Kriteria
Om het eenvoudigste eerst te nemen: ‘Nederlands’ heeft, in de strikt geografische zin genomen, de betekenis van ‘betrekking hebbende op of behorende tot het nationaal grondgebied dat Nederland geheten wordt’. In de filologische zin slaat het op de gemeenschappelijke taal die van oudsher voornamelijk in Nederland èn in de noordelijke helft van België gesproken wordt.
Aangezien Warren niet vooropzet dat hij zijn keuze door de grens van Nederland laat bepalen - wat hij theoretisch had kunnen doen, net zoals Gijsen en Jonckheere hun breviariumtot de Vlaamse lyriek beperken - mag aangenomen worden dat hij ook de Nederlandssprekende Belgen bij zijn onderneming betrekt.
Wat hij daar, deze optie genomen zijnde, van terechtbrengt, is een kwestie waar hlerna nog met veel geweeklaag op zal ingegaan worden.
Een spiegel laat- tenzij men ons in het spiegelpaleis op de kermis binnenloodst - toe een objektief beeld te vormen van wat men er voorhoudt. Ik denk hier aan een kriterium, dat ik het historisch - sociologische zou willen noemen.
De samensteller dient na te gaan welke teksten, geschreven door de eeuwen heen tot en met vandaag, in hún tijd als dichtkunst beschouwd werden en/of pretendeerden zulks te zijn - zonder zich in eerste instantie af te vragen of dit al dan niet terecht is - en er dan die teksten uit te halen welke van de materiële en geestelijke omstandigheden en normen van hun époque het treffendste produkt zijn, die teksten welke hun maatschappij het best weerspiegelen. Van Vriesland schijnt dit kriterium toe te passen, wanneer hij bij voorbeeld uitvoerig aandacht besteed aan de ‘Kleine gedichten voor kinderen’ van Hieronymus van Alphen.
Maar een bloemlezing als deze wil toch ook even de fine fleur op een rijtje zetten van wat op een bepaald kunstgebied, in casu de poëzie, gepresteerd is. En voor het detekteren van poëzie, waarmee nu werkelijk goede poëzie bedoeld wordt volgens de huidige. inzichten, is een estetisch-literair kriterium nodig. Vanzelfsprekend is dit, in tegenstelling tot het vorige, fundamenteel subjektief.
‘Kunst, dus ook dichtkunst, ontsnapt altijd aan beredenering, aan schaal en maat,’ heet het in Warrens inleiding. Een wat gevaarlijke bewering. Daarmee vlakt hij de weliswaar onventiijdelijke subjektiviteit af tot een gemakkelijk ekskuus. Vaagheid is echter niet duldbaar in een spiegel, en subjektiviteit mag in dit verband dan ook niet neerkomen op het doordrukken van louter persoonlijke smaak, die daarom niet hoeft uitgeschakeld te worden, maar zeker niet tot irrationele norm mag verheven worden. Alles wel beschouwd zou je op die manier bij voorbeeld een ‘Spiegel van de Nederlandse poëzie’ krijgen waarin Kloos ontbreekt, omdat de samensteller niet van sonnettenschrijvers houdt.
Nee, de bloemlezer heeft hier tot taak, binnen de aan de estetische waardering nu eenmaal inherente subjektiviteit, een redelijke konsensus op te sporen.
De hulpmiddelen daartoe zijn in feite legio, als hij ze maar wil gebruiken: andere antologieën bij voorbeeld, die zich tot een bepaalde generatie of strominq (vijftigers, neorealisten...) beperken. En dan kan hij misschien eens nagaan wat de kritiek looft of kraakt, wie er zoal literaire prijzen wint en, niet te vergeten, wat in de tijdschriften zoal aan bod komt.
Het historisch-sociologisch en het estetisch-literair kriterium zullen elkaar uiteraard, waar ze elkaar niet overlappen, wederzijds aanvullen, korrigeren en in evenwicht houden. Ik beeld me in dat een intelligent en gewetensvol bloemlezer, die ze voortdurend voor ogen houdt, er al een aardig eindje zou mee opschieten.
En nu Warren. Hij heeft daar blijkbaar allemaal niet zo over nagedacht en maakt er een potje van.