| |
| |
| |
Kort
De sint op rijm
Na Koekjes in de kerstboom verscheen een nieuw bundeltje feestversjes van Mieke van Hooft. De intocht van de Sint, schoentjes zetten, de lange nacht voordien, vroeg uit bed, pepernoten rapen, Sint en Piet in de klas, op het paard van de Sint... negentien ritmische tekstjes op rijm voor kleuters. Hoofdfiguren zijn de kinderen, de ouders, de Sint met zijn knuffelbaard en de lieve Pieten. Klanknabootsingen, uitroepen, opsommingen en rijmen zorgen voor een klankrijk en vrolijk geheel, maar ook niet meer dan dat. Naar mijn smaak worden er in te veel tekstjes zomaar wat woorden op elkaar gestapeld. Ze verrassen niet echt, je leest er gewoon overheen. (Jan van Coillie)
Mieke van Hooft, Zwarte Piet.. Kiekeboe, Holland, Haarlem, 1992, fl. 13,90; 278 fr.
| |
Annie M.G. Schmidt vertelt
De meeste van de veertig korte stukjes in Wat ik nog weet verschenen eerder als column in Het Parool tijdens de jaren vijftig en later. Nederlands populairste schrijfster vertelt over haar kinderjaren en jeugd in Zeeland. Ze schrijft over haar vader (een dominee), de pastorie, haar ondernemende moeder, allerlei dorpsfiguren en -dieren, over boeken, bikkelende vriendinnetjes, de school met de bijbel, geloof en ongeloof, leven en dood, vooruitgang, oorlog en bevrijding, haar al te gelovige verloofde Henk en nog zoveel meer. Ze doet dat als een geamuseerd observator, met een lichte toon van milde spot of ironie. Schmidt formuleert steeds kernachtig en raak, ze slaat nagels met koppen. Dat alles maakt van Wat ik nog weet kostelijke lectuur. (Jan van Coillie)
Annie M.G. Schmidt, Wat ik nog weet, Querido, Amsterdam, 1992, 143 p., fl. 24,90; 499 fr.
| |
Pessoa cola
Wie ooit Fernando Pessoa of een van zijn heteroniemen gelezen heeft, zit sindsdien wellicht met de allesverterende vraag ‘Hoe kon die tegelijk rusteloze en verlamde ziel zich nog enigszins normaal door het leven bewegen?’ Met evenveel drank als ellende, zo blijkt uit Het meervoudige leven van Fernando Pessoa, de onlangs in het Nederlands vertaalde biografie van Angel Crespo. Hoe de literator zich ontwikkelde via het pseudoniem Search en de heteroniemen Caeiro, Reis, Mora en Campos naar het masker Soares en ten slotte tot de directe dichter Pessoa, wordt door Crespo geschetst met rijkelijk veel aandacht voor de diverse ‘ismes’ die ten tijde van Republica en Orfeu vigeerden. Intussen vocht Pessoa met de seksualiteit, terwijl zijn queeste naar financiële stabiliteit hem naar de handelswereld dreef. Zo ontwierp hij een (helaas nooit gecommercialiseerde) reclamecampagne voor Coca Cola: ‘Eerst ben je verrast. Dan ben je verslaafd.’ De slogan typeert Pessoa veel sterker dan de literair-historische schets van Crespo. Een superintelligente analyse tot op het bot - cafeïne is een drug - hypothekeert alle illusies - Can't beat the feeling? Forget it. - en genereert rusteloosheid - als een frisdrank een drug blijkt, wat dan met de rest van de zogenaamde ‘realiteit’ (om van de identiteit van het individu nog maar te zwijgen)? Wie een dergelijke houding consequent cultiveert, analyseert het leven en zichzelf stuk en kan zich enkel nog verliezen in heteroniemen of in alcohol. Doe ze nog eens vol, Fernando & Co! (Bart Vanegeren)
Angel Crespo, Het meervoudige leven van Fernando Pessoa, de Prom, Baarn, 1992, 323 p., fl. 45; 900 fr.
| |
Spielereitjes
Landschap van Laura van Kamiel Vanhole is een heel aardig, pretentieloos uitgaafje, verschenen als uitvloeisel van een theaterproduktie van het Speelteater, Gent. Negen poëtische tekstjes, met titels als ‘Valkje’ of ‘Kleur bekennen’. Sommige hebben door hun trippelachtige metrum en hun rijmschema het karakter van een liedje, andere zijn veel vrijer en leunen bijna tegen het proza aan; er staat zelfs een kleine dialoog in. Kinderen zullen veel plezier beleven aan het boekje: het kan worden voorgelezen, maar ze kunnen er ook zelf mee aan de slag. Er zit bovendien net genoeg tweeduidigheid in om het ook voor volwassenen aantrekkelijk te maken. De grappige tekeningetjes van Laura de Josselin de Jong zijn geen illustraties maar vertellen een eigen verhaal dat min of meer parallel loopt met de tekst. Bij het uitgaafje hoort nog een piepklein boekje, Van horen zeggen, een soort fabel over een rivier. (Dick Welsink)
Kamiel Vanhole (tekst) en Laura de Josselin de Jong (tekeningen), Landschap van Laura, Dedalus, Antwerpen, 1992, 40 p., fl. 17,50; 350 fr.
