| |
Boekbesprekingen
Kunst en Teekenen door J.E. Verheyen ed Karel Maes ‘Een boek voor opvoeders van kinderen uit den eersten schoolleeftijd’
Merk op dat het woord schoolmeester vermeden is. Zoo gaat het ook theoretisch in het werk. Een teekenmethode waarbij alle schoolmeestersmentaliteit verdwijnt. Geen teekenmethode die den leerling in een zekere werkwijze wil dwingen
| |
| |
gebouwd door pseudokunstenaar of teekenende onderwijzers die afgedane richtingen naklinken. Het boek van Verheyen en Maes is eerstens een strijdwerk tegen die mooidoenerij en geeft een houding aan die uit den leerling haalt wat er in is, dus hem ontbolstert. Het werk past zich aan bij de moderne paedagogie.
| |
Chars de Sauvetage
Door Lioubomir Mitzitch.
Een lyrische budel die ook lyrisch gezet is.
| |
Archipenko Album
Bij de Zenit.
Inleiding van Mitchitch en een keur van reprodukties uit het prachtige werk van Archipenko.
| |
Architèttura Futurista
Door Virgilio Marchi.
Eene bewijsvoering van 102 blz. voor de noodzakelijkheid eener nieuwe bouwkunst met tal van reprodukties uit het werk van Marchi; na Sant Ellia de belangrijkste italiaansche bouwkunstenaar.
| |
L'art et son avenir
Par G. van Tongerloo. uitgave ‘De Sikkel’
Wij zijn verwend door de uitgaven van De Sikkel, daarom verwondert ons het slordig omslag van ‘l'Art et son avenir’ waarvan de inhoud op slecht papier is gedrukt. Het uitzicht van het boek lokt in 'tgeheel niet aan om dit kaartleggers (l'Art et son avenir) getheoretiseer te lezen. Het wemelt van overal ontmoete uitspraken. Daar waar het iets persoonlijks biedt is de eigenwijze uitdrukking belachelijk en zelfs onwaardig voor den man met de klak.
Getrokken staal: L'art romain: Absence absolue de la spiritualité, remplacée par l'histoire romaine, absence totale de la conception de la beauté physique d'òu provient L'ART COLOSSAL.
| |
Teekeningen:
Bij ‘De Ploeg’ te Groningen, verscheen eene keur van teekeningen door J, Wiegers, J. Altink en H.N. Werkman; te zamen gebonden in boekvorm met een bijschrift van J. Hansen. Dit bijschrift of kommentaar bij de teekeningen is in dichtvorm gesteld en wijkt dus slechts af door zijn vorm van het gewoon theoretiseeren. Is de dichtvorm dan geen oplossing? De dichter is immer de bewuste buiten zijn verstand om (?).
Het is wel verheugend dat bij deze teekenaars epische spontanëiteit hoogtij viert én daarmede een hartstoot aan het hollandsch academisch teekenen, het fabrikeeren, gegeven wordt. Maar mag men zich uitsluitelijk verlaten op spontaniteit Word het dan geene trouvaille? Een kunstwerk moet meer zijn. Gebonden kracht is superieur. Het volstaat niet schaduwen of relief weg te laten om te gewagen over tweediontionaal. Tweedimentionaal duidt uitsluitelijk op het vlak. Lyrisme verdeelt het vlak slechts chaotisch, geeft losbandige vormen en toevalligheden
| |
| |
Ik hadde nooit eenig tweedimentionale bedoeling vermoed zonder het lezen van het bijschrift. Onze drie teekenaars verliezen uit het oog dat eene lijn de grens tusschen twee vlakken is. Noch Wiegers, noch Werkman, noch Altink en deze laatste het minst der drie bezitten den noodigen eerbied tegenover het vlak.
