Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Poëziekrant. Jaargang 3 (1979)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Poëziekrant. Jaargang 3

(1979)– [tijdschrift] Poëziekrant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

kroniek
De zwanezang

Inderdaad, lieve lezer(es), laat dit mijn zwanezang zijn als kronikeur in Poëziekrant. In de twee jaar dat deze kroniek heeft bestaan, werden hier circa omtrent ongeveer 275 poëten en dichteressen met hun werk ten tonele gevoerd (275, dat is behoudens vergissingen van mijnentwege, natuurlijk, rekenen is nooit mijn sterkste zijde geweest). Waanzinnig, zegt u? Inderdaad, dat is gekkenwerk, en op het eind van deze kroniek zult u dan ook de punt vinden die ik erachter zal zetten. Het heeft lang genoeg geduurd, het zit me tot hier (gebaar met gestrekte wijsvinger ter hoogte van de adamsappel). 275 dichtbundels, of wat daarvoor doorging, zijn hier de revue gepasseerd, werden in reepjes gescheurd, met lofbazuinen overstemd, of met de mantel der liefde bedekt, uit eerlijke schaamte. Kandidaat-opvolgers dienen een soilicitatiebrief aan het bureel van het blad te richten, waarna ik hen streng zal examineren. Daar gaan we dus de bocht in voor de laatste kroniek, gesp uw veiligheidsgordel goed vast, we overschrijden het getal 300 zonder de minste twijfel, en zoals bekend is dat een ekonomisch misdrijf.

 

Mag ik dan, omdat het de laatste keer is, beginnen met mijn persoonlijke liefhebberijen? Bij de heropening van de Gentse poëziewinkel Candid werden enkele gedichten van Stefaan van den Bremt uitgegeven onder de titel ‘Lyriek en politiek’, in een genummerde oplage van honderd eksemplaren. Deze gefotocopïeerde, maar verzorgd uitgegeven bundeling is een voorpublikatie uit de bundel ‘Andere gedichten’, die binnenkort als een speciale editie van het tijdschrift Kreatief zal verschijnen. Toen van den Bremt enkele gedichten eruit voorlas op die heropening van Candid liet een lichtjes beschonken Ludwig Alene zich opmerken door te protesteren tegen deze ‘kommunistische praat’, daarbij stellend dat poëzie niets met politiek te maken heeft, waarna hij op zijn beurt enkele liberale gedichten voorlas. Mocht hij beter geluisterd hebben naar van den Bremt, dan zou het hem duidelijk geworden zijn dat poëzie inderdaad niet waardenvrij, zeg maar politiek is. Zoals dat evengoed voor Alenes eigen produktie geldt. Maar dit terzijde. Wat dit verband tussen poëzie en politiek wel mag zijn, heeft van den Bremt ooit eens duidelijk aangeduid in een verdienstelijk maar (uiteraard) onvolkomen opstel in kreatief (jg. 12, nr. ¾, okt. 1978, pp. 2-17), dat trouwens precies als ondertitel ‘Een poging tot het leggen van verbanden’ droeg. In zijn ‘Lyriek en poëzie’-gedichten, waarvan een aantal al werden gepubliceerd, is één van de belangrijkste elementen het in dat kader bezig zijn met taal en taalgebruik in de betekenis van, zoals van den Bremt het heeft geschreven in zijn bovengenoemd opstel, ‘de ontmaskering van de taalzwendel, zoals hij bedreven wordt door de taal van de macht’. Wat hebben lyriek en politiek met elkaar te maken? Zie maar:

 
Het land dat U bestuurt, heren,
 
heeft nood aan meer emotie!
 
 
 
Goede lyriek deed nooit onder
 
voon de politiek: beide
 
vallen een tekort met woorden.
 
 
 
Het gat dat U beheert, heren,
 
schreeuwt om duurzaam dichtwerk!
 
 
 
Ideeën heeft U (dat heeft
 
iedereen]. Wat U mist, is
 
hoe ze te doen rijmen.

Mocht u nog vragen hebben omtrent het nut van poëzie, wel, hier hebt u het papiergeworden bewijs. Laat ik nog zeggen dat het ronduit schitterende gedicht (‘een litanie’) ‘Wat wij genieten noemen’ (de meest duidelijke omschrijving van onze condition humaine die ik ooit heb gelezen) niet in deze (voor)publikatie ontbreekt.

 

In zijn ‘Heb je al gehoord van de zeven, de zeven?’ gaat de Bruggeling Franz Peten Van Boxolaer nog verder. Van een soortgelijke, maar veel meer (op zijn eigen ego) betrokken analyse bouwt Van Boxelaer een heel verhaal van bevrijding op, een verhaal dat noodzakelijkerwijs utopisch moet blijven. Een verkorte versie van deze tekst - want een gedichtenbundel in de klassieke zin van het woord kan je dit moeilijk noemen - werd in de vorm van een ‘instrumentaal begeleid spreekkoor opgevoerd tijdens het ludiek en rebels Uiienspiegelfeest vorige zomer in Damme. Van Boxelaer blijkt over een bijzonder lange adem te beschikken, een grote taalbeheersing die hem toelaat wijdlopig op zijn onderwerp in te gaan.

