13e internationale biënnale voor poëzie te knokke-heist
Het kind, het enige huis van de dichter.
Deze 13e InteAnationale Biënnalz voor Poëzie te Knokke-Heist (30 aug.-3 sept.) bleef vooral een Waals-Buitenlandse aangelegenheid, gehouden op Vlaams grondgebied, Het moet hier wel gezegd worden dat onder de dichters afkomstig uit 45 verschillende landen, de Vlamingen en de Nederlanders de grote afwezigen waren. Toch drukte Arthur Haulot in zijn welkomstwoord de hoop uit dat de taal - minderheden niet verder in de verdrukking zouden komen te staan!... Bert Decorte die in naam van onze Minister van de Nederlandse Gemeenschap, Rika De Backer-Van Ocken sprak, haakte op humoristische wijze hierop in en stipte even de Belgische taalproblematiek aan, dit dan in de beide landstalen, hetgeen bij de overige sprekers weinig navolging kende.
Onder de hoofdgedachte ‘POETISCHE SCHEPPING’ werden twee thema's naar voren gebracht: enerzijds ‘Poëzie en filosofie’ voorgezeten en geleid door de eregenodigde Pierre Emmanuel, op zijn beurt bijgestaan door Guy de Bosschere en Eugeen van Itterbeek, en anderzijds ‘Het kind en de poëzie’ waarvan Georges Jean als gespreksleider optrad. Tijdens de openingszitting was het Pierre Emmanuel die ieders aandacht raeteen op de kern van de zaak richtte. Hij beschreef de situatie van de hedendaagse dichters. Hoe ze in dit huidige tijdsbeeld gebaseerd op het materialisme en de uniformiteit, hoogstens als hinderlijke wezens verdragen worden. Toch mag de dichter zich in zijn wanhoop niet afsluiten van de hem omringende wereld, maar moet hij zich in zijn deriken verlicht en gesteund door de filosofen, uit de wurgende greep van het vervlakkend stoffelijke losraaken met de verruimende kracht van het woord. In de daaropvolgende werkvergaderingen van de sectie ‘Poëzie en Filosofie’ gaf deze uiteenzetting aanleiding tot talrijke polemieken. De voornaamste betrof de confrontatie van de bevrijdende maar tevens nihilistische dialectiek van de Nieuwe Filosofen, zoals André Glucksman en Bernard Henri Lévy, met de mystieke, religieuse en intuïtieve ingesteldheid van de oorspronkelijk vrije mens. Bij Georges Jean die de werkvergaderingen van ‘Het kind en de dichter’ voorzat, ging het er minder academisch aan toe. Wat de poëzie betreft, lag de nadruk op de klaarheid en de ongekunsteldheid van het poëtisch taalgebruik. De kindergedichten op maat werden hier veroordeeld omdat een goed gedicht juist door zijn eenvoud en woordeuiverheid moet toegankelijk zijn voor iedereen. Hierbij werd hulde gebracht aan de nagedachtenis van Maurice Carème,
die het wezen van het kind in zich droeg en tot uitdrukking bracht in zijn gedichten:
En voor mij vroeg het kind,
Gewoon het kind weer zijn,
(uit: ‘Le poète et l'enfant’, Maurice Carème)
Zoals de filosofische dichter Ratimir Pavlocic (Yoegoslavië) het zo treffend tijdens zijn interventie verklaarde:
‘Het kind weet door zijn onwetenheid. Dit vermogen bezit ook de dickter wanneer hij in zijn werk boven het eigen zuiver literaire denken uitstijgt.’
Op deze Biënnale waren er ook verschillende nevenmanifestaties georganiseerd. Naast een huldebetoon aan Charles De Coster ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van zijn overlijden en een tentoonstelling van kindergedichten ingezonden uit alle hoeken van de wereld, had tijdens de avonduren een mini-festival van de Poëtische Kinderfilm plaats, dat een grote belangstelling kende.
Dit zwaar beladen programma werd op maandag 3 September afgesloten met een overzicht van de slotresuluties van de werkvergaderingen en het overhandigen van de poëzieprijzen.