| |
Die Ueberfahrt am Schreckenstcin door Adolf Behne
Een boek van 87 blz druk en 9 platen met bandversiering door O. Fischer. Een degelijk werk met draagkracht voor den kunstgenieter die tracht de moderne strekking te begrijpen. Het boek handelt uitsluitend over een werk van Ludwig Rihhter, geschilderd rond 1834. Dit heeft werkelijke schilderkunstige gronden. Daarom wordt het door Dr Behne gebezigd om aan het publiek te verduidelijken wat een oprecht schilderij hoeft te zijn en hoe de genieter zich te houden heeft tegenover een plastisch kunstwerk. Het is een boekje dat door onze Vlaamsche critici moet gelezen worden en dat hun meteen tot voorbeeld mag strekken.
J.P.
| |
Willem Van den Aker: Wijding. - Muziek der sferen.
Een-en-twintig gedichten verlucht met vijf tekeningen en een omslag door Edm. Van Dooren. De verzen zijn ‘vol eerbied’ opgedragen aan Pol de Mont de ‘beminde Meester’ of ‘uitverkoren suikeroom’ van de auteur. Ze zijn dan ook de Meester waardig, even dichterlik immers als de tekeningen die ze illustreren; Een wenende reus (Vlaanderen?) houdt het lichaam van een jongeling (Herman Van den Reeck?) onder de oksels half opgetild. Tussen de benen van beide is een straat verstaan, men ziet er nog de vaandels der manifestanten. Er moet zich een tragedie afspelen want zelfs de huizen zijn krom van medelijden. Boven dit alles regenboog en zon (hoop en zegepraal?)
| |
Paul Gustave Van Hecke: ‘Poèmes’
De bundel bevat ‘Miousic’ - ‘Fraicheur de Paris’ - ‘Poèmes domestiques’ - ‘Enfantines’ - ‘Vingt ans de la vie d'un jouisseur’. - Deze verzen, waarvan de meeste, geloof ik, in het tijdschrift ‘Sélection’ verschenen, doen over 't algemeen diklijvig-burgerlik aan, - kringlopend over ‘jeunesse orageuse’, perversiteits-pogingen en huiselike rust, rond het betrachte middepunt: opperste mannequin-sierlikheid. Maar wanneer de mannequin denkt dat deze sierlikheid bestaat in het tonen van haar benen dan is het geval wanhopig, want haar enkels zijn te zwaar om op moderne schoonheidsbegrippen aanspraak te maken. Veel onbehendigs. Alleen sommige ‘enfantines’ staan daarbuiten. Vooral het stukje getiteld: ‘La familie’.
| |
Fréderic Lefèvre: ‘Une heure avec...’
Een tweede reeks intervieuws uitgegeven bij N.R.F. en vooraf verschenen in ‘Les nouvelles Littéraires’. Pittige en frisse lektuur, niet ontdaan van tendenz nochtans. Voor de schrijver blijft André Gide nog steeds de grote voorloper, en al de huidige literatuur waarin zijn invloed niet te vinden is dient als minderwaardig veroordeeld. ‘C'est du Corneille pour feuilles de choux littéraires’ zegt Gus Bofa.
| |
| |
| |
Georges Linze: ‘Le Paysage Inventorié’
Hubert Dubois: ‘Baptême des Tropiques’
Uitgaven van ‘Groupe Moderne d'Art de Liége’. De eerste bundel van een dichter die reeds veel uitgaf is het demonstreren van een nieuwe houding van de schrijver tegenover lyriek en estetiek van het landschap, - Hubert Dubois was ons tot nogtoe niet bekend als dichter (wij plaatsten een tekening van hem in ons nr 21). Benevens treffende beelden en syntetiese zeggingskracht veel romantiese ballast. Maar over't algemeen een visionaire kracht waarvan het charme rëeel is.
| |
Josephin Milbauer: ‘Fer et Acier’
Een 40-tal meestal slordig neergeschreven gedichten. Sympatieke jeugdverzen met weinig persoonlikheid. Enkele beelden zijn bijna vondsten. - En alweer een getuigenis van het schoolvormen van ‘Paques à New-York’: het gedicht ‘Crucifix’ dat o.m. zo eindigt:
Je vous ai rencontré partout où j'ai passé
et votre ombre, parfois, fit quelques pas avec mon ombre.