Tussen overbodigheden door zitten zinvolle gedachten in de verzen verweven, waarvan ik er één zal overschrijven:

 
wat vrije wil is noemen we lot
 
vrijheid vervangen we doon nood
 
de waarheid kunnen we niet vengeven (blz. 19)

Maar zo te lezen zijn dit verzen die moeten gehoord worden, ze roepen om gezegd, om geroepen te worden. Want dat Van Boxelaer iets wezenlijks te zeggen heeft, letterlijk dan, is zonder meer duidelijk.

 

Van diezelfde Van Boxelaer heb ik hier nog ‘Syllaben zon-der lading’ liggen, alweer de tekst van een opvoering, met muziek ditmaal. Hier is het persoonlijke aspekt veel meer geprononceerd, maar het valt te betreuren dat Van Boxelaer de titel van die bundel, tussen enkele opmerkelijke staaltjes van literair vakmanschap door, soms wat té letterlijk heeft genomen. Misschien heeft hij ook wel teveel Paul van Ostaijen gelezen. In elk geval heb ik het niet zozeer begrepen op zijn klankspelletjes, zoals ook de zin van de doorgaans vrij onortodokse bladschikking me niet altijd duidelijk is, net zo min als die van sommige Franse en Engelse gedichten. Maar laat ik toch niet nalaten te vermelden dat er in de bundel (vooral in de eerste helft) toch een hoop lezenswaardige gedichten zijn opgenomen.

 

Iemand die jarenlang als de vaandeldrager van de politiek geëngageerde poëzie doorging is Hans van de Waarsenbuig, dat zal u geen geheim zijn, neem ik aan. In zijn laatste bundel is hij daar duidelijk van teruggekomen, want ermee van een kale reis thuisgekomen, door de werkelijkheid wijzer geworden, of moet ik zeggen erdoor verslagen? In zijn jongste produkt, opnieuw zeer verzorgd uitgegeven, ‘De dag van de witte chrysanten’ is van dat expliciet politiek engagement niets meer te merken. Toen Manteau vorig jaar de ‘Keuze uit de politieke gedichten’ (zie Kroniek PK, IV-1) uitgaf, moest duidelijk zijn dat van de Waarsenburg er een punt achter zette, achter die politieke gedichten. Hoewel. Het expliciete is eruit, maar denk nu niet dat van de Waarsenburg zich nu in bloemetjes is gaan vergooien. Neem nu de eerste cyclus ‘Seizoen’. Fijne observatie van dingen, van stukken natuur, van gevoelens, omschreven in karige woorden met een subtiele beeldspraak, enzovoorts enzoverder, de seizoenen dampen zó uit het boekje naar de lezer toe.

Hoewel, het gaat hier niet uitsluitend om seizoenen. De seizoenen worden overdrachtelijk, worden symboliek, en het is niet voor niets dat van de Waarsenburg zijn rondgang door de seizoenen in de herfst begint. De seizoenen kunnen worden getransponeerd bijvoorbeeld worden beschouwd als symbool voor de cyclische bewegingen in de geschiedenis (‘Maar jaargetijden zijn niet eeuwig; ze wisselen elkaar af’ - ik citeer Fons de Haas en dat we nu in een herfstperiode van de geschiedenis zitten zou u geen geheim mogen zijn;

 
In dit hard- en zachtsteen van seizoenen
 
waar herfst niet meer toevallig is
 
(...)
 
Geen blad van schaamte bewarend
 
in dit tegenbeeld van tijd. (p.58)

Van de Waarsenburg heeft er een flinke dosis scepticisme en ongeloof aan overgehouden, vooral wat zichzelf betreft, de dichter is steeds meer in zichzelf opgesloten en politiek vertaald betekent dat bijvoorbeeld:

 
Wintertijd, gezelligheid,
 
maar de revolutie spoedt zich
 
voort (p.16)

Dat ongeloof en de onmacht die er aan de basis van ligt, strekt zich ook uit op het gebied waarop de dichter zich van de andere stervelingen onderscheidt: het schrijven. In hem blijft het verval.

 
Zij (de dichters) hebben geen hand teveel in dit seizoen, schrijven
 
letter na letter het sterven voor zich uit (p. 13);

méér nog:

 
Letter na letter stierf een alfabet (p. 17).

In opdracht van NCRV-Literama schreef van de Waarsenburg een aantal gedichten rond het tema ‘De mens en zijn arbeid’, en daarin kon dus ook de dichter niet ontbreken, in het gedicht ‘Omtrent de muze’ (pp. 32-33) wordt de dichter dan ook in pakkende verzen in zijn hemd gezet. Bij dit bewustzijn rest er die dichter niet veel meer, behalve misschien:

 
De stilte aandachtig bijna
 
Bij het woordloos worden van zichzelf (p. 56)

De dichter wil zich verbergen, in het verleden, in zijn jeugd, maar Sigmund Freud, ‘de lamlendige verstoorder’ (p. 55) heeft de myte ervan al lang doorgeprikt en het regressie genoemd.

