Poëziekrant. Jaargang 16
(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant–
[pagina 10]
| |
BuitenlandOdysseas Elytis
| |
[pagina 11]
| |
olielamp in de hand de groeven in het voorhoofd en aan de zoldering’. Gelijklopend met en doorheen dat aangrijpend scheppingsgebeuren komt de jonge dichter tot zichzelf en tot de werkelijkheid. ‘Van vóór vele eeuwen’ was reeds alles in zijn eerste ik aanwezig: nù wordt hij zich zevenvoudig van dat alles bewust: in zijn lichaam en zijn zintuigen, zijn esthetische smaak, zijn kennisdrift en zijn liefdeshunker in de hymnen 6 en 7 ontwaakt ook zijn moreel en maatschappelijk bewustzijn: zijn sociaal geweten.
En de Nacht een viooltje
van een oude
door heimwee geknaagde Maan
met de bouwval van de verlaten molen en met
de schuldeloze mestgeur
vond een plaats in mij
Wijzigde afmetingen in de gezichten;
verdeelde de gewichten anders
Mijn harde lichaam
was het anker neergelaten onder de mensen
(17)
De aanzet tot een totaal àndere wereld, een bitse anticlimax, deel II, ‘Passie’, waar ‘Elytis de Griek’ geconfronteerd wordt met de beproevingen van zijn Griekenland. Welke beproevingen? Hoe staan die in Elytis' leven, vóór ze in zijn werk binnenkwamen? Odysseas Alepoudelis (Iraklion, 2 | 11 | 1911) kende tot 1940 een ronduit zalig bestaan. Begoede ouders, vanaf 1914 naar Athene, dus een degelijke vorming (studies rechten brak hij af omwille van de poëzie), tóch iedere vakantie op ergens een Grieks eiland (1). Hij vulde hart en ogen met Griekenland: met klank en taal, met zon en water, bergen, kleuren en oneindigheid; zij zullen zijn werk vullen. Ook zijn geest vulde hij Grieks: de antieken Homeros, Sapfo, Herakleitos, Platoon, Plotinos; de modernen Solomos en Papadiamandis; zijn tijdgenoten Kavafis, Seferis, Sikelianos. Hij las ook Eluard en de Franse surrealisten, die zijn schrijfstijl sterk beïnvloedden; hen en vele buitenlandse groten zou hij later vertalen (2). Op zijn zeventiende begon hij zelf te schrijven, maar hij publiceerde pas vanaf 1935, onder de schrijversnaam Elytis, gevormd uit de beginletters van Ellas, Eleni, Elefteria, Elpis (Griekenland, Helena, Vrijheid, Hoop). Tussendoor liep hij militaire school, en werd reserve-officier. Schreef en publiceerde: Waterklokken van het Onbekende (1937), Oriëntaties (1939). Zijn leven was gevuld en heerlijk, een exuberant bestaan. Doch Moira het Blinde Lot slaat plots toe, driemaal, hevig. Acht maanden oorlog tegen Italië, 1940-1941; aan het front ervaart luitenant Elytis ‘het wonder van de Griekse vrijheidswil’, en overleeft een zware tyfus - moeizaam gered door een verpleegster, ‘het wonder van de vrouw’. Daarna drie jaar Duitse bezetting: verzet en represailles, volksopstand en verraad; Elytis beeft en bezweert God en mensen, als een getergde psalmist, - maar huivert ook van bewondering, als een verbaasde engel. Ten slotte de derde ‘Passio’, de ergste: bevrijding ja, maar burgeroorlogen van eind 1944 tot begin 1949. Griekse verscheurdheid en broedermoord snoeren Elytis als dichter de mond. Na zijn dichtbundel Albaniade (1946) zal hij zwijgen tot 1959. In die dertien jaren heeft hij de drie slagen van de werkelijkheid verwerkt en omgedicht tot de drie dramatische onderdelen van ‘Passie’, woordgeworden herinneringen aan zijn eigen lijden binnen het lijden van zijn land en volk.
MAAR VOORDAT ik wind of muziek hoorde
toen ik op weg was naar een uitkijkpost
(een eindeloze rode zandvlakte liep ik op
met mijn hiel de Geschiedenis wissend)
worstelde ik met de lakens Wat ik zocht was dit
en onschuldig en huiverend als een wijngaard
en diep en onbekorven als 's hemels andere zijde
Een sprankje ziel in de klei
Toen sprak hij en daar werd zee
En ik zag en bewonderde
En middenin zaaide hij kleine werelden naar mijn beeld en gelijkenis:
Stenen rossen met overeindstaande manen
en serene amforen
en schuine dolfijneruggen
ĺos, Síkinos, Sérifos, Mílos
‘Ieder woord een zwaluw
om je de lente te brengen in de oogstmaand’ sprak hij
En vele de olijfbomen
die het licht zeven door hun handen
zodat het zachtjes zich spreidt over je slaap
en vele de cicaden
die je niet merkt
zoals je je eigen polsslag niet merkt
maar schaars het water
opdat je het eert als God en beseft wat zijn woord betekent
en de boom, alleen,
zonder kudde
opdat je hem tot vriend maakt
en zijn dierbare naam kent
schraal aan je voeten de aarde
opdat je niet je wortels kunt spreiden
maar steeds meer naar de diepte reikt
en wijd boven je de hemel
opdat je zelf de oneindigheid kunt lezen
DEZE
de kleine wereld, de grootse!