F.B.
| |
Duco Perkens: ‘Het roerend Bezit’ met tekeningen van Oscar Duboux.
Duco Perkens: ‘Kwartier per dag’ boekverluchting door Jozef Peeters. Uitg. ‘De Driehoek’.
Met het bijna gelijktijdig uitgeven van een kleine roman en een bundel ‘gedichten’ (dit zelfstandig naamwoord alleen kortheidshalve) debuteert Duco Perkens. Het romannetje heeft vele verdiensten. De gedichten zijn bijna zonder.
Een veeleer instinktmatig dan wel bewust weten om wat een roman dient te zijn, leidt ‘Het roerend Bezit’. Dit weten maakt gewoonlik met vrij grote zekerheid het onderscheid tussen de handeling en de psychologiese verklaring daarvan. Met beslistheid, zonder openingen, volgen de handelingen elkaar op. De psychologie wordt door deze opeenvolging zelve gegeven, niet door het inschuiven van verklaringen bij elke handeling (Proust). Dit is wat ik bedoel met de kennis van wat een roman dient te zijn: een ontwikkeling - of een gedeelte van een ontwikkeling - uit de specifieke opeenvolging van juist deze ontwikkeling zelve, te verklaren. Het instinktmatige weten om deze vereiste is groot bij Perkens. Niet een ogenblik blijkt deze kleine roman een novelle of een vertelling. Het is een zeldzame eigenschap bij een nederlands-schrijvend auteur.
Ik kan vermoeden dat Perkens door de herhaalde afwisseling van het komen-en-gaan-motief juist het aksent op de herhaling van deze handeling en haar psychiese waarde heeft willen leggen; dat hij tot deze herhaling dat wat courant een ‘verhouding’ heet herleidt. Of het technies krachtig is de held
| |
| |
zo maar steeds heen en terug te doen gaan en deze afwisseling steeds te noteren, meen ik te mogen betwijfelen.
Daarbij is het, te pas, geestig geannoteerd.
Ook de gedichten zijn af en toe geestig, maar dit dan zeer te onpas. De dichter Duco Perkens, bevindt zich in de lamentabele toestand van iemand die besloten heeft moderne gedichten te schrijven en nu met dit voornemen in de Groene Aap is gelogeerd. Waar wij tans naar een consolideren van het in een anarchisties élan veroverde zoeken, is het tragikomiese geval van het verlangen naar het uitzonderlike, van geen praemisse uit, nog interessant.
Het tegenovergestelde van hetgeen wij de biezonderste eigenschap van het romannetje noemden is bij deze gedichten waar te nemen. Hier is in de voorstelling soms wel een belangwekkende perspektieve, doch het instinktieve weten om de noodzakelikheden van de lyriek ondersteunt zo onvoldoende deze voorstelling dat er slechts voor zoekenden, - voor mensen die durchaus hoedanigheden in deze gedichten willen ontdekken - iets van te recht komt. Men zou kunnen konkluderen dat, met de voorstellingselementen van ‘Kwartier per Dag’ die hier lyries slecht worden gebruikt, Duco Perkens met zijn instinktieve neiging daartoe een interessante roman had kunnen schrijven. Nu is het zo geworden dat ‘de zon die in een hoek ligt als een vergeten voetbal’ slechts op opstandige H.B. S.-scholieren de indruk van moderne lyriek kan maken.
De tekeningen van Duboux zeggen weinig. Een ekonomie trouwens; dan hoef je er niets over te zeggen.
De boekverluchting van Peeters is te prijzen, spijts een inniger verhouding tussen tekst en verluchting te wensen blijft.
| |
Lambrecht Lambrechts: Kleine keuze onuitgegeven gedichten.