 

Wie ik mij ook altijd als een straf geëngageerd persoon heb herinnerd, is Willie Verheggehe, met boekjes als ‘Vlaanderen-Vietnam’ of iets van die strekking. Zie hier valt me nu een zeer mooi uitgegeven nieuw produkt neer (op de recensietafel, zou men in meer bedaagde tijdschriften zeggen), met als titel ‘Circus Ricardo & andere akrobatieë tussen leven, liefde en dood. Verspreide gedichten 1971-1978’. Afgezien van het feit dat dit een heel aantal monden vol is, blijft het ook een niet bijster originele titel, maar wat zit ik weer te zeuren, Dit is een verzamelbundel, bestaande uit een aantal delen die best op zichzelf ook een mooi afgerond geheel zouden vormen. De titelcyclus ‘Circus Ricardo’ bijvoorbeeld, zou een mooie plaquette kunnen vormen. Hoewel ik natuurlijk niet over alles even opgetogen ben wat Verhegghes poëzie aangaat, vooral een aantal platgetrapte clichés (in de trant van ‘het onbestaande nu / dat gevangen zit tussen verleden verleden en toekomst’, p. 87) en de soms al te bizarre beeldspraak zijn storend.

Maar Verhegghe heeft zijn oude engagement nog niet afgelegd, toch zit ook hier het scepticisme zwaar ingebakken, de doodsgedachte is nooit ver weg en de laatste cyclus, zeker niet de sterkste overigens, heet niet voor niets ‘De adem van abdijen’, de afzondering, het verlangen uit de wereld te stappen zeg maar.

 

Voor de ware lettervriend heb ik hier nu ook een nieuwe uitgave van veelschrijver Joris Denoo, het heet ‘Een praalbed bloemen maar ik hoef niet te geuren’ en het is niet bij Yang uitgegeven, maar wel op de degelpersmet-voetaandrijving van Tony Rombouts Contramine gedrukt. Wat mij bij deze jongeling zozeer stoort is dat hij, zowel in zijn proza als in de gedichten, de zaken soms nodeloos kompliceert, zo'n beetje zoals je met kleine kinderen op een mooie zondagmiddag gaat wandelen, en die nu eens achterop lopen en dan weer een heel eind voorop. En daar is maar één reden voor: Denoo is zo gedreven door zijn drang tot uitdrukken, tot meedelen. Misschien is dat ook wel de oorzaak van het feit dat Denoo als dichter enigszins ondergewaardeerd wordt. Want hier is niets ernstigs aan de hand. Voor hetgeen Denoo mee te delen heeft, voor zijn poëtisch avontuur ben ik grif bereid er tien andere voor in de plaats te geven. Denoo zet zijn koördinaten als dichter uit (de tijd bijvoorbeeld, met de dood als enige konkluzie, hoe kan het anders, in ‘Swiss Made’), niet om erover te gaan zanikken, niet om te klagen, maar enkel om teweten waar hij staat, waar hij aan toe is. Lees maar het openingsgedicht ‘Apologie’:

 
Een praalbed bloemen maar ik hoef niet te geuren.
 
Geen bewogenheid of boodschap - en is niets.
 
(Herhaaldelijk is, niets van belang.) Een lacheding
 
als dood en duivel, zoekt u vooralsnog elders.
 
 
 
Zeer autentiek, dat wel. Jazeker. Met het zoete zout
 
der lektuur en ervaring doorwrocht. Graag.
 
Maan de krultang des tijds versiert het wel.
 
gemengde gevoelens zijn niet langen van tel.
 
 
 
Ook dit nog, ter zake: het gevaar van het modieuze
 
schuilt in de schijn van heiligheid. Een spiraal
 
van inteelt: wie klept ooit op het juiste toerental?
 
En wie blaft terecht als een hoorndolle eenling?
 
 
 
Met dank voor het begrip verblijf ik welwillend,
 
laat ik u na dit bericht betreffende voor de hand
 
liggende maar verkeerdetijk getrokken konklusies
 
omtrent mijn onrustbarend andersdenkende poëzie.

Binnen zijn koördinaten, zijn beperkingen dus, gaat Denoo wat hem wordt overgeleverd inpassen, de poëzie, de geschiedenis, de reminiscenties. Binnen al dit gezond verstand, al deze logika, deze bijzonder lovenswaardige realiteitszin en luciditeit vergallopeert Denoo zich, zoals gezegd, helaas af ten toe, takseert hij een aantal dingen verkeerd, zoals zijn eigen uitdrukkingsvermogen, onder meer. Maar hij hoeft niet te geuren, en doet het dan ook niet.

