Poeziefestival
Poetry international Londen
Chris Delariviere
Poëzie als evenement, een feest waarbij dichters de ivoren torens verlaten en de stap naar het publiek zetten. Dat was in het Londen van de roerige zestiger jaren het uitgangspunt voor Poetry International. Na enkele jaren bloedde de formule leeg en werd de fakkel doorgegeven aan Rotterdam. Sinds '88 knoopt Londen echter opnieuw aan bij de traditie met een tweejaarlijks Poetry International. Van 30 oktober tot 8 november 1992 was het internationale dichtersfestival aan zijn derde editie toe.
HET ‘GROOTSTE POëZIE-festival van de Britse eilanden’ koos als lokatie het South Bank Centre. Dat immense betonnen cultuurpaleis aan de zuidelijke oever van de Theems herbergt naast de prestigieuze Royal Albert Hall en het National Film Theatre ook de Poetry Library, een soort Brits Poëziecentrum. In samenwerking met de Literature Office van het South Bank Centre zorgde de Poetry Library voor de programmatie van Poetry International.
Het programma volgde met een reeks lezingen en workshops een vrij klassiek patroon. Spektakel en performances hoefde men niet te verwachten. Voordeel was alvast dat de klemtoon op het dichtwerk lag, nadeel dat het festival een vrij monotoon verloop kende en uiteindelijk slechts de al overtuigde poëzielezer aansprak. Een bijkomende handicap was het wegvallen van hoofdgast en Nobelprijswinnaar Derek Walcott. Na alle mediadrukte die ontstond na zijn bekroning was de Caraïbische dichter dringend aan rust toe.
Als leidraad voor het festival waren er de hommages aan enkele dichters die honderd jaar geleden het levenslicht zagen. Zo werd Edna St. Vincent Millay (1892-1950) geëerd met een literair ontbijt waarbij men onder het nuttigen van koffie met croissants kon luisteren naar een lezing over leven en werk van de Amerikaanse dichteres. Ook César Vallejo (1892-1938) kreeg zijn hommage, al verdiende de intense en geëngageerde poëzie van de Peruaanse grootmeester beter dan een rommelige lezing in een achterkamertje. Een derde eerbetoon ten slotte ging naar de Russische dichteres Marina Tsvetajeva (1892-1941). Samen met Akhmatova, Pasternak en Mandelstam behoort ze tot de schrijvers die het best de gevoelens van het Russische volk onder Stalin wisten te verwoorden. Marina Tsvetajeva kende een tragisch leven. Ze was ooggetuige van de Russische revolutie en de burgeroorlog die volgde, haar man werd opgepakt als spion, ze verloor een kind tijdens de hongerjaren na de revolutie en zwierf jarenlang als ballinge rond in Europa, om uiteindelijk zelfmoord te plegen in Parijs. Onderdrukking en eenzaamheid zijn de dominerende thema's in haar werk. Tijdens de ‘Tsvetayeva Celebration’ lazen twaalf dichteressen voor uit haar werk. Het was de meest stijlvolle van de drie Poetry International-hommages.
Onderdrukking en ontworteling waren ook de dominerende thema's bij heel wat hedendaagse dichters die in het South Bank Centre hun opwachting maakten. Authentieke kunst heeft altijd al de argwaan gewekt van dictators en alleenheersers. Dat is aan het eind van de twintigste eeuw nog altijd zo. Dichters die hun protest tegen maatschappelijk onrecht in hun verzen verwoordden, kregen en krijgen nog altijd te maken met censuur en broodroof of opsluiting en verbanning. Een ontmoedigende vaststelling. Verheugend is dan weer dat de ‘protest-dichters’ die te gast waren op Poetry International de vervolging overleefden, en er gesterkt uitkwamen. Dat bleek ook uit de lezing van de Russische dichteres Irina Ratushinskaja. Zij werd in de tachtiger jaren wegens anti-sovjet agitatie tot verschillende jaren dwangarbeid veroordeeld. Tijdens haar internering in een strafkamp slaagde ze erin haar ‘gevangenis-gedichten’ buiten te smokkelen. De internationale steuncampagne die daarna op gang kwam, leverde resultaat op en in '86 werd ze vrijgelaten. Irina Ratushinskaja leeft momenteel in Londen. Uit haar tegelijk lyrische en emotionele poëzie spreekt moed, maar ook humor en zelfrelativering.
De stem van het verzet werd ook vertolkt door de Roemeense Nina Cassian en door Jack Mapanje uit Malawi. Net als Ratushinskaja betaalde Mapanje zijn kritische verzen met jaren gevangenisstraf. In zijn beeldenrijke poëzie verweeft hij Afrikaanse mythen met zijn commentaar op de huidige politieke toestand in zijn thuisland Malawi, zonder ooit sloganesk over te komen.
Vanzelfsprekend bood Poetry International ook een flinke brok poëzie uit het Britse Gemenebest. Zo was onder meer Wendy Cope van de partij, momenteel een van de commercieel succesrijkste dichters van Engeland. Haar liefdespoëzie en parodieën op de grootmeesters gaan er bij het Engelse publiek in als gesneden koek. Dat blijkt trouwens uit de verkoopcijfers van haar jongste bundel Serious Concerns, waarvan 35.000 exemplaren over de toonbank gingen. Daarmee is ze alvast de enige Engelse dichteres die zich met de opbrengst van een bundel een nieuwe auto kan aanschaffen. Een andere opgemerkte gast was de Ierse dichter Brendan Kennely, die vooral bij de Ierse jongeren in de smaak valt. Het was trouwens U2-zanger Bono die Kennely's poëzie ooit omschreef als ‘poetry as base as heavy metal, as high as the Holy Spirit flies’. Opvallend was ook de sterke vertegenwoordiging van wat we de ‘kleinkinderen van Albion’ kunnen noemen, dichters afkomstig uit de voormalige Britse kolonies of de migrantengemeenschappen. Door het werk van Suyata Bhatt (India), Lorna Goodison (Jamaica) en Fred D'Aguiar (Guyana) loopt als rode draad het leven met verschillende culturen. In hun poëzie evoceren ze de realiteit van de migrantengemeenschappen en gaan ze op zoek naar hun culturele roots. Vooral bij de jonge, talentrijke Fred D'Aguiar levert dat gepas-