Dat het een keuze is moeten we geloven, maar dat de auteur ze ‘klein’ noemt valt niet erg mee. Daaruit mag echter blijken hoe gemakkelik Lambrechts gedichten schrijft. Een jagerslied van 72 regels wel geteld biedt, zonder de geringste moeilikheid, deze dichter.
Deze gedichten zijn ouderwets er hiermee wordt niet aan een expressionistiese uitdrukking maar wel aan deze van de tijdgenoten van Lambrechts getoetst. Meer zelfs dan in een lyriese, nemen wij deze eigenschap in een sociale betekenis. Men zou van de taal van Lambrechts kunnen zeggen dat zij zich beweegt in de richting van het frans-vlaams: een afgeknotte tak, vreemd aan de groei van de boom. Indien men hier ‘Vrankenrijk’ in plaats van ‘Frankrijk’ moest aantreffen, zou het werkelik weinig verwonderen. Zo verjaard zijn bij Lambrechts voorstelling en uitdrukking, Literaire clichéantithesen die geen mens nog nabijkomt, zoals b.v. het geval met deze wildstroper die vertelt:
‘Ik hoor hoe de auto-heeren door het veld trompetten
en ril: die komen 't kuische vrouwvolk hier besmetten.’
| |
| |
De wildstoper als maréechaussée van de zedelikheid! Maar gewis, deze literatuur is zo zeer in zijn onderbewustzijn doorgedrongen dat Lambrechts deze tegenstelling als de meest natuurlike spontanëiteit zal verdedigen.
| |
Henri Bruning: de Sirkel. Verzen. Nijmegen in eigen beheer, 1924.
Dat Verwey meer dan Couperus of Querido een stylist is te noemen weet Bruning zo goed als enig ander. Dat gestyleerde stukbloemen niet stijl betekenen eveneens. Dit met het oog op een prozagedicht van Bruning ‘de Sirkes’, onder de beste van wat in deze bundel verenigd. Ook in dit op vele plaatsen fijne gedicht, treft op andere deze faktiese stijl van buiten uit, in plaats van van binnen naar buiten. Een stylering die er, als bij stukwerk en sommige faience, met de schablone bovenop werd gelegd. ‘Indien ik al die kleinzielige objeken - aldus lokaliseert Bruning zijn verlangen naar stylisties evenwicht - met een dimunitief noem, dan heb ik reeds daardoor een zekere gebondenheid in de uitdrukking getroffen.’ Neen, dat is schablone van bovenop. Een schablone evenwel die beter dan die malle vergelijkingen, die aan Bruning zoals aan alle katholieke dichters eigen zijn, zijn verlangen naar stijl bewijst. Kent Bruning zelf dat wat hem eigen is? Kunnen wij op grond van deze gedichten daar over oordelen? Gewaagd mag het zijn. Het komt ons voor dat Bruning resoluut de rug aan epiek, aan de zogezegd moderne epiek van kranen enzovoort (zie technologies lexicon). zou moeten toekeren. Hij is een dichter met grote gevoeligheid voor het intieme, het kamermuziekmatige, ver van Claudel en dicht bij Jacob. Indien wij ons vergissen, dan valt daarmee hetgeen wij uit deze hypothese afleiden. Zo niet mogen wij de meeste hiergebundelde gedichten als een vergissing beschouwen. Zeker is er vergissing, alleen kan worden betwijfeld of zij zo algemeen is. Een vergissing is deze lyriek van het blote noteren.
‘'n Moment zich willen redden met de slankheid van een wijkende boog
Zware slag: vertwijfeling: boeket van wild-wervelende girandolen.’ En daarna dan nog het konstateren van: verlatenheid, oneindigheid (dit voor de sterren), ijdelheid (der dingen), eenderheid (in de tijd).
