Absolute muziek en literatuur
Het problema stelt zich aldus: is in onze tijd, die streeft naar identifiering van de muziek, naar losmaken van alle haar vreemde elementen, de verbinding: poësie + muziek nog leefbaar? Is er mogelikheid een verhouding te bepalen waarin, in dit geval, de geassocieerde kunsten tot elkander staan?
Het antwoord is de lotsbepaling van het lied. 't Is een vraagstuk waarvoor elk modern toondichter gestaan heeft en waarover sommige nog niet heen zijn.
THEORETIES: We streven naar een muziek die is de architekturale uitwerking van haar specifiek-eigen elementen in een daartoe vrij gekozen, meest geschikten vorm. De vorm is middel. Maar het middel wordt van zo 'n overwegend belang, tot het begrijpen, tot het klaar inzien van het werk, dat de verschillende constituerende elementen er niet alleen de illustratie van vormen, maar door hun innerlijke bouw de karakteristiek van de vorm verduideliken moeten. Alle impressie moet zuiver immaterieel zijn, en de daartoe aangewende middelen dienen dezelfde eigenschap te hebben. Absolute muziek wil schoonheid uitdrukken met eigen middelen en weert dus al wat vreemd, d. i onmuzikaal is. Dit geldt in de eerste plaats voor de poesie, voor het bindende woord, met z'n materiele, duidelik afgetekende en knellende ruimte van betekenis. Welke plaats is er in een dergelike verbinding nog voor de muziek? Ze kan de literaire tekst in z'n minste nuance-schommelingen volgen en hem illustreren; dat is de muziek een knechtenrol doen speien, voortdurend de hulp van conventie en onderlinge overeenkomst inroepend, en ze tot een eng, belachelik iets vervormen. Ze kan ook de algemene essence van het voorhande zijnde literaire stuk weergeven, maar dit loopt uit op een disharmonie, die niet vol te houden is, daar een dichter met de meeste natuurlikheid, om zijn einddoel te bereiken, de meeste tegenstrijdige gevoelens of ideeën naasteen plaatsen kan. Er zou aldus een gedurig konflikt ontstaan tussen muziek en tekst; konflikt waarvan de verhoudingen niet uit stijl berekening, maar wel toevallig ontstaan en dat dus hindert.
Het lied is dus absoluut-muzikaal gesproken niet denkbaar.
PRAKTIES: Men bekijke liederen als Socrate van Erik Satie, de Gurrelieder van Arnold Schoenberg, ja zelfs, waarom niet, de Schubert-Schumann liederen. Afstand gedaan van principes moet men bekennen: 't is een positief resultaat; er is een schoonheid bereikt. Want, men dwale niet, het gaat hier niet om principes, maar wel om het scheppen van kunstwerk. Een welgelukte, praktiese prestatie van een halve bladzijde, zet honderde kilometriese verhandelingen op theoretiese grondslag mat. Jean Cocteau wees op deze relativiteit reeds gedeeltelik in zijn aphorisme: ‘Le public interroge. Il faut répondre par des oeuvres, non par des manifestes’.
Wanneer de liedvorm blijkt bruikbaar te zijn, dus levend, en buiten het kader van de absolute muziek valt, is het heel jammer voor de laatste, maar dan is haar pogen steriel, dan is ze vals, en dan moet de absoluut-muzieker terug, want dan is hij te ver gegaan. Vele moderne toondichters, vooral de duitsers, zijn, aan dit keerpunt gekomen, dan ook intuitief teruggekeerd. (Tot illustratie merke men de romantiese melodie, ondersteund door een enigszins konstruktieve begeleiding, of in de liederen van Hugo Kauder, Karl Horwitz, Ernst Kanitz e.a. c'er jongere Duits-Oostenrijkers).
Het doel is niet absolute muziek maken. Het doel is de meest volmaakte uitdrukkingswijze vinden om de hoogste graad van schoonheid te bereiken, en als we naar absolute muziek streven, dan is het omdat we in haar het middel voelen om de zuiverste en hoogste (wat synoniem is) schoonheid te realiseren.
Dit streven is, hoe verrassend het na voorgaande beschouwingen ook klinkt, ten opzichte van het lied evengoed door te voeren; d.w.z, men kon een litteraire tekst laten vergezeld gaan van absolute muziek, zonder de een noch de ander te schaden en zonder dat de disharmonie waarvoor we vreesden ontstaat. met het eindresultaat dat de gezamentlike impressie sterker en vollediger wordt.
De muziek tegenover het woord geplaatst zal voortaan te scheppen hebben een ruimte waarin het gezongen woord zich bewegen kan, waarin het levend wordt, die het relief geeft en woordoor het zijn plaats krijgt in het heelal. Die ruimte is niet enkelvoudig: het lied wordt een klankmonument van naast en op elkaar geplaatste klankvolumen. Ook de dichter heeft reeds die ruimte architektuur planmatig geschetst door de indeling in perioden en verzen, die hij zijn werk ten grondslag legde. Er bestaat dus een aanrakingspunt tussen de twee kunstuitingen, waardoor ze elkaar naderen kunnen, zonder van hun innerlike psyche afstand te doen. Die nadering gebeurt helemaal op eigen terrein, de uitingen blijven zuiver. De dichter die zijn stuk indeelt in perioden en verszegels, doet het om zinklaarheid en woordschoonheid, de komponist schept met analoge middelen louter muzikale middelen, die rythmies gedetailleerd, door in de eerste plaats zangerige lijnen, een eigen leven leiden, dat hun geschonken werd door de fantaisie en de scheppingskracht van de komponist, wiens individuele prestatie volstrekt niet door de literatuur, waarvan ze uitging, beheerst wordt. Het muzikale rythme der melodiese lijn heeft als proto-type de woordrythmiek; dit niet op te vatten als een domineren van de literatuur, maar als een gegeven, dat muzikaal vrij verwerkt wordt.
Zo opgevat wordt het lied de gerealiseerde oplossing van een konstruktie-problema (vereiste die een onzer jongeren aan ieder niew kunstwerk stelde) d.i. het wordt de muzikale verwerking van de gemeenschappelike stijlelementen, in een literaire tekst aanwezig.
Is dergelike opvatting gans niew?
Misschien is de formulering ervan een uitdrukking van tijd. Prakties echter, zijn er in de muziekgeschiedenis perioden waarvan de werken aan de vereisten, die we boven stelden vrij wel weerstaan: het Mozart-lied en de aria's van de meesters uit het bloeitijdperk van de italiaanse opera staan onze Stelling zeer nabij. Heel de verwarring door volgende perioden teweeg gebracht heeft ons echter de ware betekenis dier kunst verduisterd en daarom doet dergelike Stelling op 't ogenblik zo vreemd aan. We ontkennen hun belang niet, het was een evolutie, die vooral op exploratief gebied vruchtbaar was, maar het wezen van de stijl heeft er vreeselik onder geleden. Het nieuwe stijlprobleem dringt zich op: bovenstaande princiepen zullen er de grondslag van zijn en de praktiese uitwerking zal rechtstreeks uitgaan van de meesters, die we noemden wier stijl we verrijken zullen met de elementen ons door de vorige generatie bijgebracht.
Karel Albert.