| |
Het droeve leven van een tekstschrijver
Wie zich wil vermeien met de voosheid en de huichelachtigheid van het Nederlandse amusementswereldje moet de levensgeschiedenis van Jacobus Franciscus van Tol (1897-1969) beslist niet ongelezen laten. Het valt niet mee namen te noemen van artiesten aan wie deze veelzijdige polygraaf tussen 1923 en 1969 geen teksten leverde. Voor de oorlog was Louis Davids zijn beroemdste afnemer, na de bezettingsjaren telde hij onder meer Wim Sonneveld onder zijn vaste klanten. Hij schreef klassiek geworden liedjes als ‘Naar de bollen’, ‘Als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan’ en ‘Ome Thijs’. Achterin het boek zijn er zestien afgedrukt. Zijn naam stond er in de programmaboekjes echter nooit bij. Voor 1940 niet omdat hij zijn teksten met het auteursrecht verkocht, na 1945 niet omdat hij zich door zijn leiderschap van het verfoeilijke Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruiter volkomen onmogelijk had gemaakt. Als gevolg daarvan moest hij anoniem of met gebruikmaking van steeds wisselende pseudoniemen zangers, revue-, radio- en televisiesterren, alsmede cabaretiers bedienen. En allemaal ontkenden ze desgevraagd iets met Van Tol te maken te hebben. Het is de grote verdienste van Van Gelder dat gedraai en gesjoemel glashelder aan het licht te hebben gebracht. Jammer alleen dat een personenregister ontbreekt. (Dick Welsink)
Henk van Gelder, De spookschrijver, Amber, Amsterdam, 1992, 168 p., fl. 27,50; 550 fr.
| |
| |
| |
De Merode en de jongens
Hans Werkman wijdt een boek van ruim driehonderd pagina's aan De Mérodes liefde voor jongens. Die blijkt onder meer uit de gedichten die hij aan jongens opdroeg en uit zijn gevangenisstraf wegens pedofilie in 1924, waarna hij het onderwijs en de christelijke kerk moest verlaten.
In de eerste helft van het boek daat Werkman de rol na die een zestiental jongens, en vooral Okke, speelden in De Mérodes leven en werk. Hun getuigenissen, de aan hen opgedragen en andere gedichten en eerder onbekende brieven en documenten werpen volgens Werkman nieuw licht op De Mérodes pedofiele aard en dito werk.
Ik vraam mij echter af wat Werkman en zijn uitgever hebben bezield om met overheidssteun zo'n onderneming tot voltooiing te brengen. Ik moet die overdreven belangstelling (laat ik ze niet ziekelijk noemen) toch niet zien als een christelijke ‘Wiedergutmachung’? Immers, wat draagt zo'n uitvoerige studie met betrekking tot de seksuele geaardheid van een tweederangsdichter bij tot de literatuurwetenschap of -historie? Wie zouden de schrijver en de uitgever als hun doelgroep beschouwen?
Zou het - gezien de arbeid en het geld die nu geïnvesteerd zijn - niet nuttig zijn Werkman een nieuwe bloemlezing met beknopte biografie en inleiding te laten samenstellen, zodat de literair geïnteresseerde lezer zich een beeld kan vormen van Willem de Mérodes totale dichterschap? (Bert Kooijman)
Hans Werkman, De Mérode en de jongens, de Prom, Baarn, 1991, 320 p., fl. 35; 700 fr.
| |
Jazz deelder
De meest florissante driehoeksverhouding in de Nederlandse letteren is nog altijd die tussen Deelder, jazz en dope. Jazz (1992) bundelt eerder gepubliceerde jazz-gedichten en -verhalen en voortreffelijk nieuw spul. Nadat zijn temperament de jonge Deelder naar het aura van rebellie en tegendraadsheid rond bebop en hallucinogenen gedreven heeft, ontwikkelt er zich een opmerkelijke symbiose tussen zijn fascinaties en zijn werk. In de jazz worden zonder woorden emoties opgeroepen, Deelder (die dichter is en dus onvermijdelijk met woorden werkt) incorporeert dwingende, stuwende jazz-ritmes in zijn teksten en maakt ze zo dubbel intens: het spiksplinternieuwe ‘Intro’ is daar een magistraal voorbeeld van. Deelder situeert het zwaartepunt van de jazz-geschiedenis rond zijn geboortedatum, zodat de voor de absurditeit van het heden op de vlucht zijnde aucteur zowel zijn verlangen naar zelfbepaling als zijn drang tot mythologiseren - een beetje jazz-muzikant is immers dood - kan botvieren in zijn jazz-passie: het vierluik ‘Bird lives’ gaat evenveel over Charlie Parker als over J.A. Deelder. Ten slotte genereren moderne jazz, dope en poëzie natuurlijk ook je reinste magie. Ze stoten door de oppervlakte van de realiteit om de weg te effenen voor een mythische ervaring van de gang der dingen. Net als een aantal verhalen en gedichten, toont de cover van Jazz dan ook een uit zichzelf tredende Deelder, subtiel de brushes hanterend. Hij lijkt me zijn gedicht ‘Coda’ te roffelen: ‘Bird | and | Brew | | used | to | groove | | each | other | too.’ (Bart Vanegeren)
J.A. Deelder, Jazz, De Bezige Bij, Amsterdam, 1992, 159 p., fl. 19,50; 390 fr.
|
|