Dit jaar bleven de lauweren in de schoot van de Biënnale zelf. De ‘Grote Internationale Poëzieprijs 1979, de Victor Lansonprijs, is toegekend aan de dichter, maar tevens ook de voorzitter van deze Internationale Biënnales voor Poëzie, Edmond Vandercammen, terwijl de ‘Gouden Palm’ door professor Jeno Plathy uit de Verenigde Staten van Amerika geschonken werd aan Arthur Haulot voor het geheel van zijn oeuvre en voor zijn nooit aflatende inzet als stichter en secretaris-generaal van de Biënnales te Knokke-Heist.
Aan de ‘Grote poëzieprijs’ van deze Biënnales, gesticht in 1951, is een bedrag van 100.000 frank verbonden. Die prijzenschat ging overigens niet onverdiend naar de nu 78 jarige Waals-Brabantse dichter Edmond Vandercammen. Meer dan een halve eeuw heeft deze man zich ingezet voor de bloei en de verspreiding van de poëzie. Van bij het begin van zijn dichterschap situeerde hij zich in de avant-garde In 1930 was hij een van de stichters van de tegenhanger van ‘De Poëziekrant’, ‘Le Journal des Poëtes’. In 1931 publiceerde hij zijn eerste bundel ‘Innocence dei solitudes’. Hierna volgden nog twintig andere, ondermeer in 1933 ‘Le sommeil du laboureur’ en in 1954, ‘Faucher plus près du ciel’ uitgegeven door Les editions Seghers, wat voor hem de definitieve doorbraak in het buitenland betekende. Ook maakte hij zich verdienstelijk op internationaal niveau door zijn aanzienlijk vertaalwerk van Spaanse en Spaans-Amerikaanse dichters. Geheel zijn oeuvre getuigt van zijn diepe innerlijke kracht en van de nooit aflatende trouw aan de mens en zijn ontvankelijkheid voor de constante evolutie van het wereldgebeuren.
Op de 13e International Biënnale voor poëzie stond het kind centraal. Arthur Haulot riep alle officiële instances op om ieder jaar weer op de eerste lentedag manifestaties te organiseren omtrent ‘De werelddag van het kind en de poëzie’. Het Comité van ‘Het kind en de poëzie’ vraagt dan ook aan alle kinderen dat zij in 1980 zouden proberen met eigen teksten en verzen de wereld te sensibiliseren om haar leiders tot vrede aan te zetten. Dit dan onder het thema: ‘Verjaag de oorlog door jouw woorden!’.
Nadien las Eugeen van Itterbeek nog een ontwerpresolutie voor over de bescherming van de minderheidstalen. Zo vagen alle dichters vertegenwoordigd op de 13e Internationale Biënnale van Knokke-Heist aan alle politieke en culturele instanties een talenbeleid te ontwerpen, gericht op de erkenning en de actieve bevordering van de minderheidstalen over geheel de wereld en te waken over hun verdere ontwikkeling.
Hierbij aansluitend hield men een betoog om de pers er nogmaals van te overtuigen meer aandacht te schenken aan de poëzie, zodat het gedicht niet in het ghetto van de literaire tijdschriften zou blijven vastgeankerd zitten. De slotresolutie van ‘Pozëie en Filosofie’ werd door Abdelazis Kacem (Tunesië) als volgt geformuleerd: Poëzie en folosofie zijn onechte tweelingen die beiden dezelfde doelsteltingen hebben, namelijk het zoeken naar een betere maatschappetijke levensvorm, maar waarbij de filosoof bewijst dit de dichter aanwijst.
Wat ‘Het kind en de dichter’ betreft, concludeerde Jeorges Jean dat:
-De moedertaal de meest essentiële uitingsvorm voor het kind en zijn poëzie blijft. |
-De onderwijsinrichtingen door een te materialistisch gerichte opvoeding de poëtische gevoelens van het kind doden. |
-Dat de poëzie op kindermaat een ondermaatse poëzie is. |
-Tenslotte, dat de poëzie geen aanleiding mag zijn tot het verwekken van een nieuwe vorm van competitie tussen de kinderen onderling. |
In diezelfde geest besloot Pierre Emannuel deze 13e Biënnale met de volgende overweging: Stechts de opvoeding van het kind, gebaseerd het intuïtief aanvoelen en de rede, kan de basis vormen van een gezondere levensgemeenschap.
GERDA DE VRIEZE