| |
| |
| |
Boekbesprekingen
L'oeuvre Plastique de Paul Joostens (bij Ça Ira)
inleiding G. Marlier
Een goed verzorgde uitgave, bevattend eene bibliographie en een flink aantal reprodukties. De houding van G. Marlier is ‘fair’ Vanaf de eerste lijn leest men iemand die ‘en marche’ is om deel uit te maken van de jongste generatie. Als bewijs onzer sympathie willen wij wel eens rechtzinnig opsommen wat in de inleiding geen steek houdt.
In welk cubist isch kunstwerk vend Marlier ooit geometrieen metaphysiek? Het probleem van inhoud waarvan Marlier spreekt is een resultaat van tendens, waarvoor geene plaats is in een plastisch kunstwerk. Daarom is de bedoeling van Marlier verkeerd waar hij zegt: Conférer au tableau un SENS PROFOND. Dit is eene konklusie van iemand die met zijne vluchtig opgedane kennis de algemeene verwarring vergroot.
De wet van het getal brengt Marlier er ook al bij te pas. Waar ik ook zoek, ik zie niets van dit alles. Joostens geeft eene objektieve weergave van de natuur in een empilatie van alle bestaande procédés, waarin de kunstenaar iets van zijne geestigheid kan uiten. Joostens is een echt artiest! Wij weten wel dat Joostens naar eene persoonlijke evenwichtigheid moet zoeken, maar zijn toch overtuigd dat Marlier een verkeerde kant uitgekeken heeft wanneer hij aan Joostens de volgende eigenschappen toedicht: exaltation voluptueuse: factcurs cérébraux; l'idée de mort lui hante l'esprit; obsession à tous les instants à laquelle il lui est impossible de se soustraire; Intuition mystique, vision surnaturelle; plus bas réalisme; excès de frénésie, une parcelle du divin; perversité libertine; individualisme exaspéré.
Ik vraag mij af wat dit alles met een avant-garde kunstenaar te maken heeft.
Bij l'Equerre Brussel
| |
80 Compositions Lyriques door Pierre Bourgeois.
Met eene inleiding van L. Chenoy en typographische ornementatie door Karel Maes. Het eerste boek dat opgelucht is door een koustruktief kunstenaar. Daar waar de opluchting nog begrepen is als ornementatio doet ze toch frisch aan, maar het omslag, het titelblad en de inhoudstafel zijn, buiten het dekoratieve om, harmonisch typographisch geschikt, zooals ieder werkelijk konstruktivist dit in zich draagt, ze geven een blijden ordelijken smuk aau het werk. De ‘80 compositions lyriques’ toonen ons een novateur, die bestaande beelden als afgediend beschouwt en er nieuwe in de plaats brengt. De verzrn doen kernachtig en konstruktief aan. Men geniet hier van werk dat in eerste instantie indruk maakt door zijn vorm. Deze dichten lerceron dit is reeds heel wat gezegd voor een dichter op dit tijdstip.
Bij l' Equerre:
| |
Formules d'une esthétique moderne. door Henri van de Velde.
Een wonderbaar dokument van buitengewoon zuiver doorzicht, ons gegeven door een werker en strever;
Henri v.d. Velde. bouwkunstenaar van Antwerpsche geboerte, die niet alleen zijn geboorte stad maar ook zijn land moest verlaten, gedwongen door de passieve houding zijner landgenooten tegenover zijne kunst. Duitschland heeft de vruchten verteerd van zijn arbeid en voorbeeldigheid. Op het oogenblik gaat Holland prat op den wereldburger.
Aktief geworden in 1882 met den geestdrif verwekt door het impressionistisch pointillisme, neemt hij de essence dezer richting in zich op; het benutten der matière-aan-zich; en komt tot konklusies die deze richting voorbijstreven, en ons, stijlzoekers, aan het hart liggen. Hij manifesteert met ‘Formules d'une esthétique modern’ voor eene kunst waarbij het bedachte niet uitgesloten is. Verklaart het verschil tusschen hem en Ruskin Moris, als zijnde bij hem, drang naar eene experimenteele of bedachte kunst. Hij betoogt voor de aanknoopingspunten op den genieter en toont aan hoe spoedig de Ruskiniaansche sentimenteele strekking hare aangrijpingskracht verliest, soms belachelijk wordt. met veel geest toont hij, op eene wijze die ons deugd doet, het gekke van de imitatie van bestaande gegevens. Wij vernemen dat ook zijn streven als het onze gescholden werd als verstandskunst. Terwijl nochtans al zijne scheppingen als voorbeeld dionen en nu ingeburgerd zijn. Zijne konklusies zijn voor ons hartversterkend en toonen v.d. Velde als een onzer voorgangers. Voor hem staat de kunst in het midden van 't leven en is geen privilegie van een persoon. Zeer juist toont hij ook aan dat nooit een stijl toevallig bestaat, maar integendeel het rusultaat is eener goed doordachte evolutie. Het boek is voornamelijk interessant voor ieder, die zich dokumenteeren wil in de zienswijze der modernen en de ontvoogdingsevolutie der bouwkunst over ijzerkonstruktie heen naar den betonbouw, die de moderne lijn mogelijk maakt.