Door het patheties aandikken van de blote notitie wordt de ritme niet minder krachteloos. Hier en daar slechts vertoont zich zuivere woordkunst, ver-dichten, b.v. ‘ochtend wimpelt’, ‘wankel op de wankele maat van de straat’, ‘zwelt lente ijl omhoog waaiende pluimen.’
Aldus is de balans van deze bundel zo dat van minstens drie kwart is te zeggen dat zij gedrukt worden door de cliché-matige lyriek van de demoed, de grootstad-epiek en het hybridiese verlangen naar een modern katholicisme met God de Vader aan het stuur van een auto. Maar de enkele schone fragmenten van een zeer intieme klein-kunst verklaren de perspektieve.
| |
Gerard van Duyn: ‘De Verlaten Stad’ met teekeningen door Gerard Rutten. (Amsterdam),
Van Duyn is een katholiek dichter. Ik bedoel dit niet confessioneel, maar
| |
| |
wel lyries-technies. Modern-katholiek is tans in de nederlandse dichtkunst een manière op dezelfde wijze als b.v. parnassianisme en symbolisme een manière geweest zijn. Karel v.d. Oever, Wies Moens, Marnix Gijsen. A. Kuyle, H. Bruning, van Duyn horen tot de school dezer katholieke techniek. Ook confessioneel niet-katholieke dichters mochten daarbij: A.-J. Mussche, Frank v.d. Wijngaerdt, Willem v.d. Aker. De eerste en zeer merkwaardige eigenschap van deze techniek is dat zij een bepaalde voorstelling tot kanon heeft verheven: de bekende kosmiese dolledans-voorstelling. Alleen bij sommige ook confessioneel katholieke dichters (v.d. Oever, Gijsen) heeft deze kosmiek een steun in de koïncendens van deze kosmiek met een kordaat transcendente interpretering van het goddelike. Maar dan ook, van daar dat alle mystiek hen vreemd blijft.
Deze dolledans-voorstelling hoort bij de requisiten ener katholieke techniek, zoals b.v. de beelden uit de kring der zuiverheid bij de romantiek horen. Onder de middelen der direkte techniek zijn te vermelden: 1e Metaforen en vergelijkingen die een abstraktie, een nouemon verbinden met·fenomenen uit de meest alledaagse alledaagsheid, voornamelik met fenomenen uit het gebied der moderne techniek; 2e het interpreteren van het persoonlike verleden naar een gewaand criterium van deemoed, - het kan ook zijn een criterium van gewaande deemoed, - (B.v.: ‘ik zie mij kozakkehoofdman’ enz. Wies Moens); 3e de uitdrukking in prozaïse telegram-stijl ofwel het blote aantekenen (zie de hierboven geciteerde zin van Wies Moens); 4e om dit bloot annoteren uit te drukken, misbruik van de onpersoonlike modi van de werkwoorden, o.a. van het tegenwoordig deelwoord; 5e de mening dat een toestand - niet het ver-woorden daarvan - op zich-zelf belangwekkend zij.
Al deze eigenschappen heeft van Duyn volkomen onder de knie. Zijn ‘Verlaten Stad’ biedt je kosmiek, en veux-tu en voilà. Je hebt bloot het boekje open te slaan èn dichter én tekenaar voeren je mee in den gekkewereld waar de huizen allemaal een ‘schwips’ hebben. En de dichter van Duyn gaat er op los met zijn talloze tegenwoordige deelwoorden en zijn romantiese telegrammen. (Waarde kollega van Duyn, geloof niet dat ik telegrammen niet mooi zou vinden. Waar zij zin hebben, zijn zij dat zeker, b.v.: ‘Arriveer morgen half acht voormiddag Zoo bespreek kamer’, maar telegrammen om de verhouding van Duyn-omwereld uit te drukken liggen buiten alle werkelikheid). Daartegenover is er in deze bundel niet éen enkel ver-woorden dat de metafisiek van het woord lichtend naar voor doet treden. De dichter van Duyn kan mij antwoorden dat dit prozaïse endeze armoede bedoeling zijn. Daar kom ik best bij. Alleen ontsnapt mij dan het verband tussen deze bedoeling en lyriek.
| |
Roel Houwink: Novellen. (Zeist).