 

Een stuk konventioneler is ‘In lengte van dagen’, de eerste bundel van Jan Braet, een dichter uit de ‘Koebel’ - school. Konventioneler, want duidelijk ingebed in de neo-romantiek, maar dan van het beste soort. Het hele repertorium van het romantische universum is ook hier aanwezig, maar er is nog iets bij: dat repertorium staat niet op zichzelf, er is ook nog een kontekst. Voor Braet is dat duidelijk in het bewustzijn van de waanzin van die ééndimensionele romantiek, van de volslagen heilloosheid daarvan, van de gevaarlijke verleidingen van liederlijkheid en eigenwaan, zoals in het gedicht ‘De nacht van de lange messen’ (p.15):

 
als ik dan - dichter en dwerg -
 
in een huis van waan en weeën ga
 
omhelzen mij de doodhoofdsvlinders
 
en planten onder zacht geklepper mij
 
tegen de grijze balken aan de zoldening
 
 
 
als zich dan het feestgedruis vermeerdert
 
en ik - begeleid door lauwe kreten -
 
met geschonden hoofd en benen
 
in een gouden bekken wordt gesopt
 
dansen aan mijn zij de engelen, de nimfen
 
en strelen met de slienten van hun hennephaar
 
mijn uiinterogen aan de dunne wimpers dicht
 
 
 
de lange menen zijn geslepen
 
de wind staat strak, het waait maar aan
 
over wie daar lijstent en wentelt
 
in de kilte van eigen waan
 
zal de zon wel nooit meer ondengaan.

Maar in zijn verzet tegen dat soort gevaarlijke want al te geraakkelijke verleidingen staat de dichter als een eenzame ‘in de vrieslucht der eigen / innerlijke gewelven’ (p. 17). Die kommunikatiestoornis verscherpt bij de dichter maar de absurditeit, want als zodanig wordt de wereld ervaren. Zo blijft de dichter alleen met zijn verlangen ‘om ‘als een boom in de / werkelijkheid van gras’ (p. 24) te staan, met als uitkomst één wens: stilletjes doodgaan, al was het maar om uit die absurditeit te ontsnappen.

 

Het Leven is voor Wille M. Roggeman (wist u dat die M. voor Maurice staat?) ‘Een gril van de natuur’ en zo heeft hij zijn nieuwe bundel dan ook genoemd. Zie maar, het is existentialisme:

 
Er is de goddelijke eenzaamheid
 
en de menselijke doellooiheid.
 
Zijn leven lang
 
vecht hij op leven en dood
 
tegen de dood (regels 181-185)

De teneur en de stijl van deze gedichten zijn niet nieuw althans niet vergeleken met vorig werk van Roggeman. Het leven, de werkelijkheid wordt als iets onvolkomens ervaren, vol beperkingen, zeer kwetsbaar, waarbij enkel het aanpassen, het zich schikken naar, een geldig antwoord kan zijn:

 
Wie zo lang te water gaat
 
tot hij een vis is geworden
 
heeft zijn schaapjes op het dnoge. (regels 53-65)

Het verlangen buiten zichzelf te treden, te ontsnappen, vindt een uitweg in het ‘lustoord van het woord’ (regel 223), een illusie die evengoed is als elke andere. ‘Een Een grll van de natuur’ kan je met enige goede wil beschouwen als een semi-bibliografische editie: de tekst, in feite één gedicht van 225 (genummerde) regels, voornaam gedrukt à rato van 15 regels per bladeijde, wordt ook in handschrift weergegeven (in het handschrift van Roggeman welteverstaan) terwijl Marcel Wauters er een hoop tekeningen bijmaakte, tekeningen, veelal bestaande uit uitgerekte, met fijne lijntjes vormgegeven fantaisistische dingen, bijna als een afgeslankte Joan Miró. Ik vond ze niet dederend, maar dit is een poëziekroniek, ter zake dus.

Is Roggeman de nederige existentialist, Joannes Marijnen bracht een nieuwe aflevering in zijn roman fleuve, die ditmaal ‘Kosmisch bewustzijn’ heet en wat dat wel mag betekenen, leert de ondertitel: ‘ëënwording met het heelal’, en op p. 47 leert de lezer dat het gaat om ‘de evolutie / van de mens / na herhaalde wedergeboorten / tot een hoger wezen / levend in éénklank / met het ritme / van de eeuwigheid / en van de éénwording / met het universum’. Zoals je ziet: zeer vergeestelijkte, bijna profetische gedachtenlyriek, vol mystiek, waarin de mens via het ontdekken van onbekende vermogens moet

[pagina 7]
[p. 7]

ontstijgen uit de aardse modderpoel annex tranendal om de volmaakte, niet-vervreemde mens te worden. Een nobel objektief voorwaar, maar u zal wel weten dat ik van die remedie geen liefhebber ben. Om de juistheid van zijn stellingen te bewijzen nam Marijnen, volgens mijn schatting (maar ik zei al dat rekenen niet mijn sterkste zijde was) 250 citaten van allerlei verlichte heren op, gaande van Jezus Christus tot J. Marijnen (familie?)

 

Fem Rutke zoekt in ‘Averechts geweten’ verstilling en rust in de religie, niet zoals Marijnen in een transcendering, maar wel in de praktijk van alledag. Poëzie is daarin niet erg belangrijk, ‘taal is altijd te wantrouwen. / Waar liefde ons overkomt / overvalt ons verstilling’ (p. 32).