Bij ‘de Sikkel’ Antwerpen:
| |
Steden en Landschappen deel II ‘Mechelen’ door Ir. Dr. Stan Leurs
Een goed verzorgde uitgave zooals trouwens alles wat bij ‘de Sikkel’ verschijnt. De inhoud is zeer wetenswaardig, ja noodzakelijk voor wegwijzers en een afdoend middel om een groote fooi te verzekeren. Geene enkele officieele wetenswaardigheid van Mechelen werd veronachtzaamd, maap buiten de meer dan droge opsomming die den schijn van geschiedkundig en archeologisch vorschen wil aannemen, vinden wij niets van het folkloristische vermeld noch afgebeeld. Op-sinjoorke en eenige figuren uit den ommegank, beelden die eene oorspronkelijke frischeid toonen, zijn ons duizendmaal interessanter dan de geplagieerde schablonenvormen der kleinsteedsche steenkappers. Bij het lezen van ‘Mechelen’ dacht ik onwillekeurig terug aan de woorden van een Hollandsch vriend tijdens eene spreekbeurt van St-Leurs op het 2de Kongres voor Moderne Kunst: ‘Bij ons zouden ze zeggen: het is er een uit de oude kast.’
J.P.
| |
Over de Periodiciteit van het menschelijk bestaan. Dr. M.C. Schuyten: De wetenschap en de Bijbel, in verband met onze levensbeschouwing. Ir. Van Mierlo:
Het verwondert ons niet dat er profeten opduiken op een tijdstip van kentering in de moraal, of op een oogenblik, dat deze onder nieuw essentieel begrip evolueert. Beide schrijvers bevinden zich in een pseudomorphosen toestand; zoodat niet alleen de vorm waarin zij zich tot ons richten, maar ook hunne idëeen sterk beïnvloed zijn door vorige beschaving. Zij staan aldus niet in een goede positie om met ons op te stappen in eene nieuwe kultuur en kunnen hoogstens zingen te midden eener civilisatie waarin zij uitblinken.
Waar Dr Schuyten geleerdheid met mystiek mengt, plaatst Ir. S.v. Mierlo zich op een ethisch standpunt, en verdedigt geloof. Dit is natuurlijk afdoende; wij weten best, dat geloof boven alles verheven, ja de eenige positieve aktie is. Beide schrijvers verwijzen onophoudelijk naar de wetenswaardigheden van den Bijbel. Wij weten dat de geschiedenis zich herhaalt en aldus Bijbelteksten blijvende waarheden bevatten, omdat zij op essentieele gegevens berusten, maar iedere verklaring doet toch steeds spitsvondig aan. Ik denk dat ze van weinig nut is. De Bijbel is een resultaat eener magische kultuur en à fond onbegrijpelijk voor ons. Jesus' voorbeeld is eene dwaling, wij kunnen Jesus nooit bevatten, ook geen der beelden uit den Bijbel, omelat de magische kultuur geen enkel aanknoopingspunt bij ons Westerlingen vindt.
Dit moet niets wegnemen van de achting die wij kunnen koesteren voor het laatste godsdienstig monument. Waar S.v. Mierlo zegt dat wij zelf den Bijbel moeten lezen en zijne konklusies voor persoonlijk houden, heeft hij onze sympathie. Wij denken dat er uit den Bijbel niet veel meer dan eene persoonlijke opvatting te putten is. Gegeneraliseerde opvattingen worden niet verwekt door werken uit het verleden. Verscheidene jaartallen der wet van Brück worden getoest aan diegene vermeld in den Bijbel. Wij stemmen in dat de Bijbel het getal tot grondbasis heeft, maar wij denken dat men verder reikt met de quersom van de opgegeven getallen te gebruiken tot bespiegeling, dan zo eene konkrete waarde in den tijd tee te kennen. Ook de indeeling der volken door Brück is volgens ons speculatief omdat zij gesteund is op regeerende landen en aanleiding geeft tot tendentie use gevolgen op politie k gebied. Voor ons heeft alleen waarde het geestelijk accent, dat nagelaten werd door een volk, als blinde schakel niet onze beschaving. De Heer S.v. Mierlo heeft een onbegrijpelijken afkeer voor de godsdiensten buiten de Christene. Wij begrijpen dat onze mentaliteit het meest instemt met de Christene stelsels, maar wij moeten inzien dat die andere godsdiensten vorige stadia s
| |
| |
lof variaties op de Christene zijn, geschikt voor eene andere constellatie van wezens.