(Uit: To Axion Esti, derde hymne van deel I ‘Genesis’)
MIJN GRONDVESTEN in de bergen
en de volkeren dragen de bergen
op hun schouders
en daarop brandt de herinnering
als een niet verterend braambos
Herinnering van mijn volk
je heet Píndos je heet Athos
(1111)
| |
[pagina 12]
| |
BLOED van de liefde * heeft mij gepurperd
En ongeziene vreugden * maakten mij bevreesd
Roestig ben ik van de * zuidenwind
* der mensen
Verre Moeder * mijn Onverwelkbare Roos
Op open zee * werd ik belaagd
Driemasters met kanonnen * namen mij onder vuur
Mijn zonde dat ook ik * het waagde
* lief te hebben
Verre Moeder * mijn Onverwelkbare Roos
Een dag in de maand juli * ontloken half
Haar wondergrote ogen * diep in mijn vlees
Om het maagdelijk leven * een ogenblik
* te beschijnen
Verre Moeder * mijn Onverwelkbare Roos
Van toen af keerden * zich tegen mij
De furiën der eeuwen * en krijsten:
‘Wie jou heeft gezien, in bloed * leve hij
* en in steen’
Verre Moeder * mijn Onverwelkbare Roos
Mijn vaderland werd ik * opnieuw gelijk
Tussen stenen bloesemde ik * en groeide op
Het bloed der moordenaars * met licht
* boet ik het uit
Verre Moeder * mijn Onverwelkbare Roos
(Uit: To Axion Esti, tiende ode van deel II ‘Passie’)
Oud- en nieuwtestamentische, Byzantijns-Orthodoxe en modern-volkse (3) liedvormen en droog journalistiek proza gebruikt Elytis om, in 36 aan elkaar verschrankte teksten (18 ‘psalmen’, 12 ‘oden’ en 6 ‘lezingen’), woorden te vinden voor de weerstand en de wanhoop van zijn volk, en voor zijn eigen weemoed en hoop. In die chaos blijft ‘de reine mens’ overeind: ‘De dromen zullen wraak nemen en geslachten zaaien tot in de eeuwen’ (II33), en vindt opnieuw aansluiting met de pure kosmos van ‘Genesis’:
NAAR EEN ver land zonder rimpels trek ik nu.
De klok van het middaguur luidt
en langzaam worden op de gloeiende stenen
de letters gegrift:
NU en EEUWIG en LOF ZIJ.
(1136)
In deel III, het ‘Gloria’ met zijn tien lofliederen, zingt ‘Elytis de verliefde’ als gelouterde dichter een onstuitbare litanie van mensen, dingen en toestanden die tóch lofwaardig zijn in deze-wereld-zoals-hij-is. Die herkenbaar Griekse en toch universele wereld met zijn winden en eilanden, zijn bloemen, meisjes en boten, zijn bergen en bomen: zeven echo's op de ‘Genesis’-hymnen. Vaak is één vers reeds een gedicht op zichzelf:
LOF ZIJ de klank van het verre lied
(1116)
DE STERBESTIKTE bomen blijheid stralend
(1119)
een kiezel gelouterd in de diepte
van de azuren hemel
(1111)
Tussen die zeven lichtere lofliederen staan, duister en soms onvatbaar, de zware liederen 3, 7 en 10, elk twaalf strofen. Het derde lied aanroept ‘de Maagd’ als de weldoende, betoverende, aan iedereen gegeven vrouw:
Gegroet gij die wandelt en de sporen vervliegen
Gegroet gij die ontwaakt en de wonderen
geschieden
Het zevende lied roemt, gedempt en zwaarmoedig, de kracht en de kwetsbaarheid van ‘de Dichter’:
Hij het duister en hij de prachtige dwaasheid
Hij van de lichtbuien het lentewezen
Ook het tiende loflied, slotgedicht van het werk, begint verdrietig, tragisch, troosteloos, om dan te verbreden en uit te stijgen tot zeven disticha vol grandioze tegenstellingen tussen ‘Nu’ en ‘Eeuwig’, - waarvan hier het einde:
Nü de vernedering der Goden Nù de asresten
van de Mens
Nú nú het niets
en Eeuwig de kleine wereld, de Grootse!
