Poëziekrant. Jaargang 16
(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant–
[pagina 18]
| |
BuitenlandYorgos Seferis
| |
[pagina 19]
| |
De koning van AsineEn Asine...
ILIAS
We keken heel de morgen rond bij het kasteel
eerst aan de schaduwkant daar waar de zee
groen en zonder schittering, de borst van een gedode pauw
ons ontving zoals de tijd zonder overgang.
De aders van de rots kwamen van hoog neer
verstrengelde wijnranken naakt veelvertakt tot leven komend
bij het raken van het water, terwijl de blik die ze volgde
probeerde te ontsnappen aan het vermoeiende deinen
dat steeds aan kracht verloor.
Aan de zonnekant een wijde open kust,
licht dat diamanten sleep op de grote muren.
Geen levend wezen de wilde duiven weg
en de koning van Asine naar wie wij nu twee jaar zoeken
onbekend vergeten door allen ook door Homerus
slechts éen woord in de Ilias zelfs dat ongewis
hier neergeworpen als het gouden dodenmasker.
Je raakte het aan, herinner je het geluid? hol in het licht
als een droge kruik op afgegraven grond;
hetzelfde geluid als dat van onze riemen in zee.
De koning van Asine een lege plek onder het masker
overal bij ons overal bij ons, onder een naam:
‘En Asine... En Asfine...’,
zijn kinderen beelden
zijn verlangens vogelgefladder, de wind
in de ruimten tussen zijn gedachten en zijn schepen
voor anker in een verdwenen haven;
onder het masker een lege plek.
Achter de grote ogen de gewelfde lippen de lokken
gegraveerd op het gulden omhulsel van ons bestaan
een donkere vlek die glijdt als de vis
in de morgenstilte van de volle zee en je ziet:
een lege plek overal bij ons.
En de vogel die wegvloog vorige winter
met gebroken vleugel
levens wijkplaats,
en de jonge vrouw die wegging om te spelen
met de hondstanden van de zomer
en de ziel die krijsend de onderwereld zocht
en het gebied als een groot plataanblad meegesleurd door de
maalstroom van de zon
tesamen met de oude monumenten en het huidige verdriet.
De dichter vertraagt de pas bij het bekijken
van de stenen en vraagt zich af
bestaan ze echt
tussen deze gebroken lijnen punten spitsen holtes en bogen
bestaan ze echt
hier waar regen wind en verval elkaar in het voorbijgaan treffen
bestaan ze, de ontroering op het gezicht de trek van tederheid
bij degenen die zo vreemd oplosten in ons leven
bij hen die bleven als schimmen van golven en gedachten met de
onmetelijkheid van de open zee
of bleef misschien niets dan de last
de weemoed om de last van een levend bestaan
daar waar wij nu verblijven zonder steun buigend
als de takken van de vreselijke wilg opeengestuwd in de durende
wanhoop
terwijl de gele stroom traag in het slijk ontwortelde biezen
meevoert
beeld van een gestalte die versteende bij het vonnis tot een
eeuwig verdriet.
De dichter een lege plek.
Schilddragend rees de zon ten strijde
en een verschrikte vleermuis uit de diepte van een grot
trof het licht als de pijl het schild:
‘En Asine En Asine...’ Als was zij de koning van Asine
naar wie wij op deze burcht zo omzichtig zoeken
soms met onze vingers zijn spoor op de stenen rakend.