 

Religie is ook belangrijk voor Georges Lambrechts in zijn vrij mooi uitgegeven boekje ‘Een teder ogen-blik’ let op het koppelteken. Centraal staat voor hem evenwel het goede leven, bijvoorbeeld met goede wijn, maar vooral in een innige erotische relatie. Laat het wel duidelijk zijn dat dit een luxe-produkt is, niet iedereen kan zich de goede wijn veroorloven, of een knus nestje in het Hageland.

 

De werkelijkheid is heel wat problematischer in ‘Bomen wijzen niet maar wuiven’, de eersteling van Geert van Istendael. De titel verwijst naar de kontekst waarin van Istendael een verhaal vertelt: het is het landschap zonder vlakten, waar weinig gebeurt en enkel de bomen enigszins tegen de einder afsteken, bomen die er gewoon stààn, en meewuiven met de wind. Dat is de kontekst, waarin de dichter het verhaal van loutering vertelt, het verhaal van een liefde, een verloren liefde, waarin hij zijn innerlijke rust weervindt in een ontdekking van het landschap, van het kleine, van het eenvoudige, bijvoorbeeld:

 
Ik zeg het je heel simpel
 
bakstenen
 
zijn doodgewone
 
juwelen. (p. 51)

Opvallend is de zeer grote taalkracht en de beeldenrijkheid waarmee deze gedichten zijn geschreven.



illustratie
Guy van Hoof


Omslagontwerp Marcel Coolsaet

Van ‘Gelukkig werd het weer, een heel fijn weekend’ door Guy van Hoof viel me ten 1ste de zeer mooie omslag op (een tekening van, naar ik vermoed, een SV. IV bis-tweedekker) en ten 2de een titel die veel onheil, wanhoop en verdriet voorspelt, zo van het is allemaal hopeloos, nog goed dat we er af en toe voor een weekendje kunnen uitknijpen. Van Hoof is iemand die met een vrij origineel taalgebruik de voldongen feiten van de werkelijkheid bekijkt, observeert, en vol scepticisme verslag uitbrengt. En:

 
(...) dichters zijn als, sprakeloze koningen regerend oven mensen met een spraakgebrek

De twee cycli van de bundel heten dan ook ‘Gedane zaken’ en ‘Blauwdruk’: Onder een aan de oppervlakte liggende film van lacherigheid, bijna cynisme, ligt veel terechte wrevel verborgen, maar ik vrees dat die een beetje onvruchtbaar is als men zich te vaak met de toevallige fijne weekendjes blijft tevreden stellen. Toch een mooie bundel.

 

Van lachen gesproken: ‘Op gympeis’ van Hennie van de Louw, iets typisch Hollands, Propria Cures op zijn ergst, staat vol flauwekul, die dan nog als geestigheid is bedoeld. Dank u, maar ik heb een scheurkalender, die 365 moppen telt.

 

Een bundel als ‘Verden geen leed’ van Eva Gerlach is even typisch Nederlands, dat had nooit in het gezegende Vlaanderen kunnen geschreven worden. Het is een vol nostalgie en soms gekultiveerde weemoed doortrokken zoektocht naar het verleden, naar de vader, de moeder, in feite het bezweren van angsten en onzekerheden, de kwalen van de welvaartmaatschappij in de kentering.

 

Diezelfde kwalen schrijft Albert Donk in ‘De beste wensen aan mijn trouw reeds hierbovengenoemde vrienden’ af vol ironie maar vooral bitterheid. Het gaat vooral over de gemiste kansen, hoe het échte leven er wel zou kunnen uitgezien hebben. Ondanks de grote dichterlijke stielkennis ontspoort de bundel in de tweede helft met flauwe grapjes en dito spelletjes, maar dit wil ik u toch niet onthouden:

 
‘Te hebt volkomen gelijk,
 
beest,’
 
dacht de dichter.
 
‘er is geen hemel, ook nooit geweest’
 
en sloot bedroefd
 
het boek met de vengulde letters (p. 50)

Alvorens met de twee laatste hoofdstukken af te sluiten, een intermezzo om u verslag uit te brengen over een nieuwe lading Panther Paperbacks die mij te beurt is gevallen. Het is weer allemaal kut. Freddy Gryson schrijft in ‘Labyrint’ gedichten die ik al schreef toen ik 16 was (kan je nagaan), vol éédimensioneel, volslagen wereldvreemd idealisme, ik doe alsof ik ‘Als de eenvoud uit je ogen straalt’ van Gerrit Achterland nooit heb gelezen (moeder! al was het maar om zulke dingen nooit meer tot mij te moeten nemen zou ik er al mee ophouden, met deze kroniek), ‘Nachtelijke trein bestemming Eden’ van August Leunis is één apokalyptische woordenvloed zonder inhoud en met gemiddeld één drukfout per twee bladeijden. Enkel de overigens nogal bittere verzen van Ignaas Veys in De angst voor de zomer’ zijn enigszins lezenswaardig, alsook ‘Allene vogels’, de verstilde, ingetogen dichtbundel van Lieve Thiebaut. Oef, en nu voorwaarts en nooit meer omzien.

