gens een vast ritueel te schrijven. Op die manier raak ik voor een groot deel dat overvloedig, opdringerig beeldmateriaal kwijt. Zo kan ik tijdens een winter twintig tot vijfentwintig gedichten schrijven waarvan ik er misschien acht overhoud. Maar dan nog zit ik met resten van beelden en die moet ik dan als het ware weer inslikken, weer opeten, en die raak ik dan kwijt in die beroezende kunstzomer.
Vanaf 4 juli is deze poëziezomer niet meer mijn zomer maar de zomer én van de dichters, én van José Vermeersch, én van intermediator Stéphane Beel en zijn directe assistent Bernard Van Eeghem. Ik zorg voor de nodige verbrandingseffecten bij het bezoekend publiek. De prenatale fase is voor mij ook de meest boeiende omdat ik heel wat heb opgespaard en terzelfdertijd heel wat moet prijsgeven.
Beeldende kunst heeft jou steeds geboeid maar vanaf vorig jaar haalde je voor de eerste maal je jeugdliefde, de poëzie binnen. Een resolute keuze?
(hevig) Voortaan krijgt men de poëzie niet meer weg uit Watou. Zolang ik hier een handje heb in dit dorp, probeer ik de poëzie hier te houden. Misschien wel met een ietwat krampachtige hand, maar die is met de jaren wat soepeler aan het worden. Zolang die hand niet echt reumatisch is, is het haalbaar om de poëzie binnen de grenzen van dit dorp te houden in relatie met beeldende kunst. Ik stel zelf vast dat die symbiose tussen de verschillende kunsttakken belangrijk is. Wie binnen een bepaald kringetje of een bepaalde kunsttak blijft, is gevoelig voor mentale incest. Ontgrenzing via een andere kunsttak is een poging tot relativering. Je verlaat het strijdtoneel van de literaire ruzietjes, de oogkleppen van de stromingen, je gaat een ruimere kijk hebben.
De zomer van vorig jaar, ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’, was heel gedifferentieerd. Je gaf carte blanche aan 26 dichters die elk geflankeerd werden door een verwante beeldende kunstenaar, opdat ze zich thuis zouden voelen in de twee-eenheid van woord en beeld. Dit jaar breng je zestien dichters rond José Vermeersch. Het lijkt een ander uitgangspunt dan vorig jaar. Of was het je bedoeling een hommage te brengen aan de dit jaar zeventigjarige Vermeersch?
Mijn vertrekpunt was de symbiose van beeldende kunst, poëzie en de link tussen beiden, de ruimte, de architectuur. Voor mij is poëzie even belangrijk als de sculpturen en we hebben dichters gezocht die op een of andere manier affiniteiten hadden met het werk van Vermeersch. Deze zomer is natuurlijk anders, want dit jaar gaat het om één figuur die hier met zijn totale oeuvre aanwezig is in de vorm van een retrospectieve. Vermeersch kiest uit het werk dat hij gecreëerd heeft en probeert daarin ook hoogtepunten vast te leggen, te fixeren. De archetypische voltage van de beelden is zeer sterk en trekt bepaalde gedichten aan of stoot ze af.
Dus toch José Vermeersch als eerste keuze?
Mijn eerste keuze was: ik kies opnieuw voor de poëzie in combinatie met beeldende kunst. Ik kon hetzelfde doen als vorig jaar, maar dan zou ik een cliché van '91 bekomen en ik wil mezelf niet imiteren. Wat de beeldende kunst betreft, heb ik wel een bewuste keuze gemaakt voor iemand die een soort voltooiing benadert. We brengen een retrospectieve van het werk van José
Gwij Mandelinck
[foto: eigen archief]
Vermeersch, die hier met tachtig tot honderd beelden aanwezig zal zijn. Hij heeft een eigen stijl die je op kilometers afstand kunt herkennen, zoals Raveel. Ik had dus theoretisch om het even welke kunstenaar kunnen kiezen, maar misschien speelt de vriendschap ook wel een rol. Toen Watou niets was en we amper 163 fr. in kas hadden, stond Vermeersch hier met zeven beelden, en dat roept een vorm van dankbaarheid op. Het woord hommage wordt hier niet uitgesproken, maar ik vind dat het werk van Vermeersch onderschat is. Hij is het slachtoffer geworden van bepaalde posities in de wereld van de beeldende kunst.
Dertien jaar geleden was het vooral je bedoeling kunst te brengen in Watou (op een manier zoals) die hier nog nooit gezien was. Het shockerende element was belangrijk. Je koos soms resoluut voor avant-garde die hevige (lokale) reacties uitlokte. Nu kies je voor Vermeersch en kunst met een relatief klassiek karakter en ook de keuze van de gedichten is bijna klassiek binnen het genre van de moderne poëzie. Waar zijn jouw avant-garde trekjes naartoe?
Uiteindelijk is het zo dat ik een stuk verzoening nastreef - ik stel ook vast dat binnen de poëzie een sterk verlangen ontstaat om traditie met avant-garde te verbinden. Maar eigenlijk heb je gelijk: ik pleeg verraad en anderzijds herneem ik de draad van de avant-garde door de derde factor van deze zomer, die nog niet ter sprake gekomen is: de ruimte, de link tussen beeld en poëzie. Dit jaar wordt de nadruk gelegd op het ruimtelijke. Om mijn persoonlijke poëziezomer af te breken, heb ik - in samenspraak met Geert Bekaert, professor architectuur aan de katholieke universiteit Eindhoven - een beroep gedaan op een van de meest progressief denkende architecten van dit land (zelfs van Europa), die via de verbeelding die link kan leggen die ik zelf niet kan uitwerken. Stéphane Beel en zijn assistent Bernard Van Eeghem vullen die ruimte op. Ze doen dat via een architectonische invalshoek en via hedendaagse gesofisticeerde technieken, via videoapparaten, diaprojectoren, videoschermen, tekstverwerkers, geluidsbanden en dergelijke. Ikzelf kan zoiets niet realiseren, dus doe ik een beroep op mensen met een heel eigen visie maar die toch respect kunnen opbrengen voor datgene waarmee ik bezig ben. Ik moet Stéphane Beel naast mij krijgen opdat hij een nieuwe poëziezomer - maar niet los van mijn eigen krijtlijnen, niet los van mijn eigen brokstukken - kan uitbouwen.