Eindelik een goed boek uit het land waar dat knier van een Geertje met haar uit Medan-geïmporteerd kamelotspiegeltje nog steeds als het literaire optimum geldt. Een goed boek omdat tussen de oorzaak-inhoud en het gevolgvorm de sporen van zulk verband gans zijn uitgewist; omdat de formele wereld van deze novellen, d.i. de zinbouw en de samenhang en opeenvolging der zinnen, niet de inhoud openbaart, maar de inhoud zelve is; een goed boek omdat de rijke drang van de innerlike inhoud zich gaaf en volledig oplost in het enige de lezer onmidellik gegevene: het formele. Het naar buiten dringen van het innerlike bepaalt het formele, maar dit formele dan slorpt, zonder spoor van de processus te laten, dat innerlike op.
| |
| |
Een gecontrapunteerde bouw. Van de visie uit dringt dit veelvuldige, het geen over het centraal-objekt is te zeggen, naar buiten; de formele opeenvolging en afwisseling wordt bepaald door dit innerlike, de drang de eigenschappen van het centraal-objekt uit te sprekən. Doch hiermee in tegenstelling wordt onmiddellik dit centraal-objekt niet hehandeld, wel de wisselwerking van de invloed van dit centraal-objekt tot het omringende en dit dan juist van het omringende uit. Met de door het centraal-objekt - de te situeren psychiese haudeling van de held - beïnvloede elementen van het omringende omsingelt Houwink het centraal-objekt: hij geeft van dit objekt, dat hier voor zoveel als niet ervaarbaar Ding an sich mag gelden, de eigenschappen weer die bij de tangenten ons wel toegankelik zijn. Hij zegt steeds juist: ‘Wij zien onze voorstelling van de tafel, wij voelen ons gevoel tussen duim en de lokalisering van dit gevoel, enz.’ Alleen staat er op de plaats van deze tafel uit het voorbeeld een psychiese aktie en op de plaats aangeduid door ‘wij’ de ambiance die deze aktie opgeeft. Paul Leppin's prager roman ‘Severins Gazg in die Finsternis’ procedeert uit dezelfde methode, maar op een wijze die herhaaldelik meer psychologies dan visioenair is. Kontrapunt noemen wij dus hier dat van het geheel uit de richting wijst van het midden naar de peripherie; van de gedetailleerde opeenvolging van de zinnen echter is de richting van de peripherie naar het midden. Een goed boek ten slotte omdat het woordkunst is.
De vele facetten van deze woordkunst te belichten overschreidt de grenzen dezer korte recensie. Enkele dezer wezen hier nochtans aangeduid. Denk b.v. even terug om het misbruik van de herhaling door vele jonge dichters en hoor dan met welke zekerheid, met welke kennis om de subtiele klank van de nuance Houwink herhaalt: Hij knielt en kust geknield de kille spitsen van haar borst. - Zij schreit.’ - Deze tweede, besluitende zin brengt mij tot het vermelden van een andere eigenschap: zijn kennis om de noodzakelikheid van het syncoperen en om de beknoptheid van de afsluitende zin. Zo wordt ergens een lange reeks zinnen met de herhaalde koppeling van zelfstandig naamwoord en quaficatief, aldus besloten: ‘Een gaai krijt zijn schuld’, een zin ontdaan van alle artifice.
En dan nog op veelzijdige wijze geuit de kennis van de auteur om de funktie van het germaanse woord, b.v. het gebruik van het zelfstandig naamwoord als qualificatief: ‘Tegen den melken weg tekent zich de stad.’ - Of dan weer de lenigheid van deze onbepaald overtreffende trap: ‘Aan zijn vergrijsde slapen vleide de lente zich, gansch onverwacht en zeer lichtzinnig.’
