Het Overzicht. Collection Complète 1921-1925
(1976)– [tijdschrift] Overzicht, Het–
[pagina 138]
| |
1o. H. Marsman: ‘Verzen’ (J. Ploegsma, Zeist 52 blz. waarvan 36 gedeeltelik met tekst).Een eerste gedicht, getiteld ‘Vlam’: Schuimende morgen
en mijn vuren lach
drinkt uit ontzaggelijke schalen
van lucht en aarde
den opalen dag.
Marsman weet nog niet goed wat hij wil. Als poète en herbe doet hij gaarne gewichtig, maar hij gelukt noch in Woestijniaanse serebraliteit noch in somber duits ekspressionisme, - al heeft hij van dit laatste beter de toon gevat. De reis naar Berlijn kan gevaarlik zijn voor een jong dichter die Parijs niet kent. | |
2o, Jos Van Wely, O.P.: ‘Vader, Onze Vader!’ (De Gulden Ster, Amsterdam)Gebeden van een kloosterling in versvorm geschreven. Hoor de aanhef; Ik was Uw onrust heel den duur
Van dagen lang en loomer nacht;
Ik weet wel, wat van uur tot uur
Gij met Uw kind hebt overbracht!
En zo gaat de dichter, die ongetwijfeld veel Vondel las, onberispelik voort langs 67 bladzijden, - tot het slot: Hoe spreek ik overluid?
Uw goedheid eenmaal uit?
Er is zooveel, dat ik verstond,
Waarvoor ik nooit nog woorden vond.
| |
3o Willem De Merode: ‘Kwattrijnen’ (De Gulden Ster Amsterdam)Wat te zeggen van een mens die in 1923 dingen schrijft als deze [eerste kwattrijn]: O lief, de nachtegaal zingt zijn gezang.
Hij hield mij uit den slaap veel nachten lang.
Glimlachend leg uw handen op harts bonsen.
Dees heerlijkheid valt elk alleen te bang
Er zijn er tussen dit veertigtal nog heel wat wansmakiger Een staaltje van kakofonie: Gun mij de felle laafnis uwer lippen.
Wij moeten zooveel vreugden laten glippen,
Gun mij de volle korte heerlijkheid
Liefde te drinken en niet steels te nippen.
| |
4o J. Slauerhoff: ‘Archipel’ (P.N. Van Kampen en Zoon Amsterdam)In een bijna onstuimige romantiek weet deze dichter ons meer dan de vorige te boeiën, Hij kan soms met hevige tonen schilderen en heeft een verrassende verscheidenheid. Ook Slauerhoff las veel, biezonder Beaudelaire; | |
Voorwereldlijk LandschapDoor 't slikmeer breken smalle steenkoollagen
Als zwart ijs, bovenop met asch beslagen
Het dieptegas welt op, dampbellen bersten
Een mastodont, verdwaald van 't grondig land,
Plonst door een zware laan moerascypressen,
Zaagtandige bekken gapen uit het drab
Over schubstammen beent een monsterkrab.
Boomvarens groeien sterk op lage randen.
De zon staat groot en vaag, een ronde damp, te branden.
| |
5o Martin Permys: ‘Zomerland’ (De Gulden Ster, Amsterdam)Een op verre na niet mislukte poging naar de Verhaeren van o.m. ‘Les Villes Tentaculaires’. Permijs houdt vooral van strijd en overwinning, zijn poësie is steeds de beschrijving van een apotéose. Hij spreekt van de strijd tussen de steden en de velden, de overwinningen van de zomer op de winter, het leven dat ‘van kimmen is samengebouwd’. ‘de zomer die de zee gewonnen heeft’! en de baren die als jubelde kruisvaarders knielen voor d'eind'lijke duinenrij.’ Dikwijls zeer mooi en ook voor ons genietbaar. Een enkel maal ook klinkt het zuiver lyries in ‘De Eerste Zon’: Het blauw dat heel de lucht omvat
Smaakt nieuw en koud in onzen mond,
En torenklanken vliegen rond
Boven de duidelijke stad.
Dan draagt de wind het voorjaar aan,
En 't lijkt of om de stad de zon
Een breeden tuin van wit verzon
En alle ramen openstaan....
| |
6o Ernst Groenevelt: ‘Intermezzo's’ (De Gulden Ster, Amst.)Een reeks liefdeliederen innig en sentimenteel, zoals P.C. Hooft dat soms verstond: Jouw handen om mijn hals gelegd
Zóó moet mijns harten nood wel sneven
O zaligheid van liefde en leven,
de helft is mij niet aangezegd.
Zo streven al die jongere hollanders naar ontsterfelikheid en geen van hen draagt een kenteken met zich van de XXeeeuw zo rijk toch aan nieuwe kleuren, vormen, levensmogelijkheden, postulaten en emoties (kortstondig misschien maar te eenig om niet op de sensitieviteit van een dichter te werken.) Wij begrijpenniet. Het land toch van de moderne bouwkunst! F. BERCKELAERS. |
|