Poëziekrant. Jaargang 16(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Henk Zwiers Breking Zoals je gedachteloos kijkt naar een vrouw die zich opmaakt zonder oog voor het haar omringende en je afwezig wacht tot ze terugkeert in je bestaan, zo verrast word je, als in de verwerende spiegel, kwikzilver doorschijnend, zij onverwacht lacht en het is niet dezelfde die je verliet. In het voorbijgaan Liefste, nu ik naar je kijk, later en met andere ogen, zie ik meer en meer mezelf aan de rivier waar zwaluw en wilgeblad zomer en wind voltooiden. Zo schreef ik; in de uiterwaard graasden paarden, vlijden af en toe hun hoofden langs elkaar, huid kastanjeglanzend van ragfijne nevel, leven dat onder bruggen vloeiend overging in verte. Zo zag ik je maar eenmaal aan de oever zingend baden in dezelfde rivier. Passé Zoals het moest komen, zo komt het moment dat ze gaat; met wat er van is gelaten, gaan dagen, gaan nachten, niet meer gewogen, op in zwijgen. In de kamer, gezicht afgewend van een leven voorbij tafel en bed, meet je af wat onaf is aan niets en iets is er anders, allesomvattend. In wat je aanraakt, hecht zich een ogenblik, tot het je loslaat en daar laat staan. Ontbijt met uitzicht Ochtend op het land, eiken tafelblad nog nat van dauw, een vrouw zet borden neer, legt in een mand het brood, staat even stil met het bestek en luistert naar het fluiten van een snelle vleugelslag, houtduif verlaat zijn tak, de naaktslak trekt een zilverspoor in gras, een vroege vlieg gonst in een web verweven. Ze denkt aan wie ze was vannacht, met liefde; zo wordt de dag ontvankelijk voor leven. Vorige Volgende