| |
| |
| |
Gastdichter
Erik Heyman
Geologie
iii. Mendel
In haar gebarentaal boots ik haar na -
Want in de wetenschap dat wij
Vervormbaar zijn, en klein, legt
Zich het kruipdier steeds bij het
Bekende bekken neer, en zoekt
Een schuilplaats op in deze bodem
Vol van steenzout en salpeter.
Zo lijkt het woord geleerd,
Wordt alle weefsel zacht en amper
Adembaar: fosfaat, ribose, zuur
En base. De lettergrepen zijn
Nog nauwelijks te tellen,
De klanken worden foutloos aangetast: het
Alfabet verdeelt zich dreigend in de cellen.
| |
iv. Einstein
In haar gebarentaal boots ik haar na:
Zo buigen wetten van de tijd tot deze
Ruimte voor gewicht en het onmeetbare
Bericht van zoveel zwaartekracht.
Vertonen waarnemer en woord een weerloos
Lamsoog in de open vacht, verbaasd: het
Brandpunt zuiver en van kleuren zacht.
Zo wordt de schaduw weer gelicht van
Ieder lijnstuk, schijn en evenwicht.
Het keerpunt wacht. De slinger, zwaar
Van snelheid op het middelpunt gericht,
De onrust bijna onbeweeglijk licht
Houdt elke klok haar slagen
| |
v. Bohr
In haar gebarentaal boots ik haar na
Tot ik besluit, en zo de knikkers
Van mijn huid niet heb gekneld
Binnen de perken van het huis
Dat wordt verlaten. Want het
Aloude spel is uit. Zo keuren
Korrels al dit licht, en spant
De spiegel van de tijd over
Hun kringloop van beweeglijkheid.
Tegen de hitte van het ogenblik
Bestand, voorgoed de code in het
Rooster reeds gebrand, wordt
Straks de splijtzwam weer gericht
In de genadeloze zuil van zand.
| |
vii. Kepler
In haar gebarentaal boots ik haar na
En buig onhoudbaar de herinnering:
In de verdeling van de plaats
Omwenteling. Want wat ik weglaat
Voerstraal sluit de perken
Ongestoord. Wat ik herhaal is
Dit: de zachte maat van de
Omcirkeling. En het bestaan
Van taal in brandpunt, as en
Evening. Zo wendt de wet zich in de
Rand tot ruimte, tijd en tegenstand.
| |
| |
| |
viii. Mandelbrot
In haar gebarentaal boots ik haar na
En sluit mij bij de kringloop aan,
Of wend al van de wetten af die
Weerloos en onmeetbaar was:
De kantlijn lijkt al aangetast.
Want of wij helder of ondeel-
Baar zijn, nog breekbaar of
Begrensd door altijd dieper
Wordend dierbaar water, de schakels
Worden aangepast - en elke taal verlaten.
Dit stoort de wedloop woord voor woord,
En laat de grendels licht beschadigd:
In de limiet lijkt het getal
Tot elke prijs voorgoed verzadigd.
| |
ix. Bodifée
In haar gebarentaal boots ik hoor na,
Want wie kent zachter van het woord de
Wonde, de verwondering, de kleine
Wijsheid van de wet, en van het weten
De verbijstering. Dat alles vreemd is,
En wij het steeds opnieuw vergeten.
Kleiner dan dit valt niet te breken:
De steen is hard, en onverstaanbaar
Wordt dit teken. Wij zijn niet waakzaam,
En maken ons voortdurend van elkaar
Afhandig. In ons bestaat de vrijheid
Niet: wij kunnen niets meer
In mekaar genezen. Wij houden
Vol, omdat wij altijd vrezen.
| |
x. Heisenberg
In haar gebarentaal boots ik haar na -
Want als de wet ons weer ontwijkt
En wij - onwetend - weerbaar zijn
Omdat dit weifelend bestaan
Aan wijsheid en verdeling lijdt -
Wordt plots ontelbaar het verhaal
Van plaats, impuls, halveringstijd.
Herken de waarde van verval,
Herstel de golfslag van dit water.
Verwijs het ademloos getal naar
Het bestaan van even later. Het
Vergist: de trilling wordt door haar
Ontstaan weer ongenadig uitgewist.
| |
xi. Epiloog
In haar gebarentaal boots ik haar na
Tot ik de grens ken van de wet
En zo de wijsheid kan vergeten
Die in dit woord werd uitgezet.
Dan groeit dit landschap dicht,
En keert de lettergreep zich weer
Onhoudbaar tegen. Zo moet het zijn
Om in dit licht de moleculen te
Beschrijven die als vanouds in dit
Papier bewegen. Wij weten niets meer
Dan de oorzaak van verbleken. Wij
Bieden al zolang geen weerstand
Meer, en geven ook tot slot
| |
| |
Marc Reynebeau
[foto: Lieve Blancquaert]
|
|