten van grooter waarde blijkt dan het weloverwogen evenwicht tusschen binnen en buiten; waarin ten slotte, alle bedoeling ten spijt, ter wille van een vermeend wezen de schijn, d.i. de vorm, volledig ontkend wordt.
Het Academisme in zijn passiviteit, het Expressionisme in in activiteit, ze zijn de uitersten, waarin zich de stijlloosheid dezer tijden manifesteert. In hun (betrekkelijke) waarde voor de ontwikkeling der kunst verschillend, zijn ze in hun (volstrekte) waarde ten opzichte der hoogere schoonheidsbeleving gelijk: gelijk, d.w.z. naar de mate hunner aesthetische éénzijdigheid.
Aesthetische éénzijdigheid ook der z.g. moderne kunst, welke, onbewust erkend, in vertwijfeling van onmacht, vooralsnog totalzijdigheid alleen op te heffen, bleek in het Dadaïsme-wanhoopskunst, waarin vorm en inhoud géén zijn, waarin zich de onderdrukte vorm- en stijlverlangens van onzen tijd slechts negatief te verwerkelijken wisten. |
5e. | Vorm- en stijlverlangens, ze zijn de fond, waarop zich de tragedie der kunst van onzen tijd afspeelt.
Meer vòòr-voelend, dan vòòrstellend, is er meer de prikkel tot verzet, dan de wil tot vorm, d.i. tot stijl.
Stijl evenwel, is noch was ooit onbewuste wording, maar steeds geestelijke drang; geen natuur-lijkheid, wel ge-kunst-eldheid, nooit vanzelfheid, altijd ge-wil-dheid. Stijl is éénheid in tot vorm verstrakte natuurlijkheid: vormsamenhoorigheid.
Vorm dat is: het aestetisch-constructieve samenstel van incidenteele gegevens; de geestelijk-gespannen abstractie der intuïtieve visie; de zinnelijke en tegelijk verstandelijke synthese der natuurlijke verwardheid.
Vorm dat is niet zonder meer de verstoffelijking der extatische scheppingstuipen van het gevoel.
Vorm dat is: het verschijningsbeeld van tot kristallijnen klaarheid bezonken, geestelijk gezuiverde en beheerschte ontroering.
Zoo beschouwd is de natuur nooit en was ook de kunst zelden aan vorm toe. |
(Besluit volgt)
J.J.P. OUD
|
|