Enkele schaarse hiaten, b.v. op blz. 46: ‘Hij volgde bleek haar vulpen tred en juist dat zij zich - aan het verste einde van de heg - buigt over een halfgeloken winde-bloem, knakken zijn ruige vuisten haar bezwijkend lijf.’ ‘Ruig’ is hier niet pregnant en derhalve overbodig, overbodig ook omdat een zelfstandig naamwoord zonder begeleiding van qualificatief de effen kabbeling van de zin gunstig hadde onderbroken. Zwak is om haar alledaagsheid een metafoor als deze: Zoo wentelde het trage wiel van zijn bestaan’.
En ten laatste maar niet als geringste verdienste: een goed boek ook omdat het gedragen is door de kennis om de germaanse kern en de germaanse mogelikheden van het nederlande woord. N'en déplaise de hollandse romanisant met de duitse naam, de heer Slauerhoff.
P.v.O.
| |
| |
| |
Albert Gleizes: La Peinture et ses Lois.
Een interessant essai pleidooi voor de kunstuiting die niets objectief aan de ongevende natuur ontleent. Gleizes bewijst dat de kunstuiting, die op logiscue wetten gebouwd is en een geometraal uitzicht verkrijgt, verder geevolueerd is dan het cubisme. Van hier de ondertitel der brochure ‘Ce qui devait sortir du cubisme’. Gleizes staaft zijn betoog op zeer konkrete wijze met voorbeelden der werking. Hierbij zij opgemerkt dat deze werkwijze die van Gleizes is, wel interesseeren kan aan hem die wil weten wat begrepen wordt onder wetten der schilderkunst; maar dat het resultaat erbarmelijk zou zijn van diegenen, welk deze werkwijze zouden toepassen met de stille hoop nu ook iets bezienswaardig voort te brengon.
J.P.
| |
Maurice Casteels: ‘Sander Meykamp’.
Dit lang verhaal, bekroond door de Provintie Brabant en uitgegeven door ‘L'Equerre’, is de geschiedenis van een kunstschilder (gespesifieerd: vlaams kunstschilder), welke doorheen de klassieke moeilikheden het weet te brengen tot ‘chef d'école’ en ten slotte spijts zijn eindelik succes, waarschijnlik wegens te grote voorafgaande inspanningen, in een gedesekilibreerde toestand van morele miserie uitmondt en door iedereen verlaten wordt. De vertelling is soms langdradig en nauweliks op één punt spannend. Dat het boek psiechologiesnieuw licht brengt betwijfel ik eveneens, daar het tot geen oplossing van het geval Meykamp komt. Dat geval is dan ook fel 19e eeuw, en m.i. slechts heelbaar door verplaatsing in een geheel andere atmosfeer: sport of lidmaatschap der ‘Talrijke Gezinnen’.
| |
Geert Pijnenburg: ‘Apostel’.
Enkele gedichten aan en over Dr. Aug. Borms in bundel verzameld met een omslagtekening van Lode Seghers. De bewondering van schrijver voor Wies Moens en Tagore ligt vingerdik op deze verzen. Geert Pijnenburg toont zich vooral sentimenteel en dweperig (in de ziel), weinig dichter (aan het werk). Impressionistiese halftonen en openbarings-hyperbolen komen tot een vaag bijbels gebaar. Maar het onderwerp is nobel, het doel is nobel (uitgegeven ten voordele der amnestiewerking) en die nobelheid terugkaatsend op het voorwerp vormt een nobele drieëenheid met hem die het zo schoon kan zeggen.
| |
Gaston Burssens: ‘Piano’.