 

Wist u dat er nog poëzie geschreven wordt die volledig buiten alle geijkte modellen valt? Zo'n bundel is bijvoorbeeld ‘Cap d'Antibes’ van Jan Mensaert, een merkwaardige verzaraeling gedichten, die door de dichter zelf als ‘kindergedichten’ worden beschouwd en dan nog meer bepaald als variaties op ‘ervaren bootjes’. Bijna alle gedichten hebben inderdaad die vlotte direktheid van kinderliedjes, de brutaliteit bijna, maar vooral ook de weemoed, een onder de vlotheid verborgen melancholie. Mensaert registreert tussen de plooien van zijn gedichten het verlies, wat teloor gaat of is gegaan. ‘Het glas klonk met klinkende klan wijl het brak’ (p. 23), dat wordt opgeschreven: hoe het glas klinkt terwijl het breekt. Zo stouwt Mensaert zijn gedichten vol herkenbare elementen (Sidi Mogul, indianen en cow-boys, de ark van Noach, Ann Margaret en omgekeerd, kangoeroes, Mars, verloren schapen, Dresden). Een gedicht (‘ook cargo's’ p. 26) zal ik u niet onthouden:

 
Ook cargo's hebben soms de blues
 
wanneer geduldig ze in 't water wachten,
 
zwart als olie, koud als wintens der Lofotenkuil,
 
waneer ze dobbelend droef in de Noorlichtse nachten
 
gaan dromen van Goa en 't Zuiderse Kruis.
 
 
 
Ook cowboys voelen zich soms down.
 
't Is als de zon gaat vallen dat ze 't meeste zijn.
 
Dan komt de avondwind en doet de prairie buigen,
 
coyotes huilen klagend en de maan is daar, de dag is uit.
 
't Is dan dat rond het kamp harmonica's haast tranende tremoleren.
 
 
 
Zelfs ik, nochtans cowboy nu noch cargo,
 
soms gaat het slecht en wil het beest niet verder doen.
 
Maar als coyotes klagen 's nachts waarin de cargo's wachten,
 
dan vooral en met de blues van toen in mijn gedachten,
 
he lang geleden schijnt mijn ene nachternoen.

Waarom ik zo van deze verzen hou is omdat de eigentijdse inhoud nu eens geen typisch sentimentele verwoording heeft gekregen, maar wel verpakt zit in rijke fantazie, vol herkenbare aanknopingspunten, vol instrinsieke relativering. Mensaert heeft lef.

 

In ‘Syndromen’ van J.J. Wesselo is de uitdrukkingswijze veel explicieter. ‘Syndromen’ is overigens veeleer een tekstenboek dan een gedichtenbundel: naast een aantal gedichten zijn ook een aantal korte prozateksten opgenomen, die zweven tussen de impressie, de memoire, het dagboekblad, het kortverhaal, het korte essay. Kortom, het is duidelijk dat Wesselo een grote affiniteit vertoont met auteurs als Paul de Wispelaere, Willy Roggeman (niet te verwarren met de Will em Maurice van hierboven, Mark Insingel, en anderen. Vooral met Roggeman is de verwantschap duidelijk, ze hebben bijvoorbeeld allebei dezelfde interesse voor jazz-muziek. Zowel poëzieals prozastukjes passen in het streven van Wesselo om uitdrukking te geven aan een reeks ervaringen in de maatschappij, het onderscheiden van de syndromen, de symptomen, de symbolen, de synkopen, de synthesen die haar kenmerken. Bijvoorbeeld: wat is het belangrijkste: een weekend leuteren over de krisis van de literaire kritiek of de manier waarop een Indonesische dissident wordt doodgemarteld? Leven en schrijven, dus, en de haat die overblijft.

 

En ondertussen is Jacques Hamelink nog altijd bezig de mytes van de mensheid te beschrijven, ‘Het rif’ is de titel van zijn neiuwste poging daartoe. Hij tracht de mens opnieuw te plaatsen in zijn historische evolutie, niet de politieke, niet de sociale, maar vooral de biologische, de evolutie beginnende met de eerste primitieve vorm van leven, het oer-begin. Het heimwee ernaar zit gevangen in de konventies, de taal van alledag, maar ‘Ik verlang onverminderd, naar de vleugel in mij, die uitdroogt’ (p.48) Ook dàt is verlies.

 

De klaagzang om het verlies in ‘Grondsporen’ van Dirk Kroon is die om het verlies van de ouders. In stille verzen wordt hierin gepoogd de aanwezigheid van de gestorven ouders te rekonstrueren, of liever, de sporen (‘grondsporen’) te zoeken, weer te vinden.

 

Stilte is ook het leidmotief van Ellen Warmond in ‘Gesloten spiegels’ In een koele beschrijving worden de schijnbare paradoksen opgelost, de motieven duidelijk omschreven. Daarvan loskomen, die realiteiten inzien, dat kan tot bevrijding leiden, zoals in ‘Einddoel’ (p. 18):

 
Zichzelf ten slotte toebehoren
 
zoals men nooit een ander toebehoort
 
zonder reserve en pijnloos
 
 
 
moet men een leven lang leren:
 
afalenen laten en durven
 
stijgen tot eigen dalen
 
 
 
om dit te verwerven
 
niet meer deelbaan zijn
 
buiten beneiken of falen.

