Schrijven als verweer
Jan Arends over wie Rudy Kousbroek schreef dat hij ‘wellicht de eenzaamste man op de wereld was’ had slechts ten verweer: schrijven. In zijn proza en poëzie rekende hij af met het onrecht dat hem werd aangedaan, met het onbegrip dat er voor hem was, met de diepe eenzaamheid die hem werd opgelegd. Dit schrijven dat voor hem ongetwijfeld moet betekend hebben ‘zich vrij maken van de wurgende greep die de hem omringende mensen, de vrienden, de maatschappij ook op hem probeerde te krijgen’, heeft een aantal sublieme verhalen en gedichten opgeleverd die nauwelijks hun weerga vinden in de jongste periode van onze Nederlandse letteren.
Dat ook dit schrijven en al wat daarbij komt kijken niet van een leien dakje is gelopen wordt al meteen duidelijk als je de opgenomen briefwisseling leest tussen de uitgever Bert Bakker en Jan Arends over de novelle Lente/ Herfst die, nadat de uitgever de auteur twee jaar aan het lijntje had gehouden, uiteindelijk toch verscheen als Maatstafdeeltje nr. 14. Arends stelde na publikatie dan ook prompt en terecht een einde aan de zo verhoopte goede samenwerking met zijn eerste uitgever.
Als dichter debuteerde Jan Arends eigenlijk al in 1944 met een op p. 65 opgenomen gedicht. Voordat zijn eerste bundel ‘Gedichten’ in 1965 verscheen, had hij reeds in de periode 1944-1962 tweeëntwintig gedichten gepubliceerd. Daarvan werden er tien (negen uit Podium en één uit Tirade) in ‘Gedichten’ opgenomen, De resterende twaalf hebben de samenstellers nu opnieuw gepubliceerd. Jan Arends heeft ook steeds ora erkenning geschreeuwd. Op de VVL-vergaderingen spaarde hij niemand. Voor de Stichting Fonds voor de letteren had hij geen goed woord. Ook niet toen hij in april 1973 het bericht kreeg dat hem een werkbeurs van fl. 6000 was toegekend. Als repliek zei hij Nu ben ik met mijn fl. 6000 Opentijk in de klasse der kneuzen en amateurs geplaatst en dat neem ik niet’. Hij dreigde ermee het geld terug te sturen en een proefproces te beginnen. Zijn eerste toorn verwerkte hij echter in een gedicht over één der commissieleden van het Fonds:
Meer dan eens gaf Jan ook openlijk te kennen dat hij de Nobelperijs wou winnen en dat hij die eigenlijk wel verdiende. Zijn geschreeuw ora erkenning was veeleer een noodkreet om menselijk kontakt die hij raaar niet kon krijgen ook niet nadat de slechts door enkele kritici opgemerkte verbalenbundel ‘Keefman’ in 1972 was verschenen. Dat deze publikatie zo weinig aandacht kreeg moet hem diep hebben teleurgesteld. Het betekende wellicht voor hem een nieuwe mislukking om via het schrijven echt in kontakt te komen met de buitenwereld met wie hij wilde communiceren over o.m, de duistere wereld van de psychiatrie die hij in zijn buitengewoon knap geschreven verhaal ‘Keefman’ verwoordde en dat hij geschreven had tijdens zijn verblijf in het Willem Arntst Huis te Utrecht waar het eerder in het personeelsblad van deze indenting was verschenen.
Ook via het toneel is Jan Arends er tijdens zijn leven niet in geslaagd enige bekendheid te verwerven. Op de toneelschool hield hij het maar drie maanden vol, slaagde er niet in bij een gezelschap onderkomen te vinden en schreef dan uiteindelijk een toneelstuk dat nooit opgevoerd werd nl. een persiflaqe op de Planta-affaire, getiteld ‘Smeer of De weldoener des vaderlands’. Dit gekende smeermiddel had in augustus 1960 immers tiendduizenden Nederlanders een jeukende uitslag bezorgd en dat was Arends niet ontgaan. Het tijdschrift Gard-Sivik publiceerde in het nummer van november-december 1962 wel één bedrijf waaruit voor deze gelegenheid een fragment wordt afgedrukt.
Jan Arends (foto oraslag: KIPPA)