Al die mooie beloften
Geen gezicht, geen handen, geen haar, en altijd
een ander. Het is weer de geur van een vreemde
mantel, zo dichtbij ali die geur, maar ook zo
onzichtbaar, ook zo voorbij. Ik kijk naar de hei,
naar de mistige, eenzame berkjes en denk hoe
ik het moet zeggen, hoe moet ik het zeggen dat,
ik ben weer gelukkig, weer net zo alleen als
vroeger, ik verlangde, en wist niet naar wie. Ze
had geen gezicht nog, geen haar en geen handen, ze
was altijd een ander, ze rook zo dichtbij maar zo
vreemd, als jij nu. Wie ben je, zeg ik, we hebben
samen een leven al achter de rug en nog moet ik
denken, liefste wie ben je. Ze neemt mijn hoofd
in haar handen en strijkt het haar uit mijn gezicht.
Rutger Kopland (tekening Erik Meynen)
Uit: Al die mooie beloften, de zesde bij G.A. Van Oorschot verschenen dichtbundel van Rutger Kopland, pseudoniem van R.H. van den Hoofdakker, psychiater en wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Rijksuniversiteit te Groningen. In deze bundel vinden de lezers ook de befaamde G-cyclus en de chronologische beschrijving ‘Over het maken van een gedicht’. Kopland vertelt daarin het ontstaan van bovenstaand gedicht.
Eerder verschenen van hem de bundels ‘Onder het vee’ (1966), ‘Het orgeltje van yesterday’ (1968), ‘Alles op de fiets’ (1969), ‘Wie wat vindt heeft slecht gezocht’ (1972), en ‘Een lege plek om te blijven’ (1975) Meer over Koplands poëzie lees je o.m. in het nr. 62 - januari 1979 van Bzzlletin.
WILLY TIBERGIEN