Bij Has van Pinxteren in Verstuivend gebied heet dat een hergeboorte, via het erkennen van de symbolen, de bewustwording ervan en dan een herwaardering van de beleving van de natuur, de oorsprong weer oppikken, de wortels weervinden, zichzelf de eeuwigheidswaarde geven: ‘de reis die wij maken / de keerkring voorbij / van leven en dood’ (p. 43).

 

In even korte verzen en gedichten is de natuur een uitgangspunt in ‘Nauwelijks hoger dan gras’ van Hervé J. Casier, van waaruit impressies worden weergegeven, waarin de dichter rust vindt, zij het slechts tijdelijk.

 

Natuurgedichten ook in het mooi geïllustreerde en uitgegeven ‘Texel, een vriendschap, een liefde’ van Frank Herzen: originele benaderingen van landschappen an delen ervan, zoals je ze kan zien op Texel. Terug van Texel ging Herzen naar Parijs, waar hij in de trein tegenover Sarah, een mannequin, zat. Zijn ambivalente gevoelens over de lichtstad zette hij neer in een wellicht nooit verstuurde ‘Brief aan een mannequin’. Goed gedaan, maar met iets teveel woordspelingen.

 

Punt.

MARC REYNEBEAU

 

Stefaan VAN DEN BREMT, ‘LYRIEK EN POLITIEK’, Candid, St. Kwintensberg 65A, Gent, 1979, 150 fr., fl. 11 (genummerd en gesigneerd)
Franz Peter VAN BOXELAER, ‘HEB JE AL GEH00RD VAN DE ZEVEN, DE ZEVEN’, Eigen Beheer, Korte Zilverstr. 3, 8000 Brugge, 1979, 35 p., prijs niet bekend (p.n.b.)
Franz Peter VAN BOXELAER, ‘SYLLABEN ZON-DER LADING, Eigen Beheer, Brugge, 1979, 86 p., p.n.b.
Hans VAN DE WAARSENBURG, ‘DE DAG VAN DE WITTE CHRVSANTEN’, Nijgh & Van Ditmar, 's Gravenhage-Rotterdam, 1979, 87 p., fl. 24,50, 399 fr.
Willie VERHEGGHE, ‘CIRCUS RICARD0’, E. Van Hyfte, Ertvelde, 1979, 105 p., 220 fr., fl. 15
Joris DENOO, ‘EEN PRAALBED BLOEMEN MAAR IK H0EF NIET TE GEUREN’, Contramine, Antwerpen, 1979, n.g., 250 fr., fl. 18 Op 320-0014770-96
Jan BRAET, ‘IN LENGTE VAN DAGEN’, Masereelfonds, Gent, 1979, 45 bladeijden, 195 fr., fl. 14, 50
Willem M. ROGGEMAN, ‘EEN GRIL VAN DE NATUUR’, E. Van Hyfte, Ertvelde, 1979, 325 fr., fl. 22
Joannes MARIJNEN, ‘KOMISCH BEWUSTZIJN’, Eigen beheer, s.l., 1979, 113 p., p.n.b.
Fern RUTKE, ‘AVERECHTS GEWETEN’, Jimmink, A'dam 1978 80 p., fl., 21, 50, 350 fr.
Georges LAMBRECHTS, ‘EEN TEDER OGEN-BLIK’, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam, 1979, 63 p., 150 fr., fl. 11,
Geert VAN ISTENDAEL, ‘BOMEN WIJZEN NIET MAAR WUIVEN’, Leuvense Schrijversaktie, Gulden Sporenlaan 85, 3200 Leuven- Kessel-lo, 1978 (Cahier 12), 56 p., 130 fr., fl. 10 op 431-7120631-25
Guy VAN HOOF, ‘GELUKKIG WERD HET WEER EEN FUN WEEKEND’ E. Van Hyfte, Ertvelde, 1979, niet gepagineerd, 220 fr., fl. 15
Hennie VAN DER L0UW, ‘OP GYMPIES’, Rob Stolk, PB 11706, Amsterdam, 1979, 32 p., fl. 10, 165 fr.
Eva GERLACH, ‘VERDER GEEN LEED’, Arbeiderspers, Amsterdam, 1979, 59 p., fl 18, 50, 302 fr.
Albert DONK, ‘DE BESTE WENSEN AAN MIJN TROUWE REEDS HIERBOVENGENOEMDE VRIENDEN-, De Beuk, Amsterdam, 55 p., fl. 15, 245 fr.
Freddy GRYSON, ‘LABYRINT’, Panther Paperbacks, Dilbeek, 1979, 32 p., 160 fr., fl. 13
Gerrit ACHTERLAND, ‘ALS DE EENVOUD UIT JE OGEN STRAALT’, Panther Paperback, Dilbeek, 1979, 24 p., 120 fr., fl. 9
August LEUNIS, ‘NACHTELIJKE TREIN BESTEMMING EDEN’, Panther Paperback, Dilbeek 1979, 32 p., 120 fr., fl, 9 De lezer wordt echter vriendelijk verzocht rechtstreeks bij de auteur te bestellen: Bevrijdingstraat 22, 3290 Diest 000-1123459-05 voor Nederland enkel met postmandaat
Ignaas VEYS, ‘DE ANGST VOOR DE Z0MER’, Panther Paoerback, Dilbeek, 1979, 24p., 150 fr., fl. 12
Lieve THIEBAUT, ‘ALLENE VOGELS’, Panther Paperback, Dilbeek, 1979, 28 p., 120 fr., fl. 9
Jan MENSAERT, ‘CAP d'ANTIBES’, Leuvense Schrijversak tie, Gulden Sporenlaan 85, 3200 Leuven-Kessel-Lo, 1979, (Cahier 14), 41 p., 130 fr., fl. 10 op 431-7120631-25
Dirk KROON, ‘GRONDSPOREN’, Jimmink, Amsterdam, 1978, 35 p., fl. 15, 245 fr.
J.J. WESSELO, ‘SYNDROMEN’, Jimmink, Amsterdam, 1977, 80 p., p.n.b.
Jacques HAMELINK, ‘HET RIF’, De Bezige Bij, Amsterdam, 1979, 53 p., fl. 16, 50, 269 fr.
Ellen WARMOND, ‘GESLOTEN SPIEGELS’, Querido, Amsterdam, 1979, 40 p., fl. 17, 50, 285 fr.
Hans VAN PINXTEREN, ‘VERSTUIVEND GEBIED’, In de Knipscheer, Haarlem, 1979, 54 p., fl. 15, 90, 249 fr.
Hervé J. CASIER, ‘NAUWELIJKS HOGER DAN GRAS’, Kofschip-Kring, Keerbergen-Hilversum, 1979 (Getijdenreeks 3), 36 p., 200 fr., fl 14
Frank HERZEN, ‘TEXEL, EEN VRIENDSCHAP, EEN LIEFDE’, Het Open Boek, Binnenburg 3, Den Burg (Texel), 1979, niet gepagineerd, fl. 16, 20, 246 fr., op giro 35 50 492
Frank HERZEN, ‘BRIEF AAN EEN MANNEQUIN’, Corrie Zelen, Maasbree, 1979, 19 p., fl. 3, 90, 64 fr.