Asine, zomer '38 - Athene, jan. '40
(Uit: Yorgos Seferis, Op de wijze van Y.S. en andere gedichten, 1992) | |
denken” zei mijn vriendin | die naast me wandelde, in de verte keek “de lente | die plotseling in de winter viel nabij de binnenzee. | Zo onverwacht. Zoveel jaren verstreken. Hoe zullen wij sterven?”’ (p. 53). Seferis is wanhoop: ‘de dichter | straatjongens gooien hem met drek | terwijl hij uit beelden bloed ziet druipen’ (p. 165); ‘Waar ik ook heen reis Hellas verwondt mij’ (p. 37). Seferis is echter ook wilskracht en wijsheid: ‘En toch moeten we bepalen hoe we voortgaan | en toch moeten we bepalen waarheen we voortgaan’ (p. 75). ‘De zeewind en de dauw van de dageraad | bestaan zonder dat iemand erom vraagt’ (p. 177). Seferis is, soms, aanvaarding: ‘Aanvaard wie je bent’ (p. 173); ‘Al is pijn menselijk | niet alleen om pijn te lijden zijn wij mensen’ (p. 75). Af en toe is Seferis ook vertrouwen en liefde: ‘Je zei jaren geleden: | “In de kern ben ik een lichtwezen”’ (p. 206); en in het slotfragment van het grootse gedicht ‘Het licht’ staat dit intens moment van haast hoopvol geluk, dat dadelijk uitmondt in de totale teloorgang: ‘wie nooit heeft liefgehad zal liefhebben, | in het licht; | en jij bent | in een groot huis met vele open ramen | - je reppend van kamer naar kamer - zonder te weten uit welke het eerst te kijken, | want verdwijnen zullen de dennen, de weerspiegelende bergen, het gekwetter van de vogels | leeglopen zal de zee, versplinterend glas, van noord tot zuid | leeglopen zullen je ogen van het licht van de dag | zoals cicaden stoppen: plotseling, allemaal tegelijk’ (p. 103). Hoe mooi klinkt dat, en hoe ontmoedigend. Vederlicht mooi-loodzwaar ontmoedigend lijkt een sleutelcombinatie van Seferis. Het wanhopig gedicht ‘P.S.’ begint abrupt met dit bevreemdend, maar glimlachend dubbelvers: ‘Maar zij hebben volkomen witte ogen zonder wimpers | en hun handen zijn slank als halmen’ (p. 73). In het troosteloze ‘Huis aan zee’ word je toch getroost door dit schitterend fragment: ‘ik weet niet veel van huizen af | ik weet dat ze hun sfeer hebben, verder niets. | Aanvan- | |
[pagina 20]
| |
kelijk nieuw, als kleine kinderen | die in de tuinen met de zonnefranje spelen, | borduren ze gekleurde luiken en glanzende | deuren in de dag’ (p. 87). Hoewel hij een getormenteerd denker is, blijkt Seferis ook een zwevend estheet. Hij tovert nu eens een beeld, dan weer een vergelijking te voorschijn: ‘De scheepsklok luidde | zoals een munt van een verdwenen stad | die door te vallen aalmoezen van vroeger | weer tot leven wekt’ (p. 191). Soms vormen, vier woorden een volzin: ‘jijzelf bent het puin’ (p. 48). Elders vult één zin elf versregels stralende Homerische vergelijking: ‘Zoals wanneer | je tegen het einde van je jeugd een vrouw | die mooi gebleven was beminde, en altijd vreesde je, | als je haar naakt vasthield op het middaguur, | de herinnering die in je omarming werd gewekt; | vreesde je dat de kus je verried | aan andere nu voorbije bedden | die niettemin konden gaan spoken | o zo snel o zo snel en in de spiegel gestalten | op zouden wekken, lichamen die er eens waren, | hun wellust’ (p. 93). Het werk bevat talloze zulke parels. Een woord nog over de typische ‘Grieksheid’ van Seferis. Hoe algemeenmenselijk zijn poëzie ook is, ze blijft fundamenteel Grieks. Ze lijkt letterlijk gegroeid uit de Griekse grond: Griekse aarde, stenen en bomen zijn z'n lievelingsobjectenGa naar voetnoot(1). Haar onvervreemdbare vorm vond ze in de bodem van zijn Griekse taalGa naar voetnoot(2). Seferis put uit de Griekse volksgebruiken en tradities. Hij voedt zijn poëzie met Griekse politieke actualiteit en sociale geschiedenis en verrijkt ze met Griekse mythologie. Ze is diep verworteld in de Griekse cultuur: je ziet er de antieke kunst in, je hoort er Homeros, Pindaros, Aischulos, Euripides, Platoon. Seferis' poëzie ademt ook de bijbel, Dante, Mallarmé, Rimbaud, T.S. Eliot en andere internationale groten. Als Griek en kosmopoliet, enkeling en wereldgeest, blijft Seferis aan onze ziel schudden tot de vrucht van onze ontzetting én bewondering valt. |
|