De kosmische cirkel is rond, de aansluiting met ‘Genesis’ (4) voltooid: lof zij de allesomvattende wereld, de kleine, de grootse. Van To Axion Esti verscheen bij Bert Bakker, augustus 1991, in een keurige juxtapositie Grieks-Nederlands, een vertaling door Andriëtte M. Stathi-Schoorel en Hero Hokwerda. Hieruit de woorden en verzen geciteerd in dit artikel. Mw. Stathi, meer dan twintig jaar in- | |
[pagina 13]
| |
woonster van Athene en goed kenner van Elytis, schreef een echt boeiend nawoord. In slechts acht p. tekst bezorgt zij ons talrijke grote en kleine verklaringen over de dichter en dit werk, - jammergenoeg niets over de sleutelteksten 3, 7 en 10 uit deel III. De vertaling vind ik merkwaardig exact, vol vlakbije bevoegdheid en inzicht, knap dicht bij de inhoud-an-sich, in kraaknet Nederlands, puur kristal. Wel soms de koele afstandelijkheid van (erg kort geslepen) kristal. Dat risico is reeds inherent aan onze taal naast het zangerig en open Grieks. Wij hebben slechts wind voor hun ‘anemos’, zwaluw voor ‘chelidoni’, bloemen voor ‘louloudia’ en meisjes voor ‘koritsia’! In poëzie gaat het om woorden: vaste gegevens. Maar waarom niet meer omvang gezocht en muzikaliteit waar dat kan? Waarom ‘anagalliasi’ kortwieken tot ‘jubelt’, ‘paraplaniménes’ tot ‘verleide’, ‘simatoro’ tot ‘loods’? Waarom ‘To Axion Esti’ bekorten tot ‘Lof zij’, ‘To Doxastikon’ tot ‘Gloria’, het meervoud ‘Ta Pathi’ tot het enkelvoudig (maar dubbelzinnig) ‘Passie’, het klankrijk ‘Axion esti to timima’ tot het kortademig (en weinigzeggend) ‘Lof zij de prijs’? En zo meer (5). Elytis' werk is te wijd voor versmalling. Toch weze Lof zij geprezen, en gelezen, door velen, als een wezenlijk goede vertaling, en als een heldere toegang tot het meesterwerk To Axion Esti: deze bijbel van het Griekse voelen en denken, ook het huidige. Een synthese van persoonlijke belijdenis en universele geldigheid. Een overtuigende combinatie van subtiliteit en kracht, van evenwicht en hartstocht, van klare intelligentie en warme gevoeligheid. Een Grieks wonder.
(1) Vaak en niet voorliefde op Lesbos, het eiland ‘van zijn voorouders’, en van Sapfo (letterlijk geciteerd in 1115). (2) Elytis vertaalde werk van Eluard, Jouve, Lautréamont, Rimbaud, Giraudoux; van Eliot, Pound, Brecht, Majakowski, Lorca: hij opende voor de Grieken veel Europese literatuur. (3) In zijn oratorium Axion Esti, 1964, toondichtte Mikis Theodorakis uit de ‘oden’ erg pakkende volksliederen, die tijdens ‘de dictatuur van de kolonels’, 1967-1973, in Griekenland bewustmakende en bewuste meezingers waren. (4) Over zijn eerste deel heeft Elytis ons gezegd: ‘Dit deel schreef ik het laatst.’ Een relevante verklaring. Reflecterend over ‘Passie’ en trotzdem-‘Gloria’ zag de dichter dat alles reeds aanwezig was ‘in den beginne’. ‘Genesis’ is tegelijk ouverture, profetie en synthese. (Eliot: In mijn aanvang is mijn einde. Voortdurend - ... | ... In mijn einde is mijn aanvang. 4 Quartets, 1). (5) Uit mijn niet gepubliceerde vertaling van april 1991 lees ik ter vergelijking de 7 geciteerde voorbeelden. anagalliasi: danst op van vreugde (jubelt); paraplaniménes: om de tuin geleide (verleide); simatoro: tekengever (loods); To Axion Esti: Lofwaardig is (Lof zij); To Doxastikon: De Grote Lofzang (Gloria); Ta Pathi: De beproevingen (Passie); Axion esti to timima: Lofwaardig is de ware waarde (Lof zij de prijs).
LOF ZIJ de nevel over het gras
langs de natte enkel de ritseling van hagedis
de diepe blik van Mnesaretè
niet van het lam maar vergiffenis schenkend
De wind goudsmenner van de klokken
de ruiter die in het westen ten hemel zal varen
en de andere ruiter de denkbeeldige die
de tijd zal spietsen van het verderf
De windstilte van een juninacht
jasmijn en mousseline in de bloementuin
het sterrenbeestje dat naar boven klautert
van de vreugde het moment juist voor zij betraant
Een brok in de ziel en verder geen woord
als een leeg venster prinses Aretoúsa
de liefde daalde uit de hemel
gehuld in een purperrode mantel
DE MEISJES het mos van de utopie
de meisjes de verleide Plejaden
de meisjes de Vaten der Mysteriën
de tot de rand toe gevulde de bodemloze
De wrange in het donker en toch heerlijke
De omlijnde in het licht en toch duistere
de in zichzelf gekeerde als vuurtorens
de zondorstige, de maangangsters
Érsi, Myrtó, Marína
Eléni, Roxáni, Fotiní
Anna, Alexándra, Kýnthia
(Uit: To Axion Esti, vijfde loflied van deel III ‘Gloria’)
|
|