Poëziekrant. Jaargang 3
(1979)– [tijdschrift] Poëziekrant–Een vervelend toevalDe tijd dat we altijd bij je waren
maar je niet kenden,
je niet wilden kennen;
één van de vele,
zelf een poosje bruikbaar,
die tijd liepen wij onszelf
voortdurend in de weg, we schreven
alles onnodig met dubbel krijt.
Telkens verhinderden wij je
zoveelste, nu onprettige ervaring
tot het niet langer kon.
(niet alleen een kinderhand is vlug vol)
We zaten verveeld
omdat het niet los liep,
de korte uitstap,
de hevige pijnen
en het geluk dat overal van je afstroomde,
we bleven er koud bij,
tevreden om wat nooit zou gebeuren.
En jij?
Loop je langzaam naar het land
van vergeten?
Wij wonen er, zacht als het gebaar
waarmee wij jou soms nog begroeten.
Mark Dangin
| |
De liefde? Een gokHaar weer eens over het paard getild.
Toch haar volgen van op afstand
met ogen van de onverzadigde,
de vluchtige gelukkige.
Hij zwaait met onzegbare gebaren,
een droom van water en woord.
Geen winst wordt prijsgegeven,
geen brood gebroken; vlucht hij
in eertijds gefluisterde troetelnaampjes?
Opnieuw een gesprek zoeken met ontbladerde
zinnen, gestamelde klanken
in dit huis van leegte.
Genoeg pijlen naar de maan geschoten,
genoeg zoete broodjes gebakken
om niet de schijn te verliezen;
ooit brandde deze liefde op een zacht pitje.
De nacht valt,
de enige gedachte in deze monoloog,
vluchtig als het beeld
van de eens gelukkige vrouw.
Mark Dangin
| |
ZelfbedrogZoals je in mijn leven kwam - na
je voorzichtige vraag per brief
zonder antwoordzegel -
lichtvoetig met een nooit aflatende
aandacht voor je eigen lichaam,
zo ook ben je er uitgestapt
voor ik er erg in had;
de tijd was even somber,
de vrienden droegen dezelfde dassen,
de meisjes, allen bleven even lief.
Ergens was ook nog de herinnering,
zinloos als het verdriet
na elk mislukt rendez vous.
Mark Dangin
|
|