Beide schrijvers gebruiken courant het woord God en Christus zonder ooit te verduidelijken wat zij met die namen juist bedoelen. Iets wat noodwendig is, gezien de gevarieerde beteekenis die aan deze woorden gehecht wordt. Zij denken dat wij een leelijk tijdperk van dekadence tegemoet gaan. Ik ben geneigd iewat meer optimistisch te zijn, ofschoon wel bedacht op toekomstige onaangenaamheden. Ik vind het ook niet noodig het profetisme der Bijbelschrijvers zoo te vergoddelijken. Dat zij profeten zijn bewijst juist dat ze menschen waren met wat meer volbouwen harmonie dan den doorsneemensch. Als beide schrijvers het systematiseeren aanvallen en dit in breeden zin bedoelen moeten wij hun antwoorden dat zij er zelf aan toe zijn, terwijl wij dit zeer menschelijk vinden. Bedoelen zij het droog rangschikken zonder talent dan zijn wij het met hen eens.
Wat betreft de revolte ons ingeblazen door den geest van verderf om ons te wapenen tegen nadeelige natuurverschijnselen. Laten we toch buiten alle mystieke drijverijen om inzien dat eene oplossing steeds natuurlijk komt en wat wij ons ook inbeelden er aan te verhelpen waanwijsheid is. Het is toch klaar dat het resultaat van 't leven de som der smarten en genietingen is.
De profetentoon der beide schrijvers toont ons het einde van den apogeum toestand eener civilisatie en den ingang van een felach toestand. Wat is er aan te verhelpen? Diegene die den toestand begrijpen zullen gedeeltelijk ontheven zijn van grootheidswaanzin en geen hinder zijn voor diegene die niet bezeten zijn door een pseudomorphose toestand, omdat deze niet behooren tot de inzwang zijnde civilisatie. Waar de Heer S.v. Mierlo sceptisch staat tegenover onze kunstresultaten en daarvoor P.d. Mont citeert toont hij misbegrijpen en wij hopen dat het met den wetenschappelijken kant van het werkje beter gesteld is.
Ontkennen wij de natuur omdat wij haar niet nabootsend degradeeren? Is de toondichter minderwaardig omdat hij geene geluiden nabootst?
J.P.
| |
Céline Arnauld: ‘Guepier de Diamants’ (Ed. ‘Ça Ira’ Anvers)
Een twintigtal stukjes (waaronder ‘Cavatines de Marées’ dat vooraf in ‘Het Overzicht’ verscheen) met een buitengewoon gekoncentreerde beeldenkracht. Misschien is er te veel geofferd aan tekenkunst of futuristiese schilderkunst (die dan toch ook meer literatuur dan zuivere plastiek is). De fout m.i. eveneens van Tzara in de tot nogtoe verschenen brokken van zijn ‘Monsieur Aa’. Maar de harmoniese samenkoppeling der beelden, die de vrouwelike fijngevoeligheid tot een zo sierlike deining weet te brengen, getuigt van een emotiviteits-konstruktie die niets minder is dan volstrekt letterkundig:
Une femme tisse le bleu de ses yeux
Dans la harpe des carrosses bariolés de féeries
Le défilé des cordes s'évapore et ses doigts
Sanglottent dans l'antre pleureur ou dort l'azur
J'ai appris à connaître la nuit grâce à une bande d'araignées géantes qui de leur harpe de bruyère tissèrent une porte de lune sur l'entrée du jour.
Ce fut alors que je quittai l'Espagne, et mes châteaux qui devinrent la propriété des hippocampes, tournent encore autour de leur hélice, dans le fond de l'aquarium de santal, condensés dans la magie soumoise de ton diamant.