Het eerste sierlik en werkelik kunstig uitgegeven modern werk dat na ‘BEZETTE STAD’ van Paul van Ostaijen het licht ziet in de groot-nederlandse literatuur. Elk gedicht is gedrukt overheen een in kleur getrokken linoleum-gravuur door de auteur zelf uitgesneden en de titel van datzelfde gedicht uitmakend. Deze titels zijn van een hoge evokatieve kracht en vormen telkens als fond-druk een illustratief kompleet met de tekst. De inhoud wint er veel bij. We zijn reeds gewonnen door het charme van de veren vóór de vogel aan 't zingen gaat. Naar mijn inzien en tot mijn groot genoegen vertonen deze gedichten menige kenschets van het ‘plat prozaïsme’ (lees: lierisme) door de schrijver zowat een jaar geleden aan M. Seuphor toegekend. ‘Regen’ verscheen vooraf in H.O. Vooral aan- | |
| |
genaam is mij de lektuur van ‘Zonnebrand’, ‘Rozen’ en ‘Straat’. Eigenaardig: telkens wanneer hij een zin begint met ‘als’ is Burssens op zijn best: als met de avend de regen valt / in vrolik tempo / ontstaat in deze avenduren / een feuilleton van aventuren / en sluipen delikate schimmen / langs de broze muren / van de ruiselende stad
als de koning te Nizza toeft / gooit de hofnar met sneuwballen / en rijden de lakeien per slede / met de leden van het parlement.
als de auto stopt vóór het modemagazijn / van de bordeelstraat / moet de dame-inbont verschijnen / tot lafenis der zielen.
| |
Tristan Tzara: ‘Manifestes Dada’.
Zij werden geschreven van 1916 tot 1920 en herverschijnen nu verzameld in een boek door Francis Picabia geillustreerd. Wij zien dus de twee meest gekende namen van het dadaïsme weer eens verenigd. Het boek bevat: ‘Manifeste de monsieur antipirine’, ‘Manifeste dada 1918’, Proclamation sans prétention’, ‘Manifeste de monsieur aa l'antiphilosophe’, ‘Manifeste Tristan Tzara’’, ‘Monsieur aa nous envoie ce manifeste’. ‘Manifeste sur l'amour faible et l'amour amer’ en een annexe: ‘Comment je suis devenu charmant sympathique et délicieux’, dit ‘syllogisme colonial’ als nawoord:
Personne ne peut échapper au sort
Personne ne peut échapper à DADA
Il n'y a que dada qui puisse vous faire échapper au sort
Vous me devez: FR. 943.50
Spijts alle diskrediet van het woord dada in Vlaanderen: de lektuur van dit boek is een wonderbaar aventuur. Een mens dat niets te zeggen heeft maar doorheen kultuur, beschaving en opvoeding brutale en gerafineerde rijkdommen in zich ontdekte, maakte zich uit aristokratiese ledigheid en proletariese daadzucht tot literair zaakgelastigde en essayist van die rijkdommen. Hij ging daartoe aan de wortels van zijn sensibiliteit op zoek naar nieuwe literaire waarden en een nieuw emotie-genre, die hij met zo weinig schriftgeleerdheid ten beste geeft dat ze buiten alle kritiek vallen. Dit is bijna een kriterium.
| |
Joseph Delteil: ‘Les Cinq Sens’.
Een fantasties en zeer vermakelik aventuur-roman waarin vele dadawaarden voor een groot publiek ontvankelik zijn verwerkt. De pest heerst te Parijs en weldra over heel de wereld, men sterft overal en in alle houdingen, alle volken emigreren op het toeval uit, op zoek naar redding. Eindelik zou er alleen in de Poolstreken heil te vinden zijn, en het mensdom gaat de opmarsj aan naar het Noorden onder het universeel diktatoriaat van een auvergnaats meisje (à la Domrémy) bestuurster geworden van het Institut Pasteur. Deze laatste is een vrij zinnelike dame, zij sterft als slachtoffer van die zinnelikheid op het ogenblik dat zij het beschermend serum gevonden heeft dat het overblijvende mensdom van de pest moet verlossen. Zij zal dan ook door de nageslachten als een heilige vereerd worden.
F.B.
|
|