Wij ontvingen verder nog...

Jan BIEZEN, ‘Bombay verlaten’, E. Van Hyfte, Ertvelde, 1979, 81 p., 220 fr., fl. 15
Johan BOVIJN, ‘Tot vermaak van de toeristen (voorbijgaand)’, Eigen Beheer, Roeselare, 1979, 52 p., gratis, zolang de voorraad strekt (bij de auteur, Stationsdreef 70, bus 9, 8800 Roeselare)
Walter DE BRUIJN, ‘Pieter de Hooch schildert mijn vader in de woestijn’, Corrie Zelen, Maasbree, (1979), 24 p., fl. 3, 90, 64 fr.
Valere DEKENS, ‘Warm en stil’, Vereniging van Limburgse Auteurs, Hasselt, 1979 (Boekweitserie 9), 32 p., 90 fr. (100 fr. mits storting op rek. 735-1201154-88 van R. Dekens-Ramaekers, Sint-Lambrechts-Herk)
Luc DELAFORTERIE, ‘'t Retrancehement’, Kofschip-Kring, Keerbergen-Hilversum, 1979 (Getijdenreeks 4), 63 p., 200 fr., fl. 14
André DESPRETZ, ‘Een zomers lint in een veld vol distels’, Yang, Gent, 1979 (Yang Poezie Reeks 84), 45 p., 120 fr., fl. 8 op 000-0901164-34
Jan SCHEPENS, ‘Identiteitspapieren’, Orion-Brugge-B. Gottmer/Nijmegen, 1979, 86 p., 150 fr., fl, 11
Jos STROOBANTS, ‘Kleefkruid op mijn lippen’, Leuvense Schrijversaktie, Leuven, 1979 (Cahier 17), 54 p., 130 fr., fl. 10
Toon TEEKEN, ‘Bomen gloren’, Corrie Zelen, Maasbree, (1979), 20 p., fl., 3, 90, 64 fr.
Eldert WILLEMS, ‘Luchtkasteel’, Jimmink, Amsterdam, 1978, n.g., p.n.b.
Steven MEMBRECHT, ‘Toen en Later’, Jimmink, A'dam, 1978, 47 p., fl. 15, 245 fr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marc Reynebeau

  • over Stefaan van den Bremt

  • over Hans van de Waarsenburg

  • over Willie Verhegghe

  • over Joris Denoo

  • over Jan Braet

  • over Willem M. Roggeman

  • over Joannes Marijnen

  • over Fem Rutke

  • over Georges Lambrechts

  • over Geert van Istendael

  • over Guy van Hoof

  • over Albert Donk

  • over Freddy Gryson

  • over Gerrit Achterland

  • over August Leunis

  • over Ignaas Veys

  • over Lieve Thiebaut

  • over Jan Mensaert

  • over Dirk Kroon

  • over J.J. Wesselo

  • over Jacques Hamelink

  • over Ellen Warmond

  • over Hans van Pinxteren

  • over Hervé J. Casier

  • over Frank Herzen