Accompagnée par les mouettes de Johan- Maria- Farina, sur un monitor, seul héritage de mon père riche gentilhomme rêveur, j'ai traversé le fleuve indomptable que le progrès des hommes avait affermi dans son scepticisme, a travers les rires et les chants légendaires des archictectes et des constructeurs.
Zó is heel dit boek (één aanhaling), subtiele kamermuziek van beelden. Weinig afwisselende en verfijnde divan-lektuur misschien, maar van de eerste tot de laatste letter smaakvol, fris en levend.
| |
Wies Moens: ‘Landing’ (‘De Sikkel’ Antwerpen)
Gelijk alles dat van Wies Moens komt mag deze nieuwe bundel gelezen worden, maar deze zijn jongste gedichten zijn mij weer een bewijs dat de vlaamse dichter moeilik zijn ‘Boodschap’ en ‘Tocht’ nog overtreffen zal. Soms gezellige en rustige lektuur (maar het ‘heimische’ is niet anders dan door heimwee uit te drukken):
Begeerte wordt eens: met pijp en tweeloop doorkruisen veld en hei,
klinken met de boeren bij valavond in de tapperij.
Doch geen verlangen is gekomen dat niet liet
heimwee naar een avond met lamp en lied
van suizende stilte om het gele licht,
nachtlik verzinken in al het wit dat wij noemen: vrouw...
Meestal toch: een bundel psalmen ‘van een jong katholiek dichter’ met veel afgezaagde beelden, uitgerafeld en traag gevoelsromantism. In plaats van zich te orienteren naar het doel waar zijn taak van dichter hem voeren moest, heeft Wies Moens zijn zeilen naar de wind gezet en zijn ‘Landing’ is een terugkeer:
Als ik mijn ogen zal hebben versleten
aan het nachtvisioen van zo vele steden
en van mijn hart zal hebben gelaten
zoveel dat ik schonk aan ieder die mij wat vroeg van mijn hart,
blijft dan over de laatste snik:
en het smorzando een zoete wolk die zich vlijt aan Uw voet.
Het beste uit de bundel is ten slotte dit fris impressionisties liedje:
komen zich zetten in je haar.
luidroepend als een klok!
de tobogganlijn van je hals.
het bloedige riet bespelen
ik heb het fluitenwijsje lief
en dan nog valt daar veel op te zeggen....
| |
Paul Dermée: ‘Le Volant d'Artimon’ (Ed. Povolozky, Paris)
Paul Dermée die evenals Céline Arnauld veel aan het dadaïsm offerde, schijnt daar geheel uit los gekomen te zijn, meer nog: zonder de nieuw-romantiese waarden die het aanbracht er van mêe te dragen vervalt hij in de tegenstelling, ja, in oud-romaneske fantaizieën, die soms gaan tot Lamartine met een modern kleedje.
Maar deze verzen (te meer wegens de keurige uitgave) zijn allen te genieten omdat ze (met de prachtige houtsneden van Louis Marcousis) zuiver en onberispelik zijn en geschreven door een mens die bewust is van elk woord dat hij plaatst.
Le navire invisible que je suis à la nage
C'est mon destin fleuri d'espoir jusqu'au bordage
Il m'entraine et je le chasse devant moi
Comme un jeune taureau que je mène mourir dans la piste
Un midi de soleil d'artillerie
Quand les bouches de femmes fardées par mes baisers
Me réclament sa mort avec des cris rythmiques.
Océan de mes jours aux gradins étagés
Que d'yeux que de beaux yeux sur vos larmes encycliques.
| |
René Ghil: ‘Les Dates et les Oeuvres’ (Ed. Crès Paris)
De dichter en kritikus René Ghil, die in de grote franse litteraire beweging vanaf 1885 geboekt werd als de derde leider van deze herleving nevens Mallarmé en Verlaine, beide twintig jaar ouder dan hij, verhaalt in dit boekdeel van meer dan 300 blz. de geschiedenis van de twee franse scholen van die tijd: het ‘Symbolisme’ en de ‘Poésie scientifique’ waarin hij een zo grote rol moest vervullen dank zij zijn ‘Légendes d'âmes et de sangs’ de beroemde ‘Traité du Verbe’ en zijn nog onvoleindigd levenswerk ‘En Méthode à l'Oeuvre’. Tal van anekdoten over Mallarmé, Verlaine, Sarcey, Verhaeren, Gustave Kahn, Ed. Dujardin, Francis Viele-Griffin, Stuart Merill en tal interessante onuitgegeven briefwisselingen en aanhalingen uit de pers van die tijd geven aan dit werk een énige dokumentaire waarde